De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 31 januari pagina 8

31 januari 1897 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1023 Graaf Monwjiëff, De nieuwe Russische minister van Buitenl. Zaken. feirniien of niet? Naar aanleiding van de nalezing op mijn schrij ven in het jongst verschenen nummer van dit blad, meen ik even te moeten herinneren aan hetgeen ik in het nr. van 11 Oct. jl. van dit blad schreef. Het was toen raar aanleiding van e«n schrijven van den heer R. Metelerkamp in de Wereldkroniek van 4 Oct., dat ik er op wees, hoe daar, alvorens geld te besteden aan een nieuw monument op den Dam, recht moest gedaan wor den aan de mannen, aan wier geestdrift het oude monument eens werd gewjjd. >Een nieuw monument" dat wordt al meer en meer de eisch, nu weer door de Eedactie van dit blad uitgesproken, een gedenkteeken, dat le vendig zal houden de herinnering aan de roemrjjke dagen en daden van onze vier Stadhouders uit het doorluchtige Oranjehuis een uitmun tende gedachte, maar.... Zoolang ons volk en met name zijn regeering de hoogbejaarde arme Oud-Strijders van '30 en '31 laat strijden tegen den felien vijand van kommer en ellende, zoolang, o, ik bid u, laat staan die Vrouwe van den l am, getuigende van de geestdrift van een vroeger, verwijtende de lauwheid van het tegenwoordig geslacht; misschien zal door haar zij 't ter elfder ure het volksgeweten nog eenmaal worden wakker geschud. Dat leelyke monument is nog 't eenige, wat ons telkens weer dwingt te denken aan de oude onverzorgden, die een beter lot hadden verdiend. Is eenmaal dat oude gedenkteeken weggeruimd, dan zal ook hier gelden: »uit het oog, uit het hart." Daarom zou ik zeggen en zeggen uit naam van veel hulpbehoevende grijsaards : «asjeblieft het oude monument niet wegruimen, zoolang de oude schuld aiet is uitgedelgd!" F. W. DRIJVER. Grosthuizen (N.-H.), 26 Jan. '97. De heer Dryver maakt zich, dunkt ons, wel ?wat spoedig ongerust. Dat monument op den Dam, hoe afzichtelijk ook, zal het zeker langer uithouden dan hem en ons lief is, maar zoo het verdwijnt, de Metalenkruisridders zullen daar geen nadeel van onder vinden. Immers wij noemden het, nu de oudstrjjders honger Irjden, een monument der natio nale huichelarij, een zuil der beschuldiging, wat het inderdaad is, en zoo lang het daar gestaan heeft, geweest is. Hoe nu de geachte inzender, by eene opwekking tot verwijdering van dat mis baksel, de woorden »uit het oog uit het hart" te pas kan brengen, begrepen wij waarlijk niet. Het nationale oog heeft steeds dien steenklomp aanschouwd, zonder dat het nationale hart jegens die »helden'' is gaan spreken." Tot nadere inlichting van den heer Drijver deelen wij nog mee, dat we vóór de behandeling der begrooting ons gericht hebben tot een Ka merlid, naar wij meenden den redenaar, in staat de harten te vermurwen, hem verzoekende zijn buitengewone welsprekendheid aan te wenden, om toch eindelyk dien ongelukkigen, van 80- a 90jarigen leeftijd, de hulp te verschaffen, welke zij te lang reeds ontbeerden. Deze gevierde, ook in ons oog, z«-or uitnemende, man, even goed hartig als machtig door de gave der taal, beloofde te zullen doen wat hij vermocht; maar zelfs Itij kon niets; hij heeft zijn stem niet verheven ! We staan dus voor een hopeloos geval; daar is niets aan te veranderen; alleen het uitsterren, de dood, waarmee Trouw aan Koning en Vaderland eenmaal de stumperds heeft getroost, kan nog een lichtstraaltje werpen op het somber pad der 'enkelen, die weldra als de oudsten der oudsten hun broeders een poosje zullen overleven. ALLERLEI. Ook een stryd om het recht. In den Ternes vertelt »Sganarelle" (Gaston Deschamps) de volgende anekdote. Een van d« bekendste beursmannen komt in groote haast, in jachtkostuum gekleed, aan een Parijsch station, neemt een kaartje en snelt r.aar het perron, maar kan dit niet meer bereiken, daar de conducteur hem de deur der wachtkamer voor den neus dichtslaat, ofschoon de trein nog niet vertrokken is. De reiziger moet twee volle uren wachten, tot de volgende trein vertrekt; natuurlijk is hij bijzonder slecht gehumeurd. Om den tijd te dooden, gaat hij het personentarief bestudeeren, met al de nauwgezetheid van een man, bij wien fracties van percenten een groote rol spelen. Hij komt daarbij tot de conclusie, dat h\j IV. 15.45 heeft betaald, terwijl men naar recht en billijkheid, althans volgens Bartjens, slechts fr. 15.42 van hem mocht vorderen. Dus drie centimes te veel. Nu is er voor hem werk aan den winkel. Eerst gaat hij naar het loket, waar hij zijn kaartje kocht, en vraagt aan de dienstdoende juffrouw 3 centimes terug. De juffrouw glimlacht minzaam, omdat zij denkt, dat de eischer niet recht wijs is. De beursman begrijpt dit, en verzekert, dat hij alle vijf" goed bij elkaar heeft. De juffrouw wordt knorrig en verwijst hem naar den stationschef. Deze is van dergelijke reclames niet gediend; hij wordt grof, meer dan grof, en wijst den reclamant de deur. Voorloopig is aan 't station dus geen redres te krijgen. De beursman schrijft nu een beleefden brief aan de directie, maar krijgt geen antwoord. Een tweede, aangeteekende brief heeft het zelfde negatieve resultaat. Nu wordt een deurwaarder op de diiectie afgezonden met den in optima forma gestelden eisch tot restitutie der drie centimes. De directie werpt het gezegelde papier in de prullenmand. De beursman begint een proces, dat in de eerste instantie acht maanden duurt en met een vonnis ten nadeele der directie eindigt. De directie komt in hooger beroep; en zij wordt na achttien maanden ten tweeden male veroordeeld.' Doch het geldt eene quaestie van beginsel, de quaestie namelijk of de directie van eene groote spoorwegmaatschappij tegenover den eersten den besten praatjesmaker ongelijk kan hebben. Ten derden male wordt nu gepleit, en wel voor het hof van cassatie. Ten derden male precies drie jaren na dato wordt de directie veroordeeld tot restitutie der 3 centimes. De grap kost haar nu 3 centimes -f- 8000 fr. kosten -f- de honoraria van haar advocaten. Aan de beurs was de volhardende beursman de held van den dag. Sganarelle vertelt niet. of de aandeelen en obligatiën der spoorweg maatschappij dien dag gedaald zijn: CHETSJES De eerste omlig, Naar lid ]<'rans"h, van Ju LUS LEJIALTKK. Touriri was een rijk inwoner van Bagdad, beroemd door zijn vele deugden. Niet alleen hielp De uapie afgrond. (Punch.) De Russische Trans-Sittclie spoorweg oyer CMneescti (Jugend.) LANGVANSTOF (van zijn arontiiren in de Alpen vertellend): »Daar stond ik, een vreeselijke afgrond gaapte aan mijn voeten " De onhebbelijke SMITS: »Gaapte die al toen je daar aankwaamt, of begon hij eerst daarna r" hij de armen met geld, en ontzegde zich ver scheiden weeL'e-artikelen, om zijn aalmoezen te kunnen vermeerderen, maar hij luisterde met bewonderenswaardig geduld naar de klachten en vertrouwelijke mededeelingen van alle lijdenden, troostte en versterkte hen in gepaste bewoor dingen en was altijd bereid, als bemiddelaar op te treden. Hij droeg met lijdzaamheid al die kleine erger nissen en verdrietelijkheden, die van bijna ieder menschelijk leven schering en inslag vormen. Hij was verdraagzaam in den ruimsten zin van het woord en maakte zich nooit boos, als men het niet met hem eens was, een moeilijke en zeldzame eigenschap, want de geheime wensch van ieder mensch is dat al zijne medemenschen tegelijkertijd aan hem gelijk en aan hem onder worpen zullen zijn. ehuwJ met een kijvende, twistzieke vrouw bleef hij haar toch trouw, vergaf haar al haar luimen, en nam het haar niet kwalijk, dat zij noch jong, noch mooi meer was. En om op alles de kroon te zetten: in het bezit van het talent, verzen te kunnen maken en fabels in den vorm van samenspraken voor het tooneel te kunnen schrijven, verheugde hij zich toch over het succes van zijne mededingers en uitte dit in oprecht gemeende hartelijke woorden en allerlei kleine vriendelijkheden. Kortom, zijn geheele leven was n en al menschlievendheid, zachtheid, rechtschapenheid, belangeloosheid; en hij was tegelijkertijd een heilige en een volmaakt edelman. Toch stond op zijn gelaat niet die verheven kalmte te lezen, die een gewoon kenmerk van een heilige is. Zijn gelaatstrekken waren ver trokken als van iemand, die gekweld wordt door hevige hartstochten of een geheimen angst; en, op het punt van het een of ander te doen of te zeggen, sloot hij dikwijls even de oogen, het zij om na te denken, het zij om te beletten, dat men zijn gedachten in zijn oogen las.... Maar daarop lette niemand. * Niet ver van Bagdad leefde een asceet, Maitreya genaamd, een wonderdoener, naar wien de geloovigen af en toe een pelgrimstocht plachten te maken. Zich losgemaakt hebbende van de gewone voorwaarden van het menschelijk leven, nam Maitreya zulk een onbewegelijkheid in acht, dat de zwaluwen op zijn schouders nestelden. Zijn baard, die vol verdroogde vogelmest zat hing tot op zijn buik, en zijn lichaam had veel overeenkomst met den knoestigen stam van een boom. En zoo leefde hij sedert negentig jaar, omdat hij dit als een ideaal beschouwde. Op een goeden dag hoorde hij een pelgrim de volgende woorden zeggen : »Touriri's goedheid is zóó groot, dat hij wel een incaruatie van Ormoezd zou kunnen zijn. Zonder twijfel zou er geen leed meer op aarde zijn, als zulk een man alles kon doen, wat hij wilde''. De onbewegelijkheid van Maitreya werd nog onbewegelijker. Blijkbaar trad de asceet in on middellijke verbinding met OrmoezJ. Na eenige oogenblikken zeicle hij: »Ik kan van Ormoezd niet voor Touriri de macht verkrijgen, alles te kunnen doen, wat hij wenscht, want dan zou hij zelf een God zijn. Maar Ormoezd staat toe, dat van morgen af, de ccrute irenwh van dien deugdzamen man in alle omstandigheden van zijn leven zal worden vervuld. ???Wel'', zeide de pelgrim, »dat komt ongeveer op hetzelfde neer. De eerste wensch van Touriri zal natuurlijk altijd overeenkomen met zijn andere wensclien, en zal dus altijd goed en edelmoedig zijn; eerwaardige Maitreya, gij hebt mij geluk aangekondigd voor een menigte menschen, en ik dank u daarvoor". Als de baard van Maitreya minder ondoor dringbaar geweest was, zou de pelgrim de schaduw van een glimlach op zijn versteende lippen hebben kunnen waarnemen. Maar bijna oogenblikkelijk was de asceet weer in zijne diepen droom ver zonken. . . . En do pelgrim keerde naar de stad terug zich reeds bij voorbaat verheugende in de heerhjKe wonderen, die zonder twijfel het gevolg moesten zijn van de macht van den wijzen Touriri. * * * Toen Touriri den volgendon morgen ontwaakte, wierp hij een blik op zijn vrouw, die nog in diepen slaap verzonken lag. maar gedreven door een geheimzinnige kracht, stond zij plotseling op, sprong het raam uit, en viel met verbrijzelden schedel op het plaveisel van de binnenplaats. Toen Touriri zijne woning verliet, werd hij dadelijk door bedelaars omringd. Hij voegde hun geen harde woorden toe en was reeds op het punt zijn hand in den geldbuidel te steken, toen, plotseling, alle bedelaars dood neervielen. .. Een uur later werd hem, bij het oversteken van een straat, den weg versperd door een me nigte rijtuigen, en hij begon al ongeduldig te worden, toen eensklaps alle koetsiers, wier voer tuigen hem in den weg stonden, van den bok vielen, en de beenen van de paarden als door een onzichtbare zeis werden afgemaaid. . . Hij begaf zich naar het theater en geraakte in twist met den letterkundige Carbilaka, over een gedicht, waarvan deze beweerde, dat het door Nisame gemaakt was, terwijl Touriri meende, dat het van Saafdi, den rozendichter was. Plotseling zakte de litterator ineen, terwijl een groote golf bloed hem uit den mond stroomde.... Het stuk, dat dien avond werd opgevoerd, had bijzonder veel succes en werd door het publiek met luid applaus ontvangen. En even voordat Touriri op zijn beurt ook begon te applaudisseeren, gaf de schrijver van het stuk geheel onverwachts den geest.. .. Touriri keerde naar huis terug, geheel ver bijsterd door die algemeene sterfte, en, wanhopig omdat hij er niets van begreep, stak hij zich een dolk in het hart. In dienzellden nacht stierf ook de asceet Maitreya. * * * Beiden traden tegelijkertijd voor den troon vaa Ormoezd. De asceet dacht: »Het zal mij toch pleizier doen, als die man zijn verdiende loon krijgt, die man, wiens valsche deugd langen tijd door de Perzen bijna evenzeer werd bewonderd, als de mijne, maar die, toen hij zich eindelijk in zijn ware gedaante vertoonde, zijn geweten in n dag met ontelbare zonden en moorden be zoedeld heeft." Maar Ormoezd glimlachte tegen Touriri, en zeide: «Deugdzame Touriri, mijn waardige, edel moedige dienaar, treed binnen in mijn rust!" »Dat is een geestige aardigheid," zeide de asceet. »Ik ben nog nooit in mijn leven zoo ernstig geweest," zeide Ormoezd. »Gij, Touriri, hebt den dood van uw vrouw gewenscht omdat zij niet zachtzinnig en niet meer schoon was; dien van de bedelaars omdat zij hinderlijk waren en terugstootend van uiterlijk; dien van de koetsiers en hun paarden, omdat zij u noodzaakten tot een vervelend oponthoud, dien van den letter kundige (,'arbilaka, omdat hij het niet met u eens was, en dien van den schrijver van het stuk, omdat hij meer succes had dan gij. Al die wenschen waren volkomen natuurlijk. De moorden die Maitreija u verwijt, waren, zonder dat gij wist, de uitwerking van uw eerste opwelling, die opwelling die niemand bedwingen kan. Het is het noodlot van den mensch, te haten wat hem hin dert, en uit den weg te wenschen, wat hij haat. De natuur is zelfzuchtig, en de naam der zelfzucht is verwoesting. Zelfs de deugd zaamste mensch begint, met in zijn hart een schurk te zijn; en war.neer n sterveling de macht bezat, zijn eersten ouwillekeurigen wensch in alle omstandigheden verwezenlijkt te zien, dan zou de wereld al heel gauw ontvolkt zijn. En dat wilde ik door uw voorbeeld laten zien, Touriri. Maar ik beoordeel den mensch volgens zijn tweede neiging, want die is alleen van hem zelf'afhankelijk, /onder de geheimzinnige gave, die den laatsten dag van uw leven zoo bloedig gemaakt heeft, zoudt gij voortgegaan zijn, een edel leven te leiden. Ik moet u dus niet beoordeelen volgens uw natuur, maar volgens uw wil, die goed was, en altijd trachtte de natuur te verbeteren en mijn werk te volmaken. En daarom, mijn geliefde medewerker, ontsluit ik mijn paradijs voor u". »Dat is alles goed en best", zeide Maitreya, Miiaar v/elke belooning zult ge mij dan wel geven?" »Dezelfde", antwoordde Ormoezd, »hoewel gij haar eigenlijk niet voldoende hebt verdiend. Gii waart een heilige, maar gij waart geen mensch, behalve door uw hoogmoed. Gij waart er in geslaagd, uw eerste ingevingen te verstikken; maar als alle menschen leefden zooals gij gedaan hebt, dan zou het menschdom nog sneller van den aardbodem verdwenen zijn, dan wanneer allen de noodlottige gave bezaten, waarmede ik mijn dienaar Touriri heb bezocht. En het is mijn verlangen dat het menschelijk geslacht blijve bestaan, omdat het mij amuseert en het somtijds werkelijk schoon is, om te aan schouwen. Zelfs uw streven, armzalige asceet, was niet zonder schoonheid, en daarom vergeef ik u uw grove dwaling In het kort : ik ontvang Touriri in mijn schoot omdat ik rechtvaardig ben, en ik zal'Maitreya toelaten, omdat ik barm hartig ben." .Maar...." begon Maitreya. ? Ik heb gezegd."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl