Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1028
en »met medewerking van den regeerenden
keizer Wilhelm II" een werk verschenen,
waarin gelukkig de legende voor historische
waarheid heeft plaats gemaakt. Men leze
daarin het verhaal van de audiëntie, welke
graaf Bismarck, vóór hij de teugels van het
bewind aanvaardde, in het Slotpark van
Babelsberg met koning Wilhelm had. Het
eerste werk van den koning was, aan Bis
marck de oorkonde van den tróonsafstand
te overhandigen, met de bijvoeging, dat hij
alles te vergeefs had beproefd en nergens een
uitweg kon vinden. De koning achtte het
namelijk in strijd met plicht en geweten, de
door hern onmisbaar geachte en door de volks
vertegen woordiging scherp veroordeelde nieuwe
legerorganisatie op te geven. Toen hij Bismarck
bereid vorid om hierin met hem samen te
gaan en om desnoods zonder meerderheid en
zonder begrooting te regeeren, gaf hij den
staatsman een uitvoerig regeeringsprogram ;
maar Bismarck gaf het hem terug, zeggende,
dat hij zich wel met de leiding der zaken
wilde belasten, doch zonder bindend program.
De- koning begon toen het stuk te verscheuren,
maar Bismarck maakte hem opmerkzaam,
dat men mogelijk de fragmenten van het
manuscript kon vinden, en raadde hem aan
het liever te verbranden. Voor iemand die
niet meer dan een werktuig of een handlanger
is geweest, zou dit zeker een wonderlijke
manier geweest zijn om zijne functiën te be
ginnen.
Wil men nog meer, dan leze men in het
zelfde werkje een brief, door den ouden vorst
geschreven onmiddellijk nadat hij te Versaiües
tot Duitsch keizer was geproclameerd. In
dit aan zijne gemalin gerichte schrijven klaagt
hij over zijn gedrukte stemming, »niet slechts
om de hooge verantwoordelijkheid, die (hip
thans heeft aanvaard, maar vooral omdat
het voor (hem) zoo pijnlijk is, den Pruisischen
koningstitel thans naar den achtergrond ge
dwongen te zien."
Indien Bismarck, Roon en Moltke slechts
werktuigen of handlangers waren geweest,
zouden dan voorvallen en uitlatingen als de
hier vermelde mogelijk zijn geweest ?
De regeering van den Duitschen keizer
voor zijn grootvader heeft ongetwijfeld reden
van bestaan en verdient zeker waardeering.
Maar hij zou meer sympathie wekken en
vinden, wanneer de keizer niet in zulke
zonderlingen .... overdrijvingen verviel.
Na het sluiten van de vrede te Frankfort
bracht keizer Wilhelm op het slot te Berlijn
een dronk uit op de mannen, die hij het
geluk had zijne helpers en raadslieden te
noemen. »Gij, Bismarck," zeide hij
»hebt door uwe onovertroffen staatkunde
onze legers den weg gebaand ; gij, Moltke,
hebt de meesterlijke plannen voor onze veld
tochten ontworpen ; gij, Roon, hebt het zwaard
gewet."
Uit die woorden spreekt beminnelijke be
scheidenheid. Mogelijk vindt Wilhelm II ge
legenheid, bij een volgenden toast op die
eigenschap van zijn grootvader het licht te
laten vallen!
iiiimiiiiiiium
Sociale,
miitiuiiiitmiuiiumiumiifmtitiimuitimiimmiiiiiitiiimiiiiuimiiiimiit
De jongste daad van sociale wetgerag.
Bijria in haar stervensure, heeft deze Tweede
Kamer nog, onder voortdurend afnemende
belangstelling harer leden, het wetsontwerp
behandeld betreffende de Kamers van Arbeid.
Besluiten van ingrijpendeu aard werden ge
nomen bij afwezigheid van meer dan het derde
gedeelte der volksvertegenwoordigers: van
lofredenen op de zegenrijke gevolgen, van
deze instelling te wachten, onthielden haar
voorstanders zich bijkans stelselmatig, op de
woorden van den heer Rutgers van Rozenburg.
»Is de arbeidsmarkt overvoerd, zoodat
vele werklieden werkloos zijn en de ove
rigen minder verdienen dan zij wenschen,
zoo stichten wij Kamers van Arbeid, en
helpen ,oo goedgezinde arbeiders in den
waan brengen, dat die Kamers bestemd
zijn om hun arbeid te geven en brood."
op die woorden is wel een protest gekomen,
maar een mak en tam protest, niet een spon
tane uiting van verontwaardiging, over
roekelooze miskenning van een edel pogen; een
protest.evenmaken tam, als volgens dr. Kuyper
het ontwerp zelf' was.
