De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 7 februari pagina 9

7 februari 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1024 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, Mr. v. Tienhoven in zijn nieuw ambt. MR. v. HOUTEN als coxtwnier: Dit is nu van een zoo goed als onverslijtelijke stof; als u een beetje oppast kan u daar lang plezier van hebben. ainmiuinmu hij vatte wat wij zeiden op als een grapje: jij met je krijgsbedrijven, houd je zottermjen maar voot je, althans op een avond als deze, of ik verwijder me zóó en hij maakte met zijn uitge-trekte beenen rechtsomkeert, zonder saluut en, na een paar pas gedaan te hebben zich tot Tiiétèse richtende, zei hij : Ja, dat geloof ik juffie! Je zou zoo graag onder mij willen dienen, van avond vooral, niet waar! M;iar wij kunnen je niet gebruiken; morgen zal ik je wel eens komen vertellen wat er gebeurd is, daar is 't je toch om te doen nieuwsgierig-aagje; en wees maar blij ?dat je niet met me mee mag, want als jij daar eens kwam te zitten onder zoo'n p^leton vuurvreters, als ik, Joan Schnitz, Dr. Daniels en notaris Wertheim, dan zou je al van je stoel vallen van schrik meisje, vóór het eerste salvo je rien kruitdamp had doen ruiken ! Nu, dt'ti volgenden dag verscheen mijn vriend niot en nog laat hij zich wachten. Dat spijt mij zeer, want na de lezing van het verslag over zijn feestavond in het Handelsblad zou ik zoo graag hem om opheldering vragen. Mij dunkt aan dat relaas moet iets ontbreken. .Alles wat daarin verteld wordt is zooals het behoort. De hulde was gepast. De toespraak van B'iellaard hartelijk en wel; het antwoord van Brengen ook, maar uit niets blijkt dat hij i "ik bewogen was. En dat is nog nooit beleefd: iemand, die op zijn zeventigste jaar gehuldigd wordt, zonder dat er iets langs zijn wanden biggelt... heelemaal onbewogen: hoe kan dat? Ik zelf ben gelukkig aan die aangrijpende plechtigheid nog niet toe maar toen zij op St. Nicolaasavpnd mij mijn stand beeld thuisbrachten, kon ik me al niet goed houden, en krijg ik eenmaal, als ik zeventig ben, mijn welverdiende hulde op mijn slag veld, ik weet zeker, dat ik dan tranen zal zal huilen met tuiten. Daar is niets dat een mensch zoo regelrecht naar zijn hart gaat en tot zijn traanklieren opstijgt, als een open bare erkenning van verdiensten. Wat weerga een mensch zijn ziel is geen conduitestaat op papier ! Waarom was Breggen onbewogen? Die vraag vervolgt mij, ze treitert me, ik kan haar niet meer kwijt raken. Zoo stond ik van ochtend er nieêop, en aan het ontbijt kwam ze mij over de lippen. Wat, zuchtte ik, terwijl ik den Bijbel opensloeg om het kapittel te zoeken, dat, aan de beurt was, wat moet er toch in Breggens hart zijn omgegaan, dat het hem mogelijk was dat geschenk met drooge oogen in ontvangst te nemen! Met drooge oogen!! Natuurlijk dachten de heide dames dat ik een poging deed om bij haar mijn licht te ontsteken, en daar kwamen op eens de zotste dingen voor den dag. Och, zei mijn vrouw, de zenuwen, man, werken lang niet gelijk bij alle menschen. maar wat mijnheer v. d. Breggen betreft, ik denk dat hij zich door zijn gevoel niet mocht laten beheerschen dat verbood hem zijn krijgsmanseer; en Thérèse, nog wijzer dan haar moeder en niet minder gereed om ongeroepen haar mond ergens in te steken, beet me, onder 't uitdrinken van haar kopje thee toe: Maar papa iemand wordt door het dragen van een schuttersuniform nog geen krokodil ! Ah, die jeugd en die verpestende natuur lijke historie! De kleinste kinderen weten tegenwoordig over alles mee te snappen ; en omdat er nu eenmaal krokodillentranen zijn, twijfelen ze aan alle waar gevoel en zouden in staat zijn, met een oppervlakkigheid, die ten hemel schreit, hun eigen familieleden onder de Nijldieren in te deelen. Dat is de vrucht van ons hedendaagsch onderwijs! Ik wil bekennen, dat mijn aangename stem ming nu en dan verstoord was, maar even als de hulde zelve aan Breggen en meer nog dan deze, had het bericht van Gijs benoeming tot Commissaris der Koningin mij een opge ruimdheid bezorgd, die niet zoo gemakkelijk voor goed te bederven viel. En mijnheer v. Tienhoven komt van middag eten, wil je er om denken Brom, zei mijn vrouw, toen ik na het ontbijt, mij uit de kamer verwijderde. Nu, ze had het mij niet behoeven te herinneren, want het was me een prettig vooruitzicht. Wel hadden wij tijdens zijn verblijf in den Haag af en toe gecorrespondeerd en elkander ontmoet, maar nu (lijs te Haarlem zijn anker zal laten vallen, mag ik weer rekenen op de hervatting van de oude conversatie, die voor mij, en ik geloof ook voor hem, het lieflijkste was, waarmee de hemel ons had gezegend. 't Spreekt dan ook van zelf, dat onze tafel gesprekken dien dag vol waren van herin neringen en beloften. Dat was een voordurend «weet je nog wel.... en heb je wel eens gedacht aan... ." afgewisseld met een : -maar nu zullen wij weldra, en als je dan bij me komt.... ; en Gijs, vriendelijk als van ouds, trok lijntjes met mijn vrouw, niet mij, met Thérèse en dronk zeker wel twee glazen meer dan hij trewoon was... . kennelijk onaangenaam getroffen door het feit, dat ik hem telkens met een teug water moest beantwoorden, wat hem nog even de hand aan 't voorhoofd deed brengen en overluid vragen of' hij als Minister van Buitenlandsche Zaken niet eens een gezant van Rumenië. i'erziëof zoo iets had ontmoet, die hem verzekerd had, dat er voor podagristen in zijn land wijn werd gemaakt, die geen alcohol bevatte Ik geloof dat hij zich ver giste, maar je kond aan zijn gezicht; zien, dat hij het land, den gezant en den wijn willen uitvinden, alleen om mij maar weer eens een pleizier te doen. Bij zulke dingen gaan wederzijds de harten open, zoodat je geen woord behoeft te spreken om tot de wetenschap te komen, hoeveel je van mekaar houdt. Trouwens daar was ook wel reden voor, om me eenige hartelijkheid te bewijzen, 't Had mij niet weinig moeite gekost hem be noemd te krijgen. Niet dat Sain zijn mede werking weigerde. Integendeel. Toen ik hem er over schreef, antwoordde hij mij dadelijk, . hopen. v. Tiendat Gijs zijn man was. Zaaijer, zoo liet hij zich uit, heb ik de Leeuw gegeven en Hoetink de Oranje-Nassau. Zoo hadden die twee het loon gekregen, dat hun toekwam. Maar de verdiensten van v. Tienhoven overtreffen die der beide anderen verre. Hij heeft als )>iiiiinlcr inderdaad de kieswet van Tak doen vallen. Een minister, die zijn eigen kabinet helpt omverkegelen, is een exceptie in de oude en in de nieuwe wereld. Op zoo'n fortuintje had ik niet durven En nu ik zelf' de vruchten pluk van hovens beleid, mijn waarde Heer Brommeijer, zal het geenszins aan mij liggen, als wij hem niet het gouvernementsgebouw te Haarlem binnenschuiven. Maar van Houten had de plaats niet te begeven. Er waren nog ver scheidene anderen, die een woordje konden mees-preken. In de hoogere kringen had Gijs het verbruUl, o. a. omdat hij een minder juiste voorntelling had gegeven van de kies wet, die zijn kabinet destijds prepareerde, en al die lui. iiü-t gouden knoopen en passenienten op hun jus. zouden veel liever Roei l tot commissaris hebben zien benoemd. Nu was het gevaar, dat hieruit, ontstond, beln kkelijk gering, want lli'ëll wilde niet naar Haarlem, en Ivluard en ik gelooven ook niet, dat hij, al had hij de benoeming begeerd, met Gijs in concurrentie /DU zijn getreden. Maar toen kwam van Kanebeek op de proppen. Enfin 't, heeft lang genoeg geduurd en ik heb heel wat moeten correspondeeren met de Uanitz en de rest, maar het is mij gelukt, en zoo zal ieder kunnen begrijpen, dat het van harte gemeend was, toen (Jijs nog eens zijn glas ophief, en ge heimzinnig mij toeknikle, met de woorden : Brommeijer voor hetgeen ge gedaan hebt ! Hij verklaarde zich niet verder, met het oog op mijne vrouw en dochter, maar ik begreep hem volkomen, en toen ik lepliceerde: Gijs, op hetgeen je nog voor ons doen .'.u/f, stak hij mij de hand toe en zei: Hoor eens: je weel. dal ik zoo lang als ik mocht voorde hoofdstad geleefd heb, maar je kunt er op rekenen, dat ook in de St. Jansstraat te Haarlem het belang van de Bocht het doel van mijn streven zal zijn en jou belang in de allereerste plaats! Nu, zuchtte ik, mijn belang! Ik heb mijn sehaapjes op 't drooge. Mijn naam, mijn positie is gemaakt. Ik geloot niet. datje mij nog n voordeeltje zoudt kunnen bezorgen. Neen, zei Gijs. jou zelf niet, maar je hebt een dochter! Théivse deed alsof zij het niet hoorde, maar mijn vrouw keek hem eens aan, even dankbaar als ik zelf mij had betoond, toen hij mij zijn wijn-adres voor podagraiijders wou aan de hand doen. Ik wil maar zeggen, dat Gijs dezelfde flinke, vriendelijke, gulle vent voor ons gebleven is, van vroeger. Het discours vlotte bij zonder. En zelfs de aanwezigheid van de dames was geen oorzaak meer van achter houdendheid. Ja, zei hij, Brommeijer, wie had ooit gedacht, dat me dit nu ook nog zou ge lukken ! Want als je 't wél beschouwt, is het haast een wonder. Je weet, toen ik hier van daan ging, scheen het meer dan tijd voor rne om het veege lijf te bergen ; ik had zoo waar maar al te veel van de leeuwen van het westelijk viaduct, zooals Braakensiek die pas heeft geteekerid Omdat ik het zoo schuin en scheef had achtergelaten, werd Sjoerd geroe pen om de boel weer terecht te zetten en wat zie je nu gebeuren ?... daar keer ik terug als chef van den man. die mijn vroeger werk heeft, verbeterd!... Nou, viel ik hem in de rede, zoo iets heb je in de ambtenaarswereld wel meer, daarover zou ik me nu maar niet al te zeer verbazen. Gijs schudde het ho'ofd wel twee . driemaal en antwoordde : met je permissie Brommeijer. je weet. ik ben onder allerlei soort van omstandigheden me zelf tamelijk goed meester; 't wordt me niet spoe dig te benauwd in een klein gaatje; al zeg ik het zelf, door gestadige oefening heb ik liet zóó ver gebracht, dat ik me nog lekker gevoel, waar het een ander al begint te draaien".... Ik vond, dat hij zichzelf onder schatte en wilde hem wat verheffen in eigen oog. Dat is je aangeboren frischheid, zei ik, daar mag je den hemel wel op je bloote knieën voor danken.... Goed, hernam Gijs, zonder mij te laten uitspreken, dat mag dan wezen wat het wil, maar deze ommezwaai, deze wenteling van het rad van fortuin, waarbij het, mij soms lijkt, dat mijn beenen. boven mijn hoofd komen te staan, is mij wat te kras!... ais ik zoo om me heen en naar achteren of beneden zie, krijg ik nu toch zelf' een ge waarwording alsof ik.... Kom, drink eens uit, zei ik, en, vervolgde ik even later onder het inschenken van zijn glas?je moet maar den ken alles went; bovendien die St.Jansstraat is maar een pleisterplaats voor je. Je komt nu weer wonen onder je oude beproefde vrienden. Dat is juist het mooie van jou be noeming. Je voorganger zag je hier nooit, maar nu kan de provincie van uit de Bocht geregeerd worden. Mijn voorstel tot belasting der uitwonende'i zou, als jij maar eerder in dat ambt was komen te zitten, een heel ander lot hebben ondergaan. Voor zoo iets zou jij, met de geschiedenis van de publiciteit der kohieren achter je rug, juist de man zijn geweest.... Enfin, ik beschouw je van nu af zelf als een forens .... .la, ja lachte mijn vrouw, die natuurlijk aan haar aanstaanden schoonzoon dacht: Excellentie, u gevoelt u hoop ik hier voor goed thuis als het noodig is, boven ligt altijd een bedje voor u gespreid ! ... Gijs vond dit aardig, maar hij had er opgerekend, geloof ik. Want, bij het afscheid nemen zei hij: Tot ziens, Mevrouw Brommeijer, ik heb mijn spoor-abonnement al besteld.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl