De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 14 februari pagina 2

14 februari 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1025 Toevallig, voorbijgaand zeker, maar een volk dat zulke dingen zonder verzet eenmaal duldt, moet zich niet verwonderen, als het voorbeeld telkens weer navolging vindt. Worden de zeden op dit punt niet rein ge houden men kweekt den tyran. Bjimislenie Björusoo over de neutraliteit der kleine Stalen, Het is niet de eerste maal, dat de Noorsehe dichter Björnson zich van het gebied der fictie waagt op dat der praktische staat kunde. Integendeel, in zijn eigen vaderland heeft hij als radicaal politicus en volbloed lepu-blikein sedert eenige jaren een belang rijke rol gespeeld. En ook wanneer hij onder werpen bespreekt, die nog andere belangen raken dan zuiver Scandinavische, heeft hij ontegenzeggelijk aanspraak verworven om met belangstelling te worden gehoord. Björnsou herinnert, hoe in 1886, toen een oorlog tusschen Rusland en Groot Brittanui scheen ie dreigen, het ministerie van buitenlandsche zaken te Stockholm in Londen liet Tragen, of de Engelsche regeering gedurende zulk een oorlog de neutraliteit van Zweden en Noorwegen zou eerbiedigen, dan wel zich genoodzaakt zou achten, enkele punten van het grondgebied dier staten te bezetten. Men antwoordde te Londen, dat dit laatste be zwaarlijk zou kunnen worden vermeden. Hierdoor niet weinig ongerust geworden, wendde de minister van buiteulaudsche zaken te Stockholm zich tot de regeering te St. Peters burg, om te vragen, wat Rusland in zulk een geval zou doen. Het antwoord luidde: wij zullen Zweden binn^nrukken en ons voor de schade laten betalen. » Wanneer dus tusschen Rusland en GrootBrittanniëeen oorlog uitbreekt over het een of ander grondgebied in Oost-Azië," zegt Björnson «moeten twee kleine, absoluut neutrale volken in Noord Europa worden overvallen en mishandeld. Indien dit nog niet genoeg is, om ons duidelijk te maken, boe gevaarlijk de positie der kleine staten in de Europeesche ooriogshel is, dan moeten wij ons Belgiëen Zwitserland herinneren met hun gewaarborgde onzijdigheid; zij moeten vestingen bouwen en voortdurend arbeiden aan de versterking hunner toerustingen ... tegen de garanten!" Men hoort niet zelden de cynische uit spraak : »De kleine staten zijn immers toch bestemd om onder te gaan." Wie tegenover zulk eene plompe opvatting het recht van bestaan der kleine staten wil verdedigen, is als iemand, die in eene vergadering van roof dieren het recht van bestaan der huisdieren bepleit. Toch waagt Björnson zich aan zulk een pleidooi. Hij wijst op den noordpooltocht van Nansen en op het testament van Alfred Nobel, en gelooft dat het geen toeval is, dat mannen, die tot zulke grootsche daden en denkbeelden in staat waren, juist tot kleine volken behoorden en opgroeiden in eene om geving van rustig en diep zelfbewustzijn. Het opheffen der kleine staten zou dezelfde uitwerking hebben, alsof men den vloed der steden over het geheele land uitstortte en daardoor eenzaamheid, vredigheid, gezond heid en zelfbeheersching wilde vernietigen. En wat hebben de kunst en de literatuur niet aan de kleinere volken te danken! »Wij gaan naar de volkeren van Egypte, van Assyrië, van Griekenland, van Palestina, als naar onze studeerkamers, en wij vergeten daarbij steeds, hoe klein de beide laatsten en hoe weinig omvangrijk de beide eersten zijn geweest in de tijden, toen zij den rnenschelijken geest de heerlijkste schatten schonken. Moesten niet de Italiaansche republieken, het kleine Holland, Engeland, in den tijd toen het nog alles behalve groot was, de Duitsche staten vóór het tot stand komen der eenheid, ons herinneren, dat natiën volslrekt niet een cijfer van 40 millioen inwoners behoeven te kunnen aanwijzen, om op hare wijze de grootst mogelijke bijdrage tot de menschelijke beschaving te leveren 'i De kleinere natiën, niet medegesleept in de spannende vaart van »wereldhaast" der grooteren, zouden voor deze laatsten proefstations kunnen zijn. Maar dit wordt onmogelijk, wanneer ook zij gedwongen worden tot steeds zwaarder drukkender toe rustingen, die haar beletten zich aan de ver vulling harer eigenaardige, misschien be scheidene, maar toch eervolle taak te wijden, met name om het initiatief te nemen voor de zoo hoog noodige sociale hervormingen. Björnson kent slechts n proefhoudend middel tegen de dreigende kwaal. Het komt er maar op aan, of de kleine staten, die den vrede verlangen, zich willen aaneensluiten. Het middel kan natuurlijk slechts een rechts middel zijn : vaste scheidsgerechten, welke de macht hebben, iedere schending der neu traliteit te bestraffen, en tevens de macht om te verklaren, dat alle staatsverdragen met den vredeverstoorder buiten kracht treden totdat de door de schending der neutraliteit veroorzaakte schade weder is goedgemaakt. Indien, om te beginne, acht kleine staten, Denemarken, Zweden, Noorwegen,, Neder land, België, Luxemburg, Zwitserland en Portugal het eens werden om dezen eisch aan de groote mogendheden te stellen, dan meent Björnson, op grond van zijn kennis van de .Europeesche parlementen, van de Europee sche pers en van de steeds meer veldwinnen de humaniteitsbeweging, te mogen voorspellen dat op de levensvraag, eenstemmig en met aandrang uit naam van 27 millioen menschen gesteld, geen weigerend antwoord zal volgen. De groote mogendheden behouden immers hare onverminderde vrijheid, om toe rustingen te blijven maken en oorlogen te blijven voeren. Alleen zullen er in de oorlogs woestijn vredes-oasen zijn. Frankrijk, Duitschland, Rusland en Italiëzullen er slechts voor deel uit trekken, dat zij in 't vervolg geen enkel soldaat meer noodig hebben om hunne grenzen aan de zijde van Luxemburg, België, Zwitserland. Denemarken en Zweden te be schermen. Björnson houdt rekening met de bedenking dat enkele groote mogendheden niet tot deze internationale overeenkomst zullen willen toe traden, omdat die voor haar niet voordeelig zou zijn. Hij beantwoordt haar met de vraag, of de groote oorlogen gevoerd worden om het voordeel, dan wel om de zoogenoemd e natio nale eer. Dat Frankrijk de beide verloren pro vinciën blijft terugwenschen en dat Duitschland ze blijft vasthouden, geschiedt volgens hem alleen om de eer. Aan het slot von zijn betoog komt Björn son met eene opmerking voor den dag, die bewijst dat hij niet zulk een onpraktisch dweeper en dro imer is, als menigeen, na het lezen van zijn pleidooi, zou denken. »De kleine staten" zegt hij »moeten eene legermacht blijven behouden, sterk genoeg om de orde in het binnenland te handhaven, en om het hunne te kunnen bijdragen tot ondersteuning en bescherming van den wereld handel, een ]ast, welke niet alleen op de schouders der groote staten mag worden gelegd". niiimiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiimiiriiiiiiimi Uit fle gestiueHenis Langzamerhand vermeerdert onze kennis van het vereenigingsleven onder de arbeiders. Het jongste nummer (IV) der Bijdragen tot de, Statistiek van Nederland, uitgegeven door de centrale commissie voor de statistiek, en bevattende den uitslag van een onderzoek naar de Geschiedenis en Werkzaamheid der Vakvereenigingcii, spoort opnieuw tot bestu deering van dit belangrijk onderwerp aan, hoe gebrekkig ook de uitslag van dit onder zoek moge zijn. Want onvolledig is de ver zameling gegevens in dezen bundel in hooge mate, gevolg grootendeels van den onwil der arbeiders, om aan dit half-officieele lichaam opening van zaken te doen. Even vreesachtig als ten onzent de patroons blijken te zijn, om bij loonkwesties aan vertrouwbare mannen inzage van hun boeken te geven, even vrees achtig zijn de arbeiders, aan niet werklieden te openbaren, welk standpunt zij innemen in den strijd voor een menschwaardig bestaan, en welke sommen zij daarvoor besteden. Niettemin vinden wij talrijke, totnogtoe verspreide of onbekende feiten in dezen bundel der (Jomm. v. d. Stat. samengebracht, en met behulp hiervan, en van enkele andere werken, wil ik trachten, in de ontwikkeling van den Alg. Ned. Typografenbond, de oudste algemeene vakvereeniging van Nederland, de verschillende fasen aan te wijzen, die min of meer gelijkvormig alle Nederlandsche vak bonden doorleven en hebben doorleefd. De bond is gesticht in 1860. Verschillende typografen- vereenigingen bestonden toen reeds. Een dertiental, ouder dan de bond, heeft, na voor een deel aan de oprichting er van te hebben medegewerkt, naast den bond een afzonderlijk bestaan gevoerd. Slechts n dier oudere vereenigingen, , Broederschap" van Nijmegen, is als atdeeling bij den bond aan gesloten. Het oorspronkelijk karakter dier oudere vereenigingen is uitsluitend dat van een ziekenpot. Dit kon wel niet anders. «Door Eendracht Zaam Verbonden" Ie Breda ('37), de gelijknamige vereeniging te 's Gravenhage ( '43), «Harmonie en Vriendschap" te Middelburg ('47), »Nut en Genoegen" te 's Gravenhage ('48), werden nog gesticht onder vigeur van art. 2!)1 C. l'., waardoor het recht van vereenigen in knellende banden lag. Ook de tusschen 'ds en 'GG gestichte vereeni gingen waren nog onderworpen aan het verbod van «onderlinge zamenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden, om tegelijkertijd het werk te doen ophouden, het werk in een fabriek of werkplaats te verbieden, het te werk komen en blijven vóór of na zeker uur te beletten, en in het algemeen, om den arbeid te staken, te beletten, of' duurder te maken" (art. 415 C. l"). De afschaffing van dit verbod dateert van Iis72 ; dat liet reeds vóór dien tijd inderdaad buiten werking was, bewijst de werkzaamheid van den Algemeenen Ni'd. Typo grafenbond in de eerste jaren var. zijn Inslaan. Want de Bond trad in '00 onmiddellijk op niet een eisen om loonsverhooging. liet ge middeld loon van den typograaf' bedroeg in die dagen nog geen f G. , er heerseiite in het vak een toestand, die geheel beklagenswaar dig" was, gelijk de typo's het zelf' uitdrukten. Er was volgens hen «geen typograaf aan te wijzen, die overeenkomstig zijn roeping naar waarde werd bezoldigd ', en deze omstandig heid drukte hen te meer, daar de lypografen overtuigd waren, dat hun maatschappelijke toestand" (lees : hun positie in de maatschappij) »ver boven die van andere vakken verheven is". Zij gevoelden zich aristocraten in de arbeiderswereld en verdienden een hongerloon. Twaalf vereenigingen, waarvan er negen thans nog een afzonderlijk bestaan naast den bond vormen, van oudsher ondersteunings fondsen, traden dus in 'GG op met den eisch, een loon van f 10 en een arbeidsdag van 10 uur. Het doel van den bond werd aldus om schreven : »de algemeene belangen van de be oefenaren der typografie en aanverwante vak ken door alle gepaste en wettige middelen op geoorloofde wijze te bevorderen, als ook een dracht en verbroedering onder de leden van den Bond aan te kweeken." Als middel zou worden aangewend: »alles wat strekken kan tot veredeling, waardeering en verheffing van het beroep, door de leden uitgeoefend; onderlinge hulp in geld bij gemis van werk door andere oorzaak dan ziekte; medewerking tot het verschaffen van arbeid aan hen, die tijdelijk van werk verstoken zijn ; het voeren van gedachtenwisseling over de algemeene beroepsbelangen van de leden der vereeniging in bijeenkomsten of vergaderingen. Terwijl dus de bond een strijdbaar karakter aannam, ! blijkens zijn eerste optreden, en geen uitkee- j ring bij ziekte verstrekte, versmaadde hij toch , niet de functie van ondersteuningsfonds, maar stichtte, behalve dat het te Amsterdam be- j staande Alg. Onderling Hulpfonds Boek- ; drukkunst" (opgericht '01) zich onmiddellijk in zijn organisatie oploste, tegelijkertijd een »0ndersteuningsfonds voor oude typografen en beoefenaars van aanverwante vakken," waaruit op het oogenblik 2 personen ieder f 2 pensioen per week trekken. De afdeelingen werden bij algemeen reglement verplicht, een fonds te onderhouden voor uitkeering bij werkloosheid, en daaruit de werklooze leden gedurende minstens G weken te steunen met f 5 per week, of, zoo zij minder aan loon hadden ontvangen, met 2,3 van hun loon, en tot het verstrekken van een viaticum, reisgeld, aan werkzoekende bondsleden sedert '93 ook aan werkzoekende leden van internatio- ! naai aangesloten bonden. : Het middel, waarnaar de bond greep, ter doorvoering van zijn eischen, was in de eerste jaren uitsluitend werkstaking. Men begon, met de patroons tot samenspreking uit te noodigen ; indien er al eenig antwoord kwam, was het weigerend; dan werd er gestaakt, en de staking werd verloren. De bond steunde zooveel mogelijk stakers en slachtoffers ; maar het resultaat was voortdurend nul op het i rekest. Het aanvankelijke ledental van j 1400 slonk weldra, het aantal aangesloten afdeelingen verminderde. In de stemming i der leden komt een omkeer. Waren van het yoorloopig comitéder Nederlandsche afdeeling van de Internationale drie leden typo grafen, nam de Bond deel aan hetNederlandschBelgisch arbeiderscongres te Antwerpen in '70, en werden de leden van den Bond indivi dueel vrijgelaten om toe te treden als lid van de. Internationale, het Algemeen Nederlandsch Werkliedenyerbond, in zekeren zin haar anti pode (opgericht 1871), dankt zijn bestaan aan een oproeping van den Rotterdamschen Bestuurdersbond, waarvan de afd. Rotterdam van den Alg. Ned. Typ. Bond de oprichter en de ziel was. Bij bet Verbond traden als afdeelingen toe de Amsterdamsche typ. ver eenigingen «Voorzorg en Genoegen",»deNederJandsche Drukpers", en het hoofdbestuur van den A. N. T. B. Het Werkliedenverbond had dan ook de bestemming, om de organisatie te worden voor samenwerking van alle alge meene, provinciale, stedelijke en vakvereenigingen in Nederland, en beoogde niet minder dan de verheffing van des arbeiders «zedelijke waarde, stoffelijke welvaart, staatsburgerlijke gelijkheid en maatschappelijke vrijheid". Op de teleurstelling, die de eerste werk stakingen brachten, volgde de teleurstelling voor wie van de oprichters van het A. N. Werkliedenverbond een vasten band van organisatie voor de vakvereenigingen, en een snelle ontvoogdirig van de arbeidende klassen verwachtten. In '72 heeft de A. N. Typ. bond een groot ledenverlies. In '78 wordt medege deeld, dat hij zijn beste wapenen heeft moeten opbergen door gebrek aan strijders. De patroons gaan de voormannen vervolgen met uitsluiting, men staakt uit zelfverdediging, en delft het onderspit. Het groote middel der zoogenaamde economische actie, de werk staking, bleek telkens weer machteloos. Be dragen van / 3400 en /' 2000 waren niet toe reikend, om den strijd tegen de patroons vol te houden. Wat de politieke actie betreft, de bond had geadeesserd gelijk vele andere, en_ de art. 414?41G C. P. waren eindelijk in 18(2 afgeschaft. J n '74 was de wet op den kinderarbeid tot stand gekomen. De overgroote jongens exploitatie eciiier blfef' op het loon van den volwassen typograaf een zeer nadeeligen invloed oefenen. In '7G was te Amsterdam het weekloon bij een twaalfuiigen arbeidsdag gemiddeld /' s en / il. Slechts hier en daar werd / 11 en / 12 betaald. Is het wonder, dat men verlangend uitzag naar een nieuw middel, om het vereenigingsleven aan te wakkeren, en de kansen opeen vruchtbare actie te vergrooten 'f Er werd ('77) een prijsvraag uit| geschreven : .welke practische middelen zijn i uitvoerbaar, om tot een bevredigende verbe! tering van den toestand der beoefenaars van de typogTüiie on aanverwante vakken te ge' raken. Geleerd door de ervaring, wilde men .werkelijk bruikbare voorstellen", en in welke richting de oplossing werd vermoed, blijkt : duidelijk genoeg uil de bijvoeging, dat men vooral wensclite Ie, weten, op welke wijze de : samenwerking tusschen patroon en gezel zou kunnen worden bevorderd. Onder de aan de '?? hand gedane middelen behoorde het oprichten van Kamers van Arbeid; evenmin als de ; andere werd deze beantwoording een bekroning ! waaid geacht. De terugslag van den haastig ondernomen strijd deed zich in hevige mate gevoelen: moedeloosheid heerseiite allerwege, . liet aantal afdeelingen slonk lot drie, het i i aantal leden tot 150; men stelde zich eerst de vraag ('78) of het maar niet geraden zou zijn, tot betere tijden aanbraken, den bond alleen te doen voortbestaan als assurantipfonds tegen werkloosheid, en ten slotte ('81) kwam het denkbeeld op, om den bond mede in te richten als ziekenfonds, en hem in dien oervorm aller arbeidersvereniging het weer standsvermogen toe te voeren, dat hem totnog toe scheen te ontbreken. (Slot volgt). F. M. C. U Z i 6 k. in flc Hoofdstad. Toen voor drie maanden het Boheemsche Strijk kwartet ten onzent voor het eerst optrad, zagen wij in gedachten weer voor ons de gezelschappen die ons in vroeger jaren bezochten: de Gebroeders Muller (zoo noemden zij zich. hoewel er n neef bij was) eu liet Floreutijner kwartet (bestaande uit twee uitschers en twee Italianen) van Jean Becker. Beide Vereenigingen trokken toen in hoogen mate de aandacht, doch zij hebben ons toen niet dien indruk van het volmaakte kunnen geven, zooals thans de Bohemers deden, want in welken stijl wij ze ook hoordsn, altijd was de indruk buitengewoon. Dat zijn van die uitvoeringen waarbij men zich niet als criticus voelt, doch waarbij men zich over geeft aan het genot; wel ontledende, doch niet wikkende en wegende. Het waren ditmaal zes concerten waarop deze heeren ons vergastten. Op die concerten waren de componisten Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Schumaun, Brahms, Grieg, d'Albert, Dvorak en Josef Suk vertegenwoordigd. Deze kroniek zou op een echte recensie gaan gelijken, wanneer ik de op drie avonden gehoorde werken allen de revue liet passeeren; dit wil ik niet doen en dat is ook onnoodig, want ik heb vroeger reeds getuigenis afgelegd van mijne groote bewondering voor dit buitengewone viertal. Toen deed ik reeds uitkomen, dat deze kunstenaars in lederen stijl tehuis bleken te zijn, hetgeen wellicht de hoogste lofspraak is, bovendien is de wijze waarop zij Beethoven vertolken, eenig. Doch zoo denkt men bij ieder werk en niet het minst bij die van den componist Dvorak. Het programma vermeldde van de componisten het geboortejaar en van sommigen het sterfjaar, het ware ook wellicht niet ondicnstig geweest de geboorteplaats te vermelden, want ik hoorde in mijne nabijheid den Slavischeu componist Dvorak voor een Noor uitmaken. De geboorte- eu sterf jaren zeggen zoo weinig voor het begrip en de beteekeuis van een componist en ik beschouw het als een groote fout in de wijze waarop vaak muziek geschiedenis wordt geschreven en gedoceerd, dat die jaartallen rnet zooveel gewicht behandeld worden. ]k heb op examens en bij andere gelegenheden vaak gelegenheid gehad op te merken dat men alle jaartallen glad van buiten kende, doch dat men vol strekt niet wist welken invloed een componist op de muzikale ontwikkeling van zijn tijd had en hoe zijn verhouding was tegenover zijn voorgangers en opvolgers. Vooral het geboortejaartal (1770) van Beethoven, wordt met voorliefde behandeld. Wie dat niet weet, is heelemaal niet op de hoogte, eu wie het wel weet, laat er zich niet weinig op voorstaan. Wanueer wij Beethoveu's brieven lezen, vinden wij daarin niet altijd den man van de edelste uitingen iu tonen terug. Eigenlijk geestig is Beethoven in die brieven zelden. Zelfs in zijn beste jaren heeft hij pleizier in heel ordinaire woordspeliugen, en de haast waarmede hij schrijft, is gewoonlijk niet in het voordeel van stijl en spelling; eu toch leert men uit die brieven den meester goed kennen. Wie de kort afgebroken zinnen iu het juiste ver band weet te lezen, vindt daarin vaak kostbare documenten voor het begrip van zijn persoon en van zijne werken. Doch een ware Derbheit" is in zijn brieven vaak op te merken. Vooral wauueer hij door zijn copiïst Kampel Gnitdiger Herr genoemd werd. /uiii Teufcl mit deimem giiiidigeu Ilerrn, schrijft hij dun: Gott allein kanu uur gi,;idig geheissen werden. Doch ik sprak over de heerlijke vertolking van de kwartetten van Beethoven, en dit schrijf ik onder den indruk van de uitvoering van het kwartet opus .V.) n. 2. i'E. ld. t.) en van het heerlijke Ai/ai/io (den Anblick des gestirnteii llimmels als denkbeeld hebbende). Ik zou zoo door kunnen yaau over de sprekende rlivt.hmiek in de Finale van dat kwartet, over de buitengewone wijze waarop de kwartetten van Dvorak \\ enieii vertolkt, o. a. dat in ('. gr, G. opus 01, ! met. den zoo i-choon bewerkten eersten sau opeen i tlieniH waarvan liet beuiüdoet denken aau het j <S''Vv/('vr//r,,- van Ilitiidel, en het kwartet opus J05 j dat mede onder de hoogste kuustvoordrachteii van ? dit viertal mag gesteld worden. Doch tevens \\il ik melding maken van het AVv'/A1/ van den jeugdigen i;; violi't Josef Suk, een werk dat rijk aan klank, mo jul die en kleur was en waarin zeer interessante déuuls waren op te merken. De beoordeling * ;tu zulk een werk iu cij/en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl