De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 7 februari pagina 4

7 februari 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1024 Reeds heeft hij gedurende den korten tyd dat hjj waarnemend hoofd-directeur was zich met zooveel yver en bekwaamheid van zijn taak gekweten, dat van hem, als nieuw leider van Neerlands voornaamste museum, veel goeds mag verwacht worden. De vereeniging »Voor de Kunst" te Utrecht houdt in haar lokalen op het Domplein, van 30 Januari tot 21 Februari een tentoonstelling van textiele kunst, uit oude en nieuwe tijd, die zeer belangryk beloofd te zijn. Er schynt dit jaar weer een pryskamp in de bouwkunst te zyn aan de Ry'ks académie van B. E. te Amsterdam. Moge de uitslag nu beter zjjn dan twee jaar geleden, toen de eenige opge komen candidaat het noodig vondt zich terug te trekken, voor dat er nog iets begonnen was. Van Veen op het Damrak heeft zijn magnifieke collectie Oostersche dingen alweer belangry'k uitgebreid. David Teniers I, II en III. De heer A. Wauters heeft eene interessante studie geschreven over de kunstenaarsfamilie Teniers, en daarin duidelyk gemaakt, dat er niet twee schilders van den naam David Teniers z\jn geweest, zooals veelal wordt aangenomen, maar drie: de grootvader, de vader en de zoon. De groote David Teniers, de deken van het St. LukasGilde en de stichter der Antwerpsche Akademie, was volgens den Heer Wauters de tweede van de dynastie. Hy onderscheidde zich reeds op jeugdigen leeftijd, trouwde de dochter van den Fluweelen Breughel en was achtereenvolgens hofschilder van Christina van Zweden, van Philips II van Spanje, van aartshertog Leopold en van Don Juan van Oostenrijk. Zoolang zy'n vader leefde, teekende hij zy'ne stukken als «David Teniers den Jonge." Hy had een zoon, die weder David heette, ook schilder werd, en op zijn beurt »David Teniers den Jonge teekende. Deze Teniers III had veel minder talent dan zy'n vader, maar volgde diens manier of slaafsche wijze na, zoodat men, de meer essentieele qualiteiten van het werk over het hoofd ziende, er langzamer hand toe gekomen is, zyne stukken en die van zy'n vader voor het werk van een enkelen »David Teniers den Jonge" te houden. De door den lieer Wauters ondernomen schif.ing is een eer herstel voor David Teniers II. muniiiiiinniiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimMmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiimuimiiiiil Boek en Tüflsclirift. H. TAINE, Carnets de voyage (notes sur la province 1863?1865). «Elles sont d'une violence extraordinaire," zegt Barrès van deze aanteekeningen. Het is volkomen waar. In onberispelijk proza, dat forsch en vast gebeiteld staat, zet de auteur in strakke lijnen de stadjes, dorpen op 't papier. De steden en steedjes: Toulouse, Orange, Amiens, La Provance, Lyon, Bordeaux, Ruelle, Nancy enz. heeft hy' gezien en in z\jn sterken, scherpen geest genomen, en weer neergezet in hard metalen en kristallen zinnen. De blik- van Taine op de physionomie der steden, zjjn vergelijking van het eene dorp en stadje met het andere, is in fijne juistheid wellicht niet te overtreffen. Somngeeft het ook nog fraaie,goud-zuivere lyriek. Een zeldzaam boek, dat moet gelezen worden. *.? Bjj den uitgever Charpentier verscheen van den humorist John Grand Carteret een Musée iiiiimiiiiiMMtmiiiiiMiiimiiiimmiiiii scherp afteekende tegen de hoogliggende sneeuw. Haar oogeu rustten een oogenblik op zijn hooge v etlaarzen, zijn zwaren knevel, zoo lang dat hij ver dween in den verwarden haarbos die hem tot op de schouders viel; op zijn groole, roode handen, vol wagensmeer van de wielen van het rijtuig, en bevlekt met bloed, door wat sneeuw gestelpt, ge volg van het afbreken of wegkappe.i van takken; op leelijker nog dan al het andere een biinkenden ring aan een zijner vingers, op de cognacflesch, die schaamteloos uit zijn jaszak stak, en toen ... toen sloeg ze langzaam, met onverholeu tegenzin de oogen neer, en zei pruilend: -Waarom kan ik nitt kier blijven? Ik zit hier heel goed." Omdat we jou hier niet alleen kunnen achter laten; en wij moeten met dezen heer mee." Miss Anny sloeg andermaal, huiverend, een steelschen blik op dezen onmogelijken heer" en zei toen enkel: Ik dacht dat deze... lieer ons zou helpen." jrKom, dat is maar malligheid, je begrijpt er niets van." Haar vader begon zijn geduld te ver liezen. Mijnheer is zoo vriendelijk een soort van slee voor ons te willen maken in zijn hut, en heeft daarbij onze hulp noodig." «Maar ik kan best hier blijven, al gaat u heen. 'k Ben niet bang." Goed, maar je bent geheel alleen; er kan iets gebeuren." //O neen, gebeuren kan er niets," mengde Jack zich op luchtigen toon in het gesprek. Hij had in 't eerst gebloosd als een meisje, maar vond nu dat een dame te dragen, zoo kostbaar gekleed, en naar het scheen zoo teer en sikkeueuri» als dit exem plaar, vrij lastig zou wezen. ^Neen, hier kunt u geen kwaad," vervolgde hij, zich in de duisternis tot het fluweelen mutsje en den bonten mantel keerend, en al was er iets, dan zou 't om zoo te zeggen u niets kunnen doen, omdat 't even als u z'n plezier wel op zou kunnen. U zit hier dus best," voegde hij er nog bij. Tamelijk inconsequent stemde de jonge dame met deze uitspraak niet zoo dankbaar in als men verwacht zou hebben; maar Jack zag niets van het flikkeren harer oogen toen ze, als bestond hij niet, op stelligen toon tot haar vader zei: //Ik blijf hier liever, papa." En," ging Jack voort, zich ook tot den vader wendend, ,u kunt het rijtuig en heel den pas steeds in 't oog houden terwijl u naar boven loopt. U kunt met uw eigen oogen zien, dat er niets du voyage du tsar; een herinnering aan de Russische-keizer feesten in Parijs. Het amusante boek geeft een aantal teekeningen van bevriende en vijandige bladen, (Je Hollandsche niet ver geten), tydens die feesten gepubliceerd. Aardig is o. a. het plaatje, waar madame la RepiMique zich het haar zit te verven voor haar toilet spiegel en Faure haar zegt: »Pas trop de rouge n'est-ce-pas, ma chère enfant?" Evenzoo: Le Pourboire, waar Faure als dienstmeisje aan den trein staat en de tsar hem als fooitje »la promesse d'un nouvel emprunt d'un milliard" geeft. Het boek is een vroolijke herinnering aan een wereldgebeurtenis en heeft daarom eenige histo rische waarde. # v * Tijdschriften van Februari. Vooreerst een merkwaardige en interessante Gids, met bijdragen van de Nieaive-Gidsmannen Van Eeden en v. d. Goes er in! Tien sonnetten van Helene Lapidoth-Swarth, vol weelde van hartstocht en klank, openen het nommer. De Oedipus der Fransche Klassieken is een aangename studie van Prof. A. G. van Hamel, waarin de Oedipe van Sophocles met de navol gingen van Corneille en Voltaire vergeleken en beschouwd wordt. Dan een uitvoerig, zeer duidelijk betoog van Frederik van Eeden: Werk en Brood. De titel geeft aan wat de heer van Eeden verlangt: brood moet er zy'n voor ieder die werkt. »Vergeet het geen dag en geen uur, gij leeft van onrecht, van diefstal en roof, gij brave land-genooten en uw onschuldige kinderen allemaal. Gij zoudt u schamen voor uw mede mensehen, als uw zoon wissels had vervalscht of uw dochter kanten had gestolen. Maar heel welgemoed zijt gy', en zoon en dochter leven toch van diefstal en roof. Niet maar zoo bij wy'ze van spreken, maar heusch, echt-lage, gemeene diefstal aan den arme gepleegd,'' verwijt bij na een kleine inleiding den voor^ichtigen en geduldigen. En verierop : «Onthoudt goed, de verhouding is ongeveer als volgt: *Wyj zijn met ons negenen, aan materieel goed brengen wij niets voort. Drie-en zestig mensclien werken hard voor ons, en versolt» ff en ons brood. Xeven-en-twintig brooden verschaffen zij ons, en daarvoor nemen wij, die niets voortbrachten, er zeventien, en wij laten er tien, TOOT de drie enzestig werkers." «Wat dunkt u van deze verdeeling? Van deze rechtvaardigheid ? Van deze maatschappelijke orde ? Van de wetten die zoo iets gedoogen V En van de verfoeielijke drogredenaties die dit voor een heilige en onveranderlijke instelling ver klaren ?" De heer v. Eeden gaat zoo door en herhaalt vele malen wat hij reeds gezegd heeft, telkens op een eenigzins andere manier. Eindelijk komt hy' tot de conclusie dat er wel overal actie en bloei en welvaart is, maar ieder moet zien dat de machine kapot is en niet meer mee kan. »Wy' gaan nog vooruit, harder dan ooit te voren. Maar alleen omdat we de lamme machine forceeren, al maar meer opstooken, bij eiken keer dat er iets hapert. En dan is men tegen ver anderingen uit voorzichtigheid!! Wat moet er en wat mag er worden gedaan om in de misère ingrijpende en duurzame ver betering te brengen ? De heer v. Eeden vindt, evenals vele anderen, dat het de dringende, duidelijke en onontkoombare plicht der regeering is te zorgen dat wie werk zoekt het land kan bebouwen. Hiermede doet zij niets meer dan waken voor de persoonlijke vrijheid en voor de veiligheid van het ry'k. gebeurt. Gunst, ik heb n van 't eerste oogenblik af gezien!" Hij zweeg verlegen en prevelde toen: «Kom, we moeten nu gaan; hoe eer dat karweitje in orde is hoe beter." wToe, papa, laat die heeren en dat karweitje nu niet langer wachten." Gerustgesteld door Jack's laatste mededeeling volgde haar vader thans, met den koetsier en den tweeden van het gezelschap, een jong mensch, op 't oog zeer onbeduidend, maar wiens bezorgde vragen miss Auny met veel toeschietelijkheid be antwoordde. Desniettemin had de preutsche Auny zeer wel Jack's bekentenis gehoord, dat hij hen gezien had van het eerste oogenblik toen ze den pas inreden. Zeker zat hij," zei ze bij zichzelf, met zijn kornuiten te lachen en te drinken, en zich vroolijk te maken met ons getob." Maar toen het geluid hunner stemmen wegstierf en hun gestalten zich achter de sneeuw in de duisternis oplosten, toen vergat ze dit alles en veel meer nog vergat ze, wat wereldsch en heuvel achtig was in de indrukwekkende, majestueuse eenzaamheid, die uit die duisternis van uit om hoog op haar scheen neder te dalen. Eerst had ze een onbestemde gewaarwording van baugheid, die echter weldra plaats maakte voor het weldadig gevoel van rust en vrede, dat alleen de bergen geven kunnen aan eenzame of afgedwaalde menBcheukinderen. Nooit had ze de natuur zoo ge zien. De lange witte t-aï/nda strekte zich voor haar uit in een reinheid welke niet van de aarde scheen; de vaag zich afteckenende bergen stuken aan alle kanten boven haar uit, met iets geheim zinnigs, als behoorden ze tot een andere wereld. Toch drukte dit haar niet ter neer; ook deden die volmaakte rust en stilte niet denken aan een eeuwige sluimering, aan iets wat voorbijgaat; in tegendeel was het alsof de zuivere, fijie lucht haar zintuigen verscherpte; nooit was haar gehoor zoo goed geweest; en ze kon zien tot het eind van den bergpas, bij het licht der volle maan, die nu en dan door langzaam voorttrekkende -.volkjes scheen. Alles aan haar begon te trillen van een verrukkelijk gevoel van vrijheid, en van een vreem den drang om hard te loopen of die bergen op te klimmen. In haar overspannen toestand scheen het haar alsof die groote eenzaamheid bevolkt wezen moest door een koninklijk ras alleen, niet door ruwe, alledaagsche mannen als die lompe bergbewoner, die hen geholpen had. Maar 't spijt me dat ik liet zeggen moet l ze begon 'n verbazenden honger te krijgen. «Niets van toekomst staken, of stelsels, of »ismen." Wij hebben te zorgen voor recht en orde, voor vryheid en veiligheid van heden en morgen." De heer Van Eeden geeft aan hoe de regeering handelen moet. Hij wil door het stichten van Rijks- hoeven, waar ieder die werken wil, zijn dagelyksch brood kan verdienen, redding zoeken. Zoo'n hoeve moet niet zijn een kolonie, of veredeld Ommerschans; de werker die zich aan meldt moet welkom zijn en noodig en niet komen om een aalmoes of om beweldadigd te worden. De Ryks-hoeven kunnen echter niet rendeeren en mogen niet rendeeren. De hoofdprincipes moeten zijn : 1. dat er niets wo-dt geproduceerd dan wat tot gebruik kan dienen voo: beambten en arbeiders; 2. dat er niets mag worden verkocht eer de voortbrengers zelf overvloed hebben van het ge produceerde. »Een Rijk, een volk, dat zoo zorg draagt te kunnen bestaan van den bodem waarop het woont, behoeft geen mededinging te vreezen, en is wanneer het tevens weerbaar is, vrij, veilig en onafhankelijk." De heer v. Eeden pleit daarna nog zeer sterk en hartstochtelijk voor de weldaden die uit de Rijks- hoeven zouden ontstaan en besluit zyn betoog met een kleine lofspraak op onze oude liefde voor vrijheid en recht. De heer v. Eeden heeft in zijn wel wat lang dradig betoog geen nieuwe en verrassende dingen gezegd, dat verklaart hy trouwens zelf. Ook zullen de economen er wellicht veel twijfelachtigs in vinden en sommige redeneeringen meer be schouwen als een hartstochtelijke stemming of illusie, dan als strenge en onberispelijke weten schap. Het artikel kan dus de oorzaak worden van een grooter. en belangrijken strijd. Daarna bespreekt Prof. C. Winkler, het boek van Dr. Toulouse over Emile Zola. De heer W. is er zeer mee ingenomen: »Voor de eerste maal bestaat er van een beroemd man een persoons beschrijving aan de hand eener methodiek, die te verineeren is by' anderen." Door Prof. J. Baron d'Aulnis de Bourouil en door F. v. d. Goes wordt tegen de inhoud der bekende openingsrede van Prof. Treub streng geprotesteerd. De heer Treub schrijft zelf daar achter een stuk : Tot tegenweer. Hij begint nogal kleingeestig en banaal den heer v. d. Goes eerst een bse'je uit te maken voor een godje", een «Jupiterlje", enz , grapjes die een man als Prof. T. niet verkoopen moest. De jYi'eiure Gids begint met een fragment uit het Lied van Schijn en Wezen (tweede boek), waar Van Eeden in verzen, gedragen door religieuse emotie, uitspreekt dat de schoonheid het uiterlijk gewaad is van het Recht, dat hij die Recht zoekt, van zelf de Schoonheid zal vinden en niemand buiten het streven naar Gerechtigheid ooit anders dan valsch Schoon aanschouwen kan. Vol aandoening van 't eerste lichten van pene nieuwe Dageraad van Godsdienst is de inleiding tot: »De Kunst en de Maatschappy" van II. J. Boeken: >Wie zal de warme zalen der liefde verlaten en uit de lichte kameren van het gelooven naar buiten treden om in de duisternissen en eenzaamheden te dolen, en te derven in de woestijnen des ongeloofs ? Wie niet, wanneer onder het sterren-dak daar buiten een nieuwe liefde hem wacht, en de gronden en kruiden daar nat zijn van den dauw en de dampen eener nieuwe, naderende lente ? Hoor, nog zwijgen de vogelen op een enkele vroeg ontwaakte na, die vreemd tjirpt, en reeds streept het kille licht het verre noord-oosten, voorzeggend den nieuwen, rijzenden dag, waarop zy bij u zal zyn." In haar reistasciije vond ze nog een paar be schuitjes, en zie1) herinnerend, dat, men haar te San Joséeen potje honig uit Californiëmeegege ven had, haalde ze dit voor den dag, zette alles op de bank tegenover zich, smeerde wat honig op de beschuitjes, en verorberde een en ander met, het welbehagen van een kostsclioohneisje en in het prettig gevoel, ondanks de koude, dat dit eens echt picknicken was. 't Was alles even bijzonder; alleraardigst, om later van te vertellen! De meusclien zouden 't haast niet willen gelooven, dat ze een paar uur moederziel alleen m een verlaten reiskoets, in een door sneeuw versperden bergpas, had doorgebracht! 't Was een avontuur zooals men 't in de boeken beschreven vindt. Eén ding slechts, dat men in de boeken altijd heeft, ontbrak er aan iets romantisch een heldendaad van den een of ander. Als die onbehagelijke bergbe woner brr, wat 'n lang haar en wat 'u snor! en dan die leelijke ring! waarom droeg hij zoo 'n ring? als die maar anders was! Hij zat nu zeker met haar vader en mr. Waterbouse zich te goed te doen aan biefstuk, of een stuk wild die mannen zijn zoo vreeselijk egoïst! en had haar bestaan totaal vergeten. Hij had haar wezenlijk wel iets mogen brengen; beschuitjes met honig.... 't was zoo kleverig! en dan m die temperatuur! Ze was wezenlijk uitgehongerd! En zij zaten daar maar te eten! 't Xou hun verdiende loon zijn als er iets gebeurde - of als ze tlarhlen dat er iets gebeurde alleen om hen te doen schrikken.... Het mooie gezichtje, dat naar het maantje opgeheven was, keek werkelijk boos, maar za<j er met dat, al heel lief uit. Goeie hemel!... Wat, was dat?... De paarden verweerden zich daar in hun hoekje tegen iets. Op eens rukte het eene zich los en rende met een angstig gehiunik deu pas in, om weldra, snuivend en hulpeloos, in de dikke sueeuwlaag weg te zinken. 't Andere paard volgde. Hoe vervelend! Zeker waren ze van iets geschrikt. Misschien een konijn of een mol; hè, paarden zijn ook zoo zenuwachtig ! Evenwel, 'k kon geen kwaad, een van de heeren zou heu wel zien of hooren, dat gehinnik klonk zóó akelig! net 'n menschelijke stem ze zouden wel naar beneden komen vliegen om t,e zien wat, er gebeurde. /// kon tocti niet in de sneeuw naar de paarden gaan kijken! Enfin, als zij daar op rekenden ze deed ''t nistj Ze was hier veel veiliger; wie weet of er geen ratten of muizen liepen, dat ze daarvan geschrikt waren. Stel je voor!: In plechtigen gang trekken dan grootsche tafreelen uit de wereldgeschiedenis voorbij. Volgt: het vierde en vijfde hoofdstuk der his torie van Floris en Slanchefloer, van denzelfien auteur. Het geeft zacht-mooie fragmenten en de slotscène met de bloemenkorf is geestig, zeer lief en vol van bloedrood rozen-schoon. Een aandoenly'k vers is Oduna van A. v. Breull. Naast de serieuze, zware Duitsche verzen van Kloos: Knabenklttgen maakt zijn volkslied «Ne derland en Oranje leev' !" een slechten indruk. De inhoud is te burgerlijk en de ry'men zijn niet krachtig genoeg. Er is echter altijd nog iets in van Kloos, dus kwaliteiten van helderhe d, klank en beweging. De oude Gids is in de laatste jaren in alle opzichten meegegaan met de richting van de jongeren, nu heeft hij zelfs stukken opgenomen van v. d. Goes en van Eöden, en wie weet wat dibirop volgen zal ? Maar in de Nieuwe- (li/ts roept Kloos daarentegen op ouderwetse manier met nieuwen moed en frisschen kracht: Oranje boren'. F. II. "uu mi "mimmiiiiimmiiiiiu 40 cents per regel. InjiiiiniiiinimiiiiiiiMmiiiiiiiiimmiiiiiiimiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim IIooftl-Depót VAN Dr. JAEGER'S ORItt. Somaal-WoMÉii. K.F. DEUSCHLE-BENGKR, Amsterdam, Kalverstraal 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederland. HTRAHRtëutrëcht Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekband M!. Amerikaansche Orgels. Ruime kenze in Huurpiano's MEIJROOS & KALSHOVHH, Arnhem. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime keuze in Huurpiano's. B »?: i> tj rr'« Goessche Zoute Beschuitjes. T A * *.m i - l BERND. E1CHHOLTZ. ' Te Amsterdam böj Wed j GERBER & ZOON Nog slechts enkele exemplaren van de vroeger uitgegeven P E $"? en POTLOODKRASSEN door Joh. Braakensiek zijn te beko men a / 0.50 per exemplaar bij Van Holkema & Warendorf, Singel 542, Amsterdam. HIllllllllMMIIIMIIltlinilllMIIIMlllllllMIIIIIIMIIMIlllllMllllllini O hemel.' . .. Nog keek ze met verbazing naar de voortdurendangstige dieren, toen ze eensklaps het rijtuig van achteren ietwat voelde, oplichten. Het ging zoo bedaard, zóó voorzichtig, dat ze een oogenblik meende dat een van de lieereu het deed, en ze, zonder dat zij 't gehoord had, met de slee terug gekomen waren. Zij maakte achter in het rijm g eeu zeiltje los, tilde het op, maar . . . niets te zien. Dus riep ze, met vrouwelijke slimheid begrijpend wat het wezen moest,: Ik zie u wel, Mr. Wa'erhouse! wees maar niet zoo Ikuw !" Doch eens klaps kreeg het rijtuig weer een duw, en van d< n grond rees iets omhoog, wat, eerst de met sneeuw bedekte grond zelf scheen te zijn, maar toen de sneeuw van de dikke massa afgeschud werd zag ze den kolossalen kop en de schouders van een beer! Toch was "/e zelfs toen nog niet eri/ bang, want de snoet tegenover haar had iets goedigs ; de kleine oogjes schitterden meer van kinderlijke nieuws gierigheid dan van woestheid; en heel de houding van het dier, zooals hij daar zat op zijn achterste pooten, c!eed eer denken aan een circus en aun iets komisch, dan aan plannen van aanvallen ui verslinden. Ze kou zelfs met haar gewone deftigheid zeggen: ,,Ga heen... Boe e!" en met een vastberaden sre/.icht hem met haar reistasciije weg jagen. Maar dit deed Bruin een poot op de achter bank leggen om vasten voet, te krijgen met het gevolg dat, het rijtuig naar eene zijde overhelde?, en den grooten muil openen als antwoordde hij iets. Het, zien van zijn roode long, glinsterende tanden, en, bovenal, de heete adem van het verscheurende dier, deed Miss Anny den eersten gil slaken. Geen klein, nuffig gilletje; de paarden stemden ermede in; het drietal gilde in koor! De beer aarzelde een oogenblik; toon, het potje honig- ziende oji de voorste bank, door het angstig terugdeinzen van het meisje aan het licht, gebracht, stak hij be hoedzaam een zijner voorpooteu uit om er zich van meester te maken. Docli hoe onbeduidend deze beweging ook was, de voorkant van het rijtuig ging nu naar omlaag, het, potje ho'uig omhoog eu Miss Anny tuimelde op haar knieën op den bodem van het rijtuig. De diih'icle schrik, fysiek en moreel, was te veel voor liet, mei^e; thans verloor ze het bewustzijn; het laatste wat tot, haar doordrong, was het, fluiten van een kogel en de knal van een geweerschot. (Xtot tol,//).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl