Historisch Archief 1877-1940
Ne. 1027
DE AMSTERDAMMEK
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J, DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 28 Februari.
Abonnement per 3 maanden /'1.50, fr. p. post/' 1.65
Voor Indiëper jaar mail?10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O C D:
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: De Europeesche
Zedemeesters. Een bebouwd Damrak. Een
schrikbewind. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Een nabetrachting, door P. M. C. TOONEEL EN
MUZIEK: Over Ibsen en zijn jongste drama, door
White. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligeii.
KUNST EN LETTEEEN: De tentoonstelling van
reclamemiddelen. Boek en Tijdschrift, door F. B.
FEUILLETON: Twee haarspelden. BECLAMES.
VOOB DAMES: Een Meeklenbnrgsch professor over
vrouwenstudie. Huwelijksbureaus. Wie zegt het
ons? doorSj. Allerlei, door E-e. Schetsen van
Falkland, door Ch. M. van Deventer. SCHAAK
SPEL. ALLEBLEI. Een brief van Isaak.
PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
De Europeesche Zedemeesters.
Bijzonder stichtelijke lectuur voor alle
lieden, die een diplomatenziel in hun hart
of liever in hun hoofd herbergen, is een
artikeltje van Francis Charmes in het bij
zonder fatsoenlijke Journal des Débats.
Onder den indruk van de redevoeringen,
door den heer Hanotaux in de Fransche
Kamer, door den heer Arthur Balfour in
het Engelsche Lagerhuis en door den heer
Von Marschall in den Duitschen Rijksdag
uitgesproken, komt de schrijver tot de con
clusie, dat de sultan eene bonne marque
verdient voor goed gedrag, en dat Grieken
land gevoelig op de vingers moet worden ge
tikt wegens wanordelijkheid en oneerbiedigheid.
» Welke ook onze sympathie voor Grieken
land moge zijn," zegt de heer Charmes
»hoe zouden wij zijne tegenwoordige houding
kunnen goedkeuren, ja kunnen dulden? De
houding van de Porte is tegelijkertijd waar
diger en handiger (plus habüej. Gisteren
nog was, tengevolge van de bekende treu
rige gebeurtenissen, de meening in Europa
zeer streng voor de Porte, en Griekenland
kon bij die stemming slechts winnen. Doch
het heeft te spoedig en met een plotselingen
schok een vrucht willen plukken, die nog
niet rijp was. De gevolgen hebben zich
weldra doen gevoelen. Men vergelijkt thans
de gelatenheid van de Porte, die volgens de
uitdrukking van den heer Hanotaux Kreta
als depot in handen van Europa heeft ge
steld, met het twistzoekend ongeduld van
Griekenland, dat met geweld dit depot wil
ontrukken aan hen, die het in bewaring
hebben genomen en er plechtig de verant
woordelijkheid voor hebben aanvaard. Sedert
de Europeesche pantserschepen zich in de
wateren van Kreta bevinden, heeft de
Porte geen poging gedaan om een soldaat
op het eiland te ontschepen ; zij heeft zich
volgzaam en eerbiedig getoond jegens Europa
en vertrouwend in de door de mogendheden
te nemen besluiten. Is het niet verrassend
te zien, dat de Porte zooveel, en Grieken
land zoo weinig deferentie betoont tegenover
Europa, en dat nog al na eene in bijna alle
dagbladen gevoerde campagne, die zoo hef
tig was tegen de eerste, zoo welwillend
jegens de tweede ?''
De deferentie van de Porte tegenover Eu
ropa . .. allons donc, meneer Francis Charmes,
ge zijt een te goed diplomaat om n woord
ie gelooven van wat ge ons daar voorpraat!
En welke waardigheid steekt er in 's hemels
naam in de houding van de Porte, die geen
schepen zendt naar Creta, omdat haar sche
pen oud-roest zijn; die geen legercorpsen
uitrust, omdat zij geen geld heeft en haar
eigen onderdanen niet vertrouwt, allerminst
als zij hun een geweer en patronen in de
hand heeft gegeven; die niet eens hart ge
noeg in 't lijf heeft om aan het kleine Grie
kenland den oorlog te verklaren, maar de
mo;endheden het vuile werk laat doen?
Deferentie en waardigheid bij de Verheven
Porte, die alle vertoogen over de Armenische
gruwelen in de prullenmand heeft gestopt
en die alleen speculeert op den verregaanden
onderlingen naijver der mogendheden ? Kom,
gij weet wel beter!
Diplomatieke gewetens zijn, zooals bekend
is, bijzonder ruim. De wijsheid der oude Ro
meinen placht dit reeds uit te drukken in
de spreuk: »als twee hetzelfde doen, dan is
het niet hetzelfde," of, in den vorm eener
beeldspraak: »Wat Jupiter vrijstaat, is den
os niet geoorloofd." Als men nagaat, hoe
de verschillende groote mogendheden in de
laatste eeuw haar gebied in en buiten Europa
hebben uitgebreid (dikwijls ook ten koste
van den Zieken Man, die zulke verliezen
natuurlijk met «deferentie" en «waardigheid"
heeft gedragen) dan begint men te twijfelen
aan de waarheid van de uitspraak: onrecht
matig verkregen goed gedijt niet. Maar laat
in 's hemelsnaam die twijfel niet opkomen in
den geest van een der kleinste mogendheden :
voor haar de Europeesche zedemeesters,
hebben het eens en voor goed uitgemaakt
geldt de strikste moraal, voor de grootere
mogendheden de ruimere.
Van Lennep en ter Gouw herinneren in
hun boek over de Uithangteekens, hoe een
tapper te Nijmegen op zijn uithangbord ver
schillende grootere en eenige kleine
pijpensteelen had doen schilderen, en daaronder
had geschreven:
Groote stelen en kleine stelen; maar groote
stelen 't meest.
Het schoutsambt was kitteloorig, juist
zooals het Europeesch concert, en gaf last
het bord te veranderen. Nu liet de tapper
er een snoek op schilderen, die een kleinen
visch inslikte, en zette daaronder:
Groote visscben eten de i Ie ,ie.
De schout was nog niet tevreden; de man
moest de oneerbiedige voorstelling wegnemen.
De »gemaszregelte" tapper bestreek nu het
heele uithangbord met blauwe verf en schreef
er op:
Als ik de waarheid niet mag schrijven,
Dan zal ik alles maar blauw blauw laten blijven.
Of Griekenland even gehoorzaam zal wezen
als de Nijmeegsche tapper, is nog lang niet
zeker. Tot dusver blijft de edele verontwaar
diging der mogendheden over zijn eigen
machtig en incorrect optreden zich bij woor
den bepalen als men ten minste de vier
demonstratieve, maar gelukkig onschadelijke
kanonschoten, door de schepen der groote
mogendheden op het kamp der Kretenser
insurgenten gelost, niet mederekent. Men
troost het met de verzekering, dat men den
sultan niet zal toestaan zijn noodlottige
macht over Kreta te herwinnen; maar van
eene annexatie van het eiland door Grieken
land wil men, vooralsnog ten minste, niets
hooren. Men is wel geneigd, de inbreuk op
het volkenrecht als niet gebeurd te beschou
wen, de Grieksche gezant is immers nog
niet uit Constantinopel teruggeroepen, en de
Turksche gezant evenmin uit Athene als
Griekenland zich maar stil houdt en de
overige kleine Balkanstaten niet aan den
gang brengt.
Later ... misschien ! zal men iets doen
om de aspiratien van de Grieken en van hun
stamverwanten te bevredigen. Maar kinder
tjes die vragen, krijgen niets, en kindertjes
die zonder permissie nemen willen, worden
in den hoek gezet, 't Is niet zoo kwaad ge
meend, och neen! Caran d'Ache heeft in een
aardige teekening, in den Figaro, al laten
zien hoe de vork in de steel zit. De Ge
wapende Vrede, eene soort van Minerva met
sleepsabel op zij, dirigeert het Europeesch
Concert, en bestraffend wenden haar blik en
haar dirigeer-stokje zich naar den kleinen
Griek. »Vous ctes part i deux mesures trop
tot /" De kleine man heeft precies gespeeld,
wat in zijn partij voorgeschreven stond, m aar
hij is twee maten te vroeg ingevallen. Hierna
beter!
In Oostenrijk-Hongarije en in Italiëzijn
dezer dagen geen zittingen van het Parle
ment gehouden; daar waren dus
mededeelingen van de regeering van de volks
vertegenwoordiging over den tegenwoordigen
stand der Oostersche quaestie niet mogelijk.
En in Rusland kunnen zulke mededeelingen
in 't geheel niet geschieden. Voorloopig weet
men dus alleen, dat, nu van Duitsche zijde
niet langer wordt aangedrongen op een blok
kade der Grieksche havens, tusschen de
regeeriügen te Londen, te Parijs en te Berlijn eene
niet alledaagsche overeenstemming bestaat.
Het zou echter voorbarig zijn, hieruit te be
sluiten tot eene nieuwe groepeering der mo
gendheden : het eenige opmerkelijke is dat
in dit geval Frankrijk niet door Rusland
op sleeptouw wordt genomen, zooals in de
laatste jaren in bijna alle vraagstukken van
internationale politiek het geval was. Maar
de gebeurtenissen volgen elkander zoo snel
op, dat men elk oogenblik bedacht moet zijn
op eene ingrijpende wijziging in de verhou
ding der belanghebbende partijen. En zulk
eene wijziging kan, ook als het gelukt den
vrede te bewaren, van hooge beteekenis zijn.
Een bebouwd Damrak.
De gemeenteraad heeft niet op zijn besluit
tot het bebouwen van het Damrak met een
beurs van 140 meter lengte willen terug
komen ; de heeren De Fliries en v. Glahn
hebben dus een vruchteloozen strijd gevoerd.
Dit was te verwachten, doch wij meenen,
dat men hun de hulde niet mag onthouden,
gedaan te hebben wat in hun vermogen was,
om Amsterdam voor een ongeluk te meer te
behoeden.
Zoo deden zij, zoo de ruim 1500 personen
die hun adressen aan den Raad teekenden,
zoo de architect Bleys, de eenige bouwmeester
die den moed had zijn afkeuring over 't ge
meentelijk beursplan openlijk uit te spreken,
zoo vooral deed de heer v. d. Wall Bake
oud-lid van den gemeenteraad.
»Mijns erachtens, zoo schrijft hij in het
Handelsblad, zal men verre van dankbaar
zijn als midden op de grooie »avenue" van
het Station naar den Dam een kostbaar ge
bouw wordt geplaatst; veeleer geloof ik, dat,
als de moedeloosheid voorbij is, een ieder zal
vragen hoe is het mogelijk dat in 1890 be
sloten is ter bezuiniging van eenige tonnen
gouds, den toegang tot de stad te bederven.
Van harte hoop ik, dat nu reeds de moed
herleeft om te besluiten bij het voor eenige
jaren genomen besluit te volharden en aan
den bekwamen architect Berlage op te dra
gen een beurs te ontwerpen op het empla
cement WP\V., gelegen aan een ruime avenue
met parkaanleg en niet te breede rijwegen
en trottoirs aan beide zijden."
Wij zijn het met die woorden geheel eens.
Evenals men Hum* vraagt: hoe is het mo
gelijk dat eenmaal besloten is met een
Centraal-Station den toegang onzer dokken, kaden
en stadswateren te bederven, zal men over
eniifje jarc», vragen : hoe is het mogelijk, dat
in 18ÜO besloten is den toegang tot de stad
te bederven ?
De argumenten om dit »bederven" goed te
praten heeft de heer Sanders geleverd,
hij was de man, die ten minste zich de moeite
getroost heeft een welgeordend betoog te
schrijven. Een betoog, dat ons verplicht, al
kan het geen invloed hebben op het besluit
van den Raad, op een paar punten een
antwoord te geven, immers hij schrijft:
»Het gedempte Damrak vraagt dus drin
gend om bebouwing, zooals vroeger herhaal
delijk ook door den heer De Koo is ver
dedigd in De Amsterdammer en in het groene
Weekblad, bij gelegenheid van de bespreking
der plannen van een nieuw post- en
telegraafkantoor."
Het zou kunnen zijn, dat men ons, op
gezag van den heer Sanders, beschouwde als
een bekeerling, teruggekomen van de mee
ning, dat het Damrak bebouwd moet worden.
Wat ons betreft: we zijn steeds tegenstan
der geweest van demping der grachten,
en men behoeft slechts te hooren wat er nu
over de Spuistraat en den N. Z. Voorburgwal
gezegd wordt, om te weten, dat wij te dien
opzichte niet verkeerd geoordeeld hebben.
De grootste fout echter was wel de demping
van het Damrak. Had men onzen wensch
gevolgd, men zou het weder opengegraven
hebben als een gracht tusschen twee straten
en de entree van onze oude stad van handel
en scheepvaart, ware geworden wat zij be
hoorde te zijn.
Maar het Damrak lag nu eenmaal gedempt,
en van een nieuwe beurs aan den Dam kan
niets komen. Van dien tijd af hebben wij
herhaaldelijk evenals de heer Pijnappel
verdedigd de verbouwing van de oude beurs.
Doch ook dit heette niet te kunnen.
Daar moest en zou een nieuwe beurs zijn.
Het Damrak was te breed als boulevard,
het diende ook o. i. bebouwd te worden.
Dat zag schier ieder in. Natuurlijk nogal,
dat ook wij dat begrepen. Wij begrepen dat
niet alleen toen er sprake was van plannen
voor een nieuw post- en telegraaf kantoor, wij
stonden dat voor vroeger, later, en nu nog.
Bebouwd moest het Damrak zeker, maar
hoc, ? Met een beurs van 140 meter lengte,
midden in de lijn van Noord tot Zuid, en
in de breedte met een straat van ± 30 links
en een van ± 12 meter rechts ? Of bebouwd,
zoo dat er een flinke toegangsweg overblijft
van ± 45 meter, zooals de heer v. d. Wall
Bake schreef en de architect Bleys teekende :
»een ruime avenue met parkaanlegging en
niet te breede rijwegen en trottoirs aan beide
zijden ?"
Is het wonder, dat wij aan dit laatste
verreweg de voorkeur schenken?
Zeker, de Raad heeft niet willen terug
komen op zijn besluit, en de Kamer van
Koophandel en het Bestuur van de
Vereeniging voor den Effectenhandel hebben de oude
plaag, de beursvraag, niet weer durven ont
ketenen, maar waar zijn de Amsterdammers,
die niet gevoelen, dat het gemeentelijk plan
een onbevredigende, een bedenkelijke, zoo
niet gevaarlijke oplossing van de quaestie
biedt? Lazen wij niet in een der ingezonden
stukken dat, wierd de vraag vóór of tegen het
gemeentelijk plan aan een algemeene stemming
onderworpen, het tegen met een verplette
rende meerderheid zou worden uitgebracht?
Nog kort geleden heeft het Handelsblad
voorspeld, dat een beurs daar ter plaatse
weldra weer zou worden afgebroken, en als
het thans, het raadsbesluit goedkeurende,
schrijft: »0f er over honderd jaar misschien
anders over geoordeeld zal worden, wie zal
het zeggen," dan stelt het de vraag verkeerd.
Want juist nu is, in strijd met de kleine
kringetjes der belanghebbenden, die dit plan
hebben ontworpen en doorgezet, de groote
meerderheid der burgerij tegen de verwezen
lijking er van. Immers ieder weet wel wat het
zeggen wil, als na een genomen raadsbesluit,
waaraan reeds een begin van uitvoering is
gegeven, op gevaar af, dat de beursquaestie
op nieuw heropend zal worden, honderden
beursbezoekers een adres aan den Raad
teekenen om toch niet door te gaan met zulk
een plan!
Voor ons is het terrein, door de beurs in
te nemen, de w ij-.r waarop het Damrak
bebouwd zal worden, de hoofdzaak. Wij
zeiden dit nog in ons artikel van voorverleden
week. En ter verdediging van die wijze,
door het gemeentebestuur voorgestaan, bracht
naar ons oordeel, zelfs zulk een bekwaam
man als de heer Sanders niets degelijks in
het midden.
60 meter breedte open te laten was hem
te veel. Met (iO meter breeden boulevard
had het plan de Fl. »zich zelf veroordeeld''.
De heer Lambrechtsen echter had uitgerekend,
dat het 45 meter breedte zou geven... en
wij hadden dus te rekenen met een avenue
van den Dam tot het Centraalstation, breed
40 ;\ 50 meter, volgens de heeren Van
de Wall Bake en Bleys te verdeelen in twee
niet te breede wegen en een middenstuk
plantsoen of laan.
Het loont nog altijd de moeite te vernemen,