Historisch Archief 1877-1940
N*. 1029
DE AMSTERDAMMEK
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Carjucines tegenover liet
Grand Café, te Parijs.
Zondag 14 Maart.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.G5
Voor Indiöper jaar . . mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel'meer . . . 0.120
Reclames per regel 0.40
I K H O V D:
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Overlading V <l>r.
Kraepelin, Ueber Geistige Arbeit, door X. Een
naschrift, door E. D. P.) Een toetssteen.
TOONEEL EN MUZIEK: N. Judels, (met portret;, door
J. H. B. Muziek in de hoofdstad, door Van
Milligen. De roos van Dekama. KUNST EN
LETTEBEN: Boekversieringen van A. J. Derkinderen.
door Th. Molkenboer. VAEIA. FEUILLETON:
Onder den mantel der liefde. I. BECLAMES.
VOOB DAMES: Nationale tentoonstelling van vrou
wenarbeid. Meer nieuwe beroepen, door Eiise A.
Haighton. Allerlei, door E-e. Een preek over
de Chartered Company, door Ch. M. van Deventer.
Boek en Tijdschrift, door P. B. SCHAAKSPEL.
ALLEELEI. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKEASSEN. ADVEBTENTIEN.
Hilliillliltliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiniiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Overlading ?
Dr. E. KEAEPELIN, ber yeistige Arbeit.
J e n a, Verlag van G. Fischer 1894.
Auch von der Schule werden wïr
fordern, daas sie die Jugend vor allem
zur Arbeit tüchtig macht.
Door het bekende adres van eenige
Haagsche heeren, die vroeger een aanzienlijke be
trekking in den lande hebben bekleed, is de
quaestie of onze schooljeugd door het tegen
woordige Middelbaar en Hooger onderwijs
overladen wordt en hoe men deze overlading
kan voorkomen gedurende de laatste weken
meer op den voorgrond getreden. Wij
meenen een dienst te bewijzen aan allen die zich
voor deze zaak interesseeren door er hunne
aandacht op te vestigen, hoe een medicus
(Dr. Kraepelin, professor in de Psychiatrie
te Heidelberg), die zich volgens eigen getui
genis jaren lang met deze quaestie heeft
beziggehouden, daar over denkt. Om zijne
ideeën in ruimer kring ingang te doen vinden,
heeft hij een in December 1893 gehouden
voordracht als brochure uitgegeven, waaruit
wij hier de hoofdzaken mededeelen. Wij
volgen zoo getrouw mogelijk den gang van
zijn betoog en laten den lezer zelf'oordeelen
in hoeverre het besprokene voor ons school
wezen van waarde is. Zeer aangenaam zou
het ons zijn als de aandacht van een onzer
Hollandsche psychiaters op de door prof.
Kraepelin besproken geestelijke draagkracht
onzer schooljeugd werd gevestigd en hij deze
brochure eens in een groot dagblad of alge
meen verspreid tijdschrift uitvoerig besprak.
De mannen van het onderwijs zouden hun
voordeel met zijne beschouwingen kunnen
doen en zoo zou indirect een dienst bewezen
worden aan het geheele opkomende geslacht.
Na in het kort eenige opmerkingen over
het afnemen van examens gemaakt te hebben,
bespreekt Prof. Kraepelin de moeielijkheid
middelen te vinden, om de werkkracht van
het individu te bepalen en wijst er op, dat er tot
dusverre weinig in deze richting gedaan is.
Hij zelf heeft proeven genomen met studenten
en assistenten, die hij gedurende geruimen
tijd eenvoudige optellingen liet maken. Hij
liet dus ontwikkelde volwassen personen zeer
eenvoudigen geestesarbeid verrichten en con
stateerde al na verloop van n-n uur bij de
meesten duidelijke sporen van vermoeidheid.
Andereu hebben getracht de geestelijke
draagkracht van de schooljeugd te bepalen
o.a. de Russische krankzinnigenarts Liborski,
Höpfner te Berlijn, de Zweedsche physioloog
Axel Key en de Weener
Oberrealschulprofessor Burgerstein. De laatste, zelf schoolman,
liet gedurende de eerste schooluren leerlingen
van verschillende klassen, allen tusschen
11 en 13 jaar, telkens 10 minuten lang een
voudige optellingen en vermenigvuldigingen
maken en hield daarna een pauze van .">
minuten, om de gemaakte sommen op te
halen en nieuwe voor te leggen. Dit herhaalde
hij 4 maal, zoodat de leerlingen 10 ,\ l = 10
minuten werkten. Met de pauzen, die na
iedere 10 minuten werden gehouden, bedraagt
dit samen 5il minuten, een tijdruimte die
nagenoeg overeenkomt met een gewoon
schooluur. Burgerstein kwam bij deze proef
neming tot de ontdekking, dat een groot
gedeelte van de ongeveer 12 jarige knapen
in volkomen frisschen toestand niet in staat
was gedurende 40 minuten, terwijl telkens
pauzen van 5 minuten werden gehouden,
eenvoudig rekenwerk te maken, zonder dat
zich verschijnselen van vermoeidheid voor
deden. »De hoeveelheid van het gemaakte
werk nam toe, maar de waarde verminderde."
De conclusie waartoe Prof. Kraepelin naar
aanleiding van zijn eigen proefnemingen en
die van anderen komt, is dat er van onze
schooljeugd tegenwoordig veel te veel gevergd
wordt. »Die Anspannung der
Aufmerksamkeit dauert viel zu lange, die
Erholungszeiteii sind viel zu kurz." De leerlingen
zouden zich in een voordurende »Erm
dungsnarkose" bevinden, wanneer de natuur niet
voor een veiligheidsklep had gezorgd, waar
van de beteekenis niet kan worden overschat
de onoplettendheid. De tijd, dien zij op de
schoolbanken doorbrengen, is gelukkig niet
de volle werktijd. Van dit standpunt be
schouwd is het een ware zegen, dat er ver
velende leeraren zijn. Ook Burgerstein is
blijkbaar van dezelfde meening, als hij zegt:
»Men kan de kinderen dwingen stil te zitten,
maar men misleide zich niet, zij zullen toch
in vele gevallen uitrusten, resp. zelf voor de
afwisseling zorgen en den gang van het on
derwijs niet volgen, als ze vermoeid zijn."
Uit het vorige blijkt, dat Kr. voor langere
rusttijden gedurende het onderwijs is, maar
hij waarschuwt uitdrukkelijk lichamelijke in
spanning in eenig opzicht als doelmatige
voorbereiding tot geestesarbeid te beschouwen.
In geen geval mogen uren van lichamelijke
inspanning op de roosters van werkzaamheden
voor tijd van ontspanning gerekend worden.
Slaap en opname van voedsel zijn de be
langrijkste middelen om het door vermoeienis
ontstane verbroken evenwicht te herstellen.
Aangezien de kinderen door den aard en
den omvang van het onderwijs, wat hunne
geestelijke en lichamelijke ontwikkeling be
treft, aan groote gevaren zijn blootgesteld,
moet men de eisenen in overeenstemming
brengen met de draagkracht van het op
komend geslacht. Vermindering van werk
tijd is bepaald noodzakelijk, omdat zelfs geen
volwassene in staat is zoo lang met volle
attentie te werken als het onderwijs tegen
woordig meer of' minder streng van het kind
verlangt. Men moet, stelselmatig de onop
lettendheid trachten te voorkomen door tijdig
voor behoorlijke ontspanning te zorgen, op
dat in den kortst mogelijken tijd de geestes
arbeid worde verricht. Het lange onafgebroken
stilzitten op de schoolbanken is
onrei-iiiiliruordclijkc tijdt:ei'];wistin<j, wanneer er niet voor
gezorgd wordt, dat de kinderea met volle
aandacht het onderwijs kunnen volgen. Vooral
voor jongere leerlingen zal ieder lesuur ver
kort moeten worden en men zal hun rust
moeten gunnen, zooclra zich duidelijke ver
schijnselen van vermoeidheid vertoonen. Vol
gens de onderzoekingen van Burgerstein is
dit voor l- jarige leerlingen uiterlijk na iio
a LO minuten.
Het hoofddoel van het leerplan zou moeten
zijn, van den tijd het beste gebruik te maken,
het nuttelooze heen- en weerschuiven op de
schoolbanken in den toestand van geestelijke
vermoeidheid te vermijden en de werkkracht
gedurende het onderwijs door doelmatige af
wisseling van inspanning en uitspanning zoo
veel mogelijk te doen toenemen.
Om dit doel te bereiken neemt Kr. twee
zeer algemeene grondbeginselen aan. Hei
eerste heeft betrekking op liet algemeene dool
van het onderwijs, n'<'yldni<j?lij!;c- opname fan
li'n-.iluf ',(indi:r <\«l dc\c ccrt<'crl;t n-ord/ i*
iiiet alteen nultelons r u ii'cun'deloii^, 'lllMti' uo/i
bepitetlil een 1/ii/dir/xutl vaut' Itooi/ere (jeeti/.rlïjk/
untu-ild-ilinij. Een uitstekend geheugen is vol
strekt geen bewijs van intelligentie, zooals uit
de sterke geheugen» van sommige idioten
blijkt. Het getuigt van naïeve onbekendheid
met de eerste psychologische ervaringen, dat
nog altijd het werktuigelijk beheerschen van
zinnen, namen, getallen enz. als bewijs van
beschaving wordt beschouwd. Dank zij i.le
taaie vasthoudendheid waarmee de ofiiciëele
wijsheid zich aan verouderde vooroordeelcn
vastklampt, wordt bij haast al onze examens
aan het dorste geheugemverk meer waarde
toegekend, dan aan bewijzen, dat de exami
nandus niet slechts met woorden schermt,
maar de zaken zelf meester en tol eenig
werkelijk inzicht gekomen is, zoodra men
duidelijk heeft ingezien, dat het werktuigelijk
opnemen van leerstof niet alleen nutteloos
is, maar ook het gedachteloos zijn tot ge
woonte maakt en niet kan samengaan met
geestelijk verwerken, dan zal men met een
gevoel van verlichting een groote hoeveelheid
ballast over boord kunnen werpen. Kr. hoopt,
dat men daarbij onverbiddelijk te werk ga.
Behalve door een consequente opruiming
van alle werktuigelijk geheugenwerk, zal men
verkorting van den schooltijd kunnen ver
krijgen door verdere Nchcidin;/ der leerlingen
naar hun vermoyeu zclfatandii/ en intelligent
ti- werken. Wat de eene groep kan opnemen,
zonder er schadelijke gevolgen van te onder
vinden is voor een andere groep van minder
begaafden reeds ongeoorloofde overlading.
Schrijver is zich zeer wel bewust, dat de uit
voering van zijn tweede grondbeginsel, nl. het
vormen van kleinere klassen in de praktijk
aan groote bezwaren onderhevig is. Toch ver
wacht hij, dat men mettertijd ook hiertoe
zal komen.
Daarom komt het er nu op aan aldus
besluit Kr. zijne brochure de zaadkorrels
van het weten niet meer achteloos uit te
strooien onbekommerd, of de akker voor op
name geschikt is of niet. Niet hij verheugt
zich in een rijkeren oogst, die met volle han
den uitstrooit, maar degene, die zorgvuldig
het zaad voor lederen bodem uitzoekt, dezen
vruchtbaar maakt en voortdurend op regen
en zonneschijn let. »Die Aufgabe der Schule
hat sich dann ausserordentlich vertieft; nicht
nur wie gelehrt, sondern auch wie g riemt
wird, das ist die Frage." X.
EEN NASCHRIFT.
Dat er bij het Middelbaar en het Gym
nasiaal Onderwijs van onze schooljeugd veel,
in sommige gevallen te veel wordt gevergd,
zullen wij niet ontkennen. Lang voordat de
Haagsehe Heeren voor den dag kwamen
met hun klacht over te lange vacanties (een
klacht waarmede de jongelui waarschijnlijk
allerminst zullen instemmen) heeft de quaestie
der overlading het onderwerp uitgemaakt
van ernstige debatten, niet het minst onder
de schoolmanneri zelven. De zaak is van te
groot belang om haar af te doen in eene
korte kantteekening bij het bovenstaande
referaat over Prof. Kraepelin's brochure. Bij
het Gymnasiaal onderwijs is eene ernstige
poging tot verbetering gedaan, door de leer
lingen naar gelang van hunne bestemming
in twee groepen te verdeelen, die verschillend
onderwijs ontvangen, eu door de staats
examens te vervangen door schoolexamens
onder toezicht van gecommitteerden. Bij de
zoo hoog noodige herziening der wet op het
Middelbaar Onderwijs kan, naar het ons
voorkomt, eene wijziging in dezen geest niet
uitblijven ; tevens zou eene vermindering van
het aantal der examenvakken stellig
gewenscht zijn.
Prof. Kraepelin en de andere autoriteiten,
op welke X zich beroept, schijnen zich echter
schuldig te maken aan eene overdrijving,
die aan hunne goede zaak slechts schade
kan doen. Zouden de heeren werkelijk meenen,
dat een goed docent,gedurende den geheelen
schooltijd, van alle leerlingen in zijne klasse
eene onverdeelde en onverllauwde aandacht
eischt? Is het niet juist het verstandig streven
van onze schoolautoriteiten, om de klassen
niet zóó groot te maken, dat het den leeraar
onmogelijk wordt, zich met de leerlingen
individueel te bemoeien? Behooren deleeraren,
die in plaats van les te geven -voordragen"
en daardoor de onafgebroken aandacht van
alle leerlingen in gelijke mate. vragen, niet
tot de uitzonderingen?
De proeven, waarmede men de vermoeid
heid bij de leerlingen heeft willen
constateeren, bewijzen al /eer weinig, omdat het
:; l ,1o minuten eenvoudige optellingen en
vermenigvuldigingen maken" een bij uitstek
vervelend en geestdodend werk is, dat den
leerling geen belang kan inboezemen en hem
niet bezig houdt, lïij zulk een werk is de
:'Krmndungsnarkose'' onvermijdelijk. Inplaats
van te zeggen: >het is een ware zegen,
dat er vervelende leeraren zijn." moest men
liever zeggen: : het i.-- een ware ramp, dat er
vervelende leeraren zijn, voor wie de eerste
beginselen der onder wijskunst, het wekken
en het levendig houden van de belangstel
ling der leerlingen, een gesloten boek blij
ven''. Wanneer onze jongens op de school den
eenen leeraar prettig, den anderen saai noe
men, dan kan men zeker zijn, dat zij zich
bij de lessen van den eersten het meest in
spannen, zonder zich over die meerdere in
spanning te beklagen.
Prof. Kraepelin verklaart zich voor langere
rusttijden tusschen het onderwijs, maar waar
schuwt daarbij, dat lichamelijke inspanning
niet voor ontspanning mag meerekenen. Dus
geen gymnastiek, maar ook geen spelen,
want voor een gezonden jongen is het spel
zonder lichamelijke inspanning niet denkbaar.
»Slaap en opname van voedsel zijn de be
langrijkste middelen om het door vermoeienis
ontstane verbroken evenwicht te herstellen."
Volkomen waar; maar slapen en eten zijn
nu eenmaal in onze maatschappij, ook voor
kinderen, gebonden aan bepaalde tijden, 't Is
mogelijk, dat onze schooljeugd tusschen de
schooluren nog wel eens een extra-boterham
zou willen verorberen, maar of men ze tot
een nirx/a als xomincil re/ian/d ur zou kunnen
krijgen, betwijfelen wij sterk.
Het «werktuigelijk opnemen van leerstof"
is, op den keper bezien, een groot woord.
Als de leerstof werkelijk is opgenomen, dan
kan dit niet uitsluitend werktuigelijk zijn
geschied. Zeker, er moet heel wat worden
van buiten geleerd: feiten, jaartallen, cijfers.
Men mag dat ballast noemen, maar ballast
behoedt een leeg schip voor omslaan. Daaren
boven is het van buiten leeren voor een kind
lang niet zoo moeielijk als voor een volwas
sene, en ten slotte: welk maar eenigszins
dragelijk docent zal verzuimen het verband
tusschen die feiten, die jaartallen en die cijfers
op den voorgrond te stellen en daardoor zijn
leerlingen in te prenten, dat cle oefening van
hun geheugen slechts een middel is en niet
een doel?
«Scheiding der leerlingen naar hun ver
mogen om zelfstandig en intelligent te wer
ken." Uitstekend in de theorie, maar in
de praktijk 'i Men beproeft het te doen, aller
eerst aan het einde van elk schooljaar, door
bevordering of niet bevordering, soms ook
tusschentijds, door overplaatsing. Maar om
het ideaal te bereiken, dat den schrijver schijnt
voor te zweven, zou men het onderwijzend
personeel en de schoollokaliteiten in het
oneindige moeten vermeerderen.
Nog eene vraag. Onze jongens hebben veel
te werken, dat staat vast. Maar hoort men
van den anderen kant niet vaak beweren,
dat zij te veel tijd wijden aan sport van
allerlei aard? En bewijst dit niet, dat de
klacht van overlading met lessen en huis
werk, in vele gevallen althans, overdreven
is? Zou niet in die sportliefhcbberij de veilig
heidsklep gezocht en gevonden zijn, die Prof.
Kraepelin zoekt en vindt in het zwerven der
gedachten gedurende een vervelende les ?
Men schrikt wel een beetje, als men ziet,
dat krankzinnigen-artsen het noodig achten,
als hervormers van ons schoolwezen op te
treden. Is het al zoover gekomen? vragen
misschien bekommerde vaders en moeders
zich af. Maar als zij dan hun spruiten zien
op de liets, op het cricketveld, op het
voetbalterrein, als zij hen zien zwemmen en roeien
en gymnastiseeren, dan zullen zij weer
zegzeggeu: het jongere geslacht gaat er lichame
lijk zeker niet op achteruit, en de kans is
nu grooter dan dertig of' veertig jaren ge
leden, dat in een gezond lichaam ook een
gezonde geest zal huizen.
Dit laatste gelooven wij ook, al herhalen
wij, dat in de onderwijs-toestanden voor onze
jongens van twaalf tot achttien jaren veel
is, dat dringend verbetering behoeft.
F, 1). l'.
Een Toetssteen.
Het antwoord der Griekseho regeering op
de sommatie der groote mogendheden is
inderdaad een meesterstukje van diplomatie.
De groote mogendheden zijn het eens ge
worden om een zeer kleine mogendheid de
wet te stellen. Formeel hebben zij het recht
aan hare zijde, want hel ontsehepen van een
Grieksch expeditie-corps op Kreta zonder
voorafgaande oorlogsverklaring aan Turkije
i* ontegenzeggelijk eene wederrechtelijke daad
van Griekenland. Feitelijk hebben zij de
macht om hare woorden onmiddellijk te
maken tot iets meer dan eene ijdele bedrei
ging, want het expeditie-legertje ouder kolo
nel Vassos en het torpedo-eskader onder
prins (ieorge zijn te zamen niet opgewassen
tegen de kracht, welke de in de wateren van