Zonder twijfel moet in de politieke con
stellatie van het oogenblik de oorzaak worden
gezocht van de benepenheid, waarmede door
zijn doopvaders dit kind den volke wordt
vertoond, immers alle maatregelen jvan
sociale wetgeving plegen van vele goede ver
wachtingen vergezeld de wereld te worden
ingezonden, maar van allen het meest is de
Kamer van Arbeid er van omringd. Geen
leuze, die den socialen hervormer liefelijker
in de ooren klinkt, dan: verzoening van
kapitaal, en arbeid; en geen instelling waar
naar de verwezenlijking dier leuze ijveriger
wordt getracht dan bij deze, waar verzoening
het eerste en het laatste woord is.
Mak en tam heeft dr. Kuyper dit ontwerp
genoemd, en dat was het inderdaad. Dit
karakter heeft het behouden, trots de aan
neming van enkele amendementen, die binnen
het eenmaal vastgelegde kader verbeteringen
van beteekenis zijn. De hoofdbeteekenis van
de wet zal, volgens de regeering, moeten wor
den gezocht in de werkzaamheid van den
verzoeriingsraad, hoewel, naar het mij voor
komt, het uitbrengen van adviezen, gevraagd
of ongevraagd, aan de verschillende colleges
van bestuur, in onze omstandigheden een nog
wel zoo gewichtige taak is. En indien men
had kunnen besluiten, de Kamers van Arbeid
zoodanig in te richten, dat van harentwege
periodiek werd verslag gegeven van de schom
melingen op de arbeidsmarkt en de waren
markt, van de wisselingen in de verhouding
van arbeider en patroon, in n woord van
de ontwikkeling der nijverheid, zou hierin
het meest aantrekkelijke van de wet heb
ben bestaan. Maar voorloopig zal het ver
zamelen van inlichtingen over
arbeidsaangelegenheden, aan de Kamers opgediagen,
wel niet geschieden tot bevrediging der
liefhebbers van statistiek. Wel is waar heeft
dr. Kuyper doorgezet, dat de regelen, naar
welke de Kamer haar inlichtingen heeft te
verzamelen, bij algemeerien maatregel van
bestuur zullen worden vastgesteld; maar een
Kamer van Arbeid, bestaande uit leden die
;een bezoldiging genieten, en een secretaris
ie slechts een vergoeding voor bureaukosten
ontvangt, is uit den aard der zaak een lichaam,
dat nu en dan eens zeer belangrijke
mededeelingen zal kunnen publiceeren, doch voor
het onafgebroken bijhouden eener kroniek
(een kroniek voornamelijk van cijfers) van
nijverheid en arbeid, aan krachten moet te
kort schieten. Een autoriteit als (Jarroli D.
Wright, de hoofdambtenaar van het bureau
voor arbeidsstatistiek van de Vereenigde
Stalen, is van meening, dat voor dit werk
gekozen personen minder geschikt zijn dan
benoemde; zouden de secretarissen der Kamers
van Arbeid er mede worden belast, dan be
hoorden zij in de eerste plaats ambtenaren
te zijn, het liefst ambtenaren die van uiteen
der departementen van algemeen bestuur hun
voorschriften ontvingen aangaande de methode
die zij allen in gelijken zin hadden toe te
passen enz. In gewijzigden vorm is dit, denk
beeld, behalve elders, verwezenlijkt in Bjlgië,
welks conseils de iindustrie et du iravail door
onze regeering tot voorbeeld zijn genomen bij
het samenstellen van haar ontwerp. Sedert
Januari '90 verschijnt daar van regeer!ngswege
het Arbeidsblad, dat maandelijks omtrent alle
aangelegenheden van den arbeid zoo volledig
mogelijke inlichtingen bevat, en door zijn
miniemen prijs onder ieders bereik valt. Wij kun
nen het slechts betreuren, dat onze regeering
geen aanleiding heeft gevonden, om rn^t de
Kamers van Arbeid deze instelling op
Nederlandsche bodem te brengen.
Een collfge van verzoening en een college
van advies, zal dus onze Kamer van Arbeid
zijn. Van advies, ook voor arbeiders of'
patroons, die onderling regelingen zouden
willen treffen, en daartoe de voorlichting van
deskundigen zoeken. Zij zal dus geroepen
zijn meeningen te vormen. Maar hoe zal zij
zich zelf een meening vormen? Regeering
en Parlement hebben gemeend, dat dit over
bodig is. Zij denken zich de vertegenwoor
digers van patroons en arbeiders als menschen
die een alzijdige kennis hebben van den
toestand van hun bedrijf'. Mochten deze soms
omtrent het een of ander in onzekerheid
verkeeren, dan kunnen zij bij vrienden en ken
nissen en vakgenooten te rade gaan, maar
de bevoegdheid om speciale deskundigen in
hun bijeenkomsten te dagen, en dezen tot het
geven van een der waarheid getrouw getui
genis te nopen, ontbreekt hun. Commissie
van enquête is de Kamer van Arbeid aller
minst; haar beteekenis reikt niet over die
van een lichaam, dat adviseert naar zijn
beste weten, dat zeer gebrekkig kan zijn.
Ook als verzoenend college heef D de Kamer
geen onbeperkte macht. Het staat haar niet
vrij, om wanneer in een onder haar gebied
ressorteerend bedrijf een geschil dreigt te ont
staan of is ontstaan, uit eigen beweging zich
daarin te mengen en haar diensten aan te
bieden. Dit zou een zich opdringen zijn, zegt
de regeeriug, dat noch aan de betrokken per
sonen, noch aan de instelling zelve ten goede
zou komen. Onze landaard is van opdringe
righeid zeer afkeerig; maar er is een al te
groote afstand tusschen het denkbeeld van
dr. Jastrow, verleden week hier vermeld, om
aan de Kamer de bevoegdheid te geven, strij
dende partijen voor haar rechterstoel te bren
gen, en de thans voor Nederland gedecreteerde
lijdzaamheid der Kamer, tot het den burge
meester of' gouverneur, of' een der partijen in
kwestie invalt, dat er ook nog een lichaam is,
dat misschien, na overweging of' verzoenend
optreden wenschelijk zou zijn, en na bevesti
gende beantwoording dier vraag, aan eenige
gecommitteerden uit zijn midden een poging
tot bijleggen van den strijd wil gelasten.
De bescheidenheid der regeerinc; ging zoo
ver, dat zij aan het oordeel van den minis
ter van Waterstaat wilde overlaten de be
slissing, of' de meening van zulk een
verzoeningsraad, uit den boezem der Kamer
gevormd, geheel of gedeeltelijk ter openbare
kennisse mocht worden gebracht, ja dan
neen. De Tweede Kamer heeft, op aandrin
gen vooral van den heer Kerdijk, die samen
met den heer Drucker verschillende verbete
ringen in het ontwerp heeft voorgesteld en
grootendeels zag aannemen, dien sluier van
geheimzinnigheid weten te verwijderen, gelijk
ook van bet behandelde en beslütene m de
Kamer zelve thans een gedeelte openbaar zal
worden gemaakt. Het publiceeren van zijn
oordeel, desnoods met vermelding van de af
wijkende meening eener minderheid, is echter
het uiterste machtsmiddel van den
verzoeningsraad.
Waar de regeering schreef: Het wetsont
werp gaat uit van de overtuiging, dat bij den
arbeid regelingen zijn te treffen, waardoor
de belangen van patroons en arbeiders beiden
worden gebaat", heeft zij dus de bestemming
harer Kamers van Arbeid met nauwgezetheid
omschreven. Er zijn regelingen te treffen
welzeker, de Kamer zal van tijd tot tijd wel
iets vinden te doen, dat juist een kolfjenaar
haar hand is; »waarbij de belangen van
patroon en arbeiders worden gebaat" ook
dit, men zal het moeten toegeven, is geheel
waar: allicht kan de Kamer nu en dan eens
een kleinigheid doen ten goede van patroons
en arbeiders beiden. Maar laat men geen
hoogere eischen stellen dan de hier genoemde.
Laat men niet gaan preciseeren. Laat men
niet verwachten een kracht, die met methode,
volhardend en omzichtig tegelijk, streeft naar
de voorkoming van noodelooze werkstakingen
en de onderrichting van bestuurslichamen,
die tot sociale wetgeving zijn geroepen.
Met de/.e Kamers kan de heer Rutgers
uitroepen : Wil hebben ook Kamers van
arbeid. Wij hebben ze ingesteld, omdat som
migen onzer leden zooveel studie van het
onderwerp hadden gemaakt, omdat wij niet
mochten worden voorgesteld als onverschillig
voor de ; elangen der werklieden ; het was
nu eenmaal een leuze van den dag, een num
mer op het repertoire van elk politiek gezel
schap, een voorwaarde sine qua non, orn als
partij mede te tellen in de nieuwe politieke
aera. Wanneer hij ze echter verslijt voor
palliatieven, wier imaginaire wonderkracht
bij de ervaring onmiddellijk verdampt, ver
waarloost hij dien enen factor, die in ons
Parlement maar al te veel is verwaarloosd:
de arbeiders. Van hen toch voornamelijk,
van hun organisatie, zal het afhangen, of'
de Kamers van Arbeid, trots haar beperkte
en slecht geregelde bevoegdheden, eenige
beteekenis zullen erlangen in ons volksleven,
en of' de noodzakelijkheid van herziening
dezer wet zich binnen korter of langer tijd
zal opdringen.
F. M. C.
tlllinilllllllllllllllllllltlfltlllMMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIMIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIillll
Brieven nit Utrecht
door
GIESE VAX DES Doir.
Als ik een gewoon burger van Utrecht was ge
weest dan zou ik vandaag zonder twijfel in een
ronwraud verschenen zijn. Maar ik ben seen gewoon
burger en houd mij dus niet met die uiterlijke
leekenen van rouw op. Ook mijn tranen hebbeu
niet gevloeid; maar toch, toen ik, voor eeuige
weken uit mij a winterslaap ontwakende, de droeve
tijding vernam, heb ik mij eeuige uren in een ver
laten duiveimest teruggetrokken en mij riaar over
gegeven aan weemoedige overpeinzingen.
Guise van den Dom is niet meer! Hij, mijn
naamgenoot op een paar letters na, die zich voor
een paar jaar, toen ik voor liet eerst mij den volke
openbaarde, zoo bevreesd maakte, dat men hem
voor mij zou houden, hij heeft, voor goed den Dom
en de aarde verlaten en wieri ik nu voor huis
genoot zal krijgen is mij onbekend.
Zeker niet een braver, trouwer en werkzamer
mensch dan Guise was! Hij heeft op den Dom
het eerste en het laatste levenslicht aanschouwd
en al de lichten, die in een zestig-jarig
menschenleven kunnen ontstoken en gebluscilt worden, heeft
hij daar zien glansen en verdooveu. Zijne ouders
heeft hij daar, na een gelukkige en onbezorgde
jeugd, de oogen gesloten; de vrouw zijner keuze
voerde hij de hooge trappen op en leidde er een
gelukkig huwelijksleven. Daar trof de eerste
kinderkreet, die zijn huwelijksgeluk bezegelde, zijn
oor en daar ving hij ook den stervenssnik op van
haar, die /.oo vele jaren met hem lief eu leed
gedeeld had. En nadat hij den treurigeu gang
naar het kerkhot had gemaakt, ging hij nimmermeer
zoo vlug en veerkrachtig die trappen op en af als
voorheen. Wel blee! zij u ijver onverfl luwd en tot
korten tijd vóór zijnen dood kon men hem met
kleinen, steeds haastigen stap nog door de stad zien
gaan om zijne klanten te bezoeken. Zijn beroep
was horlogemaker en hij had een goeden naam
in zijn vak. Het uurwerk van den Dom al stak
hij daar ook nooit eeu vinger naar uit was
onfeilbaar en de door hem gerepareerde horloges
en klokken gingen daarmede precies gelijk. De
Greenwichtijd heeft de laatste jaren zijns levens
vergald toen \ve daarmede onzen eigen tijd en onze
onfeilbaarheid kwijt, raakten en ons naar Amster
dam moesten richten, waar men het altijd beter
zeide te weten dan wij.
En nu is hij niet, meer . . . en ik voel mij erg
eenzaam op den killen toren, nu... Het is zelfs
of hij vele mijner liefste herinneringen heeft met
zich genomen. Ik kau niet meer met, zooveel reine
blijdschap terugdenken aan de groote, vriendelijke
ooïen, die daar ook huisden eu mijne jongelings
jaren gelukkir maakten.
Eu de bruiloft, die ik daar eens medevierde,
toen een van Guise's familieleden trouwde, en
waarvan de herinnering alleen mij nog zoo vaak het
hart verjongde het is of met zijn dood eeu nevel
voor mijn geestesoog al die vroolijke gestalten en
prettige uren is komen verbergen.
Mij» laatsteii groet, breng ik n, Guise, met wien
ik zoolang vreedzaam onder céu dak geleefd heb,
met u, afstammeling van het oude beroemde ge
slacht, der l'ransehe Guise's, en ik een echte
Hollandsche jongen. Of neen, ik zet;-daar eigenlijk meer
dan ik verantwoorden kan. Want erg echt" ben
ik niet eens. Korten tijd geleden verzekerde een
oudheidkundige mij dat, er op de moniboirkaincr nog
een half niillioen onaangeroerd lag, waarop ik
krachtens mijne afkomst bepaald recht moet, hebben,
maar... maar er was een maar bij. rik hoop dat
ik u niet beh'edig" voegde de goede mau er aarze
lend bij, maar een uwer voorvaderen bekleedde
hier een hoojc betrekking eu dat, was een »oawe
snoepert." l'luistereud en met eeu blos op de
kaken liet de oudheidkundige er op volgen:
Negen en dertig kindertjes van verschillende
Sticiitsche juffrouwen moesten Pa tegen hem zeggen."
'l Is pleizierig ! Aan den eeneu kant een half
millioen dat ik net zoo goed zou kunnen gebrui
ken, maar waaraan ik nooit mij u vingers zal blauw
tellen en aan den anderen kant een ouwe snoe
pert", die ongevraagd mijn voorgeslacht komt
opluisteren.
Zuiver blauw schijnt mijn blosd dus niet te zijn.
Maar a la bonne heure ! over die kleinigheid zal
ik mij gemakkelijker heenzetten dan over het gemis
van dat half millioen ! Want al schijn ik nog zoo
wél gemutst, als ik hier op marktdagen over het
carillon huppel over een maand of drie kunt
ge weer eiken avond van mij hooren: H :i 't was
in de Mei zoo blij ik heb toch ook vele aardsche
behoeften, waaraan ik niet altijd naar eisen kan
voldoen. Van de week mocht ik nog zoo zeggen
tegen Haak, den horlogemaker, die hier geregeld
de klok komt opwinden ik wou dat je dat
horlogesleutel!je eens zag: een hefboom waar je
de zon te laar- mede zou kunnen doen opgaan
//Haakie," zei ik hij is de eeaige met wien ik
mij encanailleer op den toren ,,Haakie, mijn
speelwerk is niet meer in orde jongen. Er schijnen
een paar schroefjes dol geloopen te zijn. Daar dient
eens naar gekeken te worden, want, als ik met elk
half uur zing: misvormd door duizend zonden
dan begin ik bij zonden" een beetje te stotteren."
En Haak keek naar de plaats waar mijne stem
van daaii kwam en bromde: dan zing; jij maar
wat anders, hoor, die kettersche deuntjes komen
ook niet te pas !" Eu weg was Hnak !
Daar hadt, je 't, al! De schuld van dominee Quast!
Die heeft voor eenige dagen in ivoli voor een
paar duizend menseden godsdiensthaat gepredikt
en zijn geloofsgenooteri tegen de Koomsch Katho
lieken in liet harnas gejaagd en daar waren nu de
gevolgen : zelfs mijn horlogemaker laat me in den
steek ni3t, mijn zonden. Wat die dominee Quast
eigenlijk wil begrijp ik niet. Allerlei oude koeien
haalde hij uit, de sloot: o a. zinspeelde bij ook nog
op dien ouwen snoepert" in mijn familie en hij
nam daaruit aanleiding om alle priesters der
Koomsche kerk over n kam te scheren.
Het waren nog al gewaagde conclusien waartoe
dominee Qaast zich in zijn geloofsijver liet ver
voeren en ik geloof dat het heel wat wensc'ielijker
zou geweest zijn als de eerwaarde lieer de aarzeling
maar niet overwonnen had, die hij zeide dat hem zoo
lang terug gehouden had om te preeken zooals bij
preekte. Roomschen en gereformeerden begonnen
elkaar nu juist zoo goed te verdragen als sinds
1S53 niet gekend was. Bij Laponder domineeren,
biljarten en kaarten zij samen of zij kinderen van het
zelfde huisgezin zijn en aan het bier drinken kan
men heelemaal niet meer zien welk geloof zij zijn
toegedaan. En boven het buffet hangt een dreg,
waarmede op nen avond eerst een Protestant en
toen een Katholiek uit de gracht is gehaald en de
menschen zij u er allebei gezond bij gebleven niet
alleen, maar de dreg is zoomin bij de redding van
den een als van den ander gesmolten, wat toch,
indien het de allerhoogste goedkeuring niet weg
droeg, wel door eenig wondertje zou gebeurd zijn.
Eu nu komt daar dominee Quast, en stuurt de
hecle zaak weer in de war, zoodat Haak al begint
met mij te laten zitten met mijn defecte speelwerk.
Ik ging deu verontwaardigden horlogemaker ach
terna ; ik had genoeg van mijn carillon en zweefde
naar beueden. Nauwelijks gelijkvloers gekomen
openbaarden zich mijue aardsche behoeften waarvan
ik straks sprak. Het was koud en ik had wel een
beetje dikkere jas noodig gehad maar . . . dat halve
millioen. En zie nu, hoe verdraagzaam ik ook beu,
daar kreeg ik al dadelijk reden tot ergernis. Voor
mij uit liep een jongeling, van een jaar of twee
drie eu twintig, gehuld in een kostbare dikke pels
jas, zooals men er zich eigenlijk alleen ecu denken
kan om de schouders eu onder het deftig hoofd
van een man op leeftijd, of (in de nadagen) om
het lijf van een operazanger of een directeur van
een honden- en apenspel, die veel op reis moet.
Maar een jongeling! En deze jongeling liep er
mede, alsof hij zich verbeeldde dat het hem goed
stond! Als ik indertijd aan den «ouwen snoepert"
die het toch om het geld niet had hoeven te weige
ren gevraagd had: oo .. . oo . .. oo . . . enz. pa
geef mij een pels" dan ben ik zeker dat hij mij
geantwoord zou hebben : och wat, bliksla?ersche
jongen, je groeit er nog uit!" Ik weet niet hoe
het kwam, want het heeft, mij nooit van iemand
kunnen schelen, maar van dit, jonge meuscli interes
seerde het mij te weten of hij Rooinsch of Gerefor
meerd was. Ik heb er niet achter kunnen komen
en mij tevreden moeten stellen met de overtuiging
dat, hij althans een kwast is.
Bij het huisbezoek, dat, ik daarna ging afleggen
werd het mij al spoedig meer duidelijk dat, dominee
Quast een zeer onzalig werk verricht had niet zijne
predikatie.
In de familie waar ik kwam was 's morgens het
dagmeisje gekomen ook a! geen indigo bloed in
die familie, zooals u ziet, en had gevraaad of
Mevrouw toch heet ze Mevrouw er ook van
gehoord had dat het tusscheu de lloomscheu en
de Gereformeerden weer zoo ,,hommeles" was. Bij
den Eransclieu hakker hadden drie G 'reformeerde
knechts zoo maar op slag gedaan gekregen en daar
zou een heel oploopje voor de deur zijn vaii avond.
En bij Peck eu Gloppenbiirg daar was het-met een
oploopje niet gedaan. Daar was liet veel erger!
Wie daar nog als giïiïenneerd zijnde 2,00 had
volgens het meisje dominee Quast gezegd een
broek kocht, kon nooit in deu hemel komen al had
hij ook griil'ermeerdc kousen aan !
De dienstmaagd had van haar vader eu moeder,
die uiterst rechtzinnig iu het geloof zijn, nog veel
erger dingen gehoord, die we binnen kort te ver
wachten hebben, maar die ik nu maar niet verder
vertellen zal om mijne stadgenooten niet. ongerust
te maken. Dominee Quast en wie er achter hem
zitten zullen vermoedelijk zelf wel spoedig onder
vinden wat eeu gevaarlijk werk het is, het zaad
der tweedracht te strooien tussclien de onontwik
kelde menigte, die in deu eenvoud harer ziel nog
zoo vol vertrouwen naar hen luistert.
liet opmerkelijkste van het optreden van dominee
Quast was wel, dat, hij met, geen enkel woord repte
van de politiek, zelfs den naam noemde hij niet,
maar bij het binnentreden kreeg ieder bezoeker een
kaart, die hij maar te ouderteekenen had om lid
van een kiezersbond te zijn van een
christelijken nog wel! 't Was een zuiver godsjienstiga
bijeenkomst l