De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 7 maart pagina 6

7 maart 1897 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1028 ovor J?*r±'tzi VAN Dr. KARL THEODOR GAEDERTZ. Indien het in onze dagen niet tot de zeldzaamheden behoort, dat door menschen die aan den weg timmeren, de brieven van groote dooden in 't licht gegeven worden, of deze dooden meedogenloos uit hunne eenzaamheid gehaald worden om hunne zwakheden met een scherp licht te doen beschijnen, van dit alles is in Dr. Karl Theodor Gaedertz, werk niets te be speuren. De ijverige en degelijke Reu ter vorscher heeft onlangs wederom een nieuw boek1) over den Mecklenburgschen dichter te samengesteld, waarvan elke bladzijde getuigt van de liefde voor zijnen arbeid en de vereering voor Fritz Reuter. Reeds hierdoor verwerft de auteur onze sympathie, indien het nog mogelijk ware, onze bewondering voor de zeldzame gaven van den platduitschen schrijver door nieuwe mededeelingen te verhoogen. Onwillekeurig zweven wederom de ver schillende Mecklenburgsche typen en karak ters, die Fritz Reuter deed kennen, ons leven dig voor den geest, en wij genieten in ge dachten nogmaals van dien eenvoud der taal, van de intieme beschrijvingen die telkens zoo zeer roerden. Want Fritz Reuter is tot die kunstenaars te rekenen, welke ten allen tijde hoog zullen gewaardeerd worden, hoe ook de tijdelijke mode van uitdrukking de Duitsche taal beheersche. In het pas uitgegeven werk worden ons tal van nieuwigheden over Reuters leven medegedeeld, die later met de bekende feiten de grondpilaren tot eene wezenlijke biographie zullen uitmaken. Wij ontmoeten Reuter als gymnasiast, student, gevangene in verschil lende vestingen; dan als landbouwer, school meester, gemeenteraadslid, verder als vriend zijner vrienden, dichter, schilder en teekenaar. Ook behelst het boekdeel veel nieuws over de ouders de» dichters en geeft details over Reuters intiemste gemoedsaandoeningen. Vooral van belang zijn de vele illustraties, welke het boekwerk opluisteren, die bewijzen, dat Reuter niet slechts dichter, maar ook beeldend kunstenaar was. Deze reproducties naar zijne schilderijen en teekeningen wor den hier voor de eerste keer uitgegeven; eene gekleurde plaat, Inspektor Briisig voorstellend, naar eene waterverfteekening van den schilder Ph. Schloepke, versiert het werk. Groote mannen hebben doorgaans bizondere moeders gehad. Een miniatuur van des dichters moeder, bewaard in het ReuterMuseum, bewijst door de fijne trekken, die het gelaat dier vrouw kenschetsen, dat ook Fritz dit voorrecht had. Misschien, was hij reeds daarom een trouwe zoon, die zijne ge boortestreek verlatende ter gedachtenis aan zijne ouders op eene hoogte eene eik plantte. De dichter heeft echter zijne geliefde moeder slechts lijdende gekend. In tegenstelling met deze zeldzame vrouw, was de vader, burgemeester Johann Georg Reuter, hard als ijzer en stijfhoofdig (steinpöttisch) als een echt Mecklenburger. Hij miste de gave om het diepe gemoedsleven en de energie, die zijn zoon bezat, naar waarde te schatten, en zoo ging de oude heer het graf in met de gedachte, dat hij een kind achterliet, waaruit nooit iets zoude groeien en dat men onder de strengste tucht houden moest. De oude Reuter was echter een braaf en nuttig burger, die het beiersch bier in zijne provincie invoerde en den landbouw zeer bevorderde. Weldra ontmoeten wij Fritz Reuter op het gymnasium te Friedland in MecklenburgStrelitz (zie plaat I), alwaar hij van 1824 tot 1828 toefde. De kalmte van zijnen blik en de op elkaar geklemde lippen verraden de wilskracht en de volharding, die den dichter eigen waren en die hem niet voor niet waren geschonken, want onze jonge kunstenaar be leefde vele moeielijke en kommervolle jaren. Op het gymnasium had Reuter den bijnaam van »Charles douze", welke hij op dezelfde instelling te Parchim, ook op de universiteit behield. De eerste akademie, welke Reuter bezocht, was Rostock, maar ook aldaar interesseerde hem meer het teekenen dan de wetenschap. Het is bekend, dat Reuter in zijne jonge I. Frits Ecuter afó Friedlünder gymnasiast, geteekend door Fritz Reuter. De jongeling was een groot vriend van | jaren beeldend artiest worden wilde. Van lichaamsoefening, en muntte in de gymnastiek lïostock bezocht hij in 1832 de universiteit en in het zwemmen uit. Overtuigd was hij van Jena, werd lid van de vereeniging III. Ohersllieiiletutnt Von Jlufoii: (gel). 17i!<), Kontiiitintlaiit rtui, de resting Dömitz. Naar eene schilderij in pastei v. Kritz Heuler. van den goeden invloed van een gezond gestel op de ontwikkeling van karakter, zedelijkheid en vaderlandsliefde. de Germania' en zijn bierdrinken en rumoer. Ja, Heuler was overal bekend door zijn onschuldig straatzijne had, evenals al landgenooten, steeds dorst, en zoo verwierf hij zich spoedig den naam van »Bier-Reuter". Hij was een ietwat wild, maar tegelijk leuk student. Fritz woonde in een logement eens een duel als toeschouwer bij. Op den roep »de Pedellen en de militairen komen", vluchten allen. Reuter blijft echter rustig zitten. Het gevolg hiervan was dat men hem vatte en opsloot. Dit was zijn eerste arrest. Vrijge komen bezoekt hij even zijne geboorteplaats Stavenhagen, om weldra wederom naar Jena terug te keeren. Verdacht van aan andere ongeregeldheden deel te hebben genomen, welke ook van poli tieke strekking waren, later is het ge bleken dat Reuter geen schuld had sloot men hem in de vesting te Magdeburg op. Uit dien tijd dateert zijn portret van het j aar 1837 (zie plaat II). Zijn teekentalent verkortte hem aldaar menig vervelend uur : o. a. hield hij zich met illustraties van de Faust van Goethe onledig en verdiepte zich in dit zijn lievelingswerk. Geen ongeluk echter zonder geluk. Reuter had door voorspraak van den groot hertog van Mecklenburg Paul Friedrich bij den pruisischen koning Friedrich Wilhelm III het voorrecht in Juni 1839 naar de kleine vesting Dömitz, in zijn provincie gelegen, te worden overgeplaats. Zonnestralen beschijnen weldra zijn pad, en de vriendschappelijke ontmoeting met Oberlieutenant Von Bulow, kommandant der vesting Dömitz (zie plaat III), deed den gevan gene herleven. »I\Tu, we hebben al lang op je gewacht, ik heb je een goed kwartier aan gewezen'1 en daarbij schonk hij Reuter in een bierglas rooden wijn met het verzoek het vocht te keuren. »Maak het je gemakkelijk en kom dan weer terug, en vertel aan mij en aan mijne familie, hoe ge het in Pruisen gehad hebt." Deze vriendelijke ontvangst van den aristokratischen kommandant geeft zoo helder inzicht in het sterke provincialisme hetwelk destijds nog in Duitschland heerschte. Christiaan Dietrich Karl von Bulow (geb. 1707), dus destijds ongeveer 72 jaar oud, was een flink man, zelfs op dien ouderdom besteeg hij nog de wildste paarden. Reuter had het in zijnen kring, die vijf dochters Luise, Hei mine, Frida, Emma en Anna en eenen zoon August telde, zeer huiselijk. Reuter schrijft toch: »Ich hadd dat so gaud, as Kind in den Hus!" Reuter teekende en schilderde alle leden der familie en verliefde op de smaakvolle Frieda. Dr. Gaedertz publiceert eenige ge dichten aan de leden van dit gezin. Een deel van de verzen aan Frieda laten wij hier volgen : Habe die ganze Nacht Schlummurlos lüiigebraclit, Jumier uur dran gedacht, Was zum Geschenk gebracht l'reude dir macht. Wie ich sann hier und lier Was wühl sei Dein Begehr Ob's wohl eiu Kinglein wür? Ward inir mein Herz so schwer, Dachte nichts ineiir. De hartstocht van Reuter voor Frieda klom met den dag. Eens met zijne aangebedene alleen, ontboezemde hij zich voor haar op zijne knieën gelegen; onverwachts treed de kom mandant Von Bulow binnen. Na eene krasse samenspraak mocht lleuter niet meer zich in de familie vertoonen. Hoewel onze held in vele gedichten op zijne jeugdige neiging terugkomt, heeft hij Frieda nooit meer van zijne liefde gesproken. Als Reuter met zijne gade later de zusters Von Bulow bezoekt, was Frieda steeds afwezig. Maar op zijn graf' te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl