De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 14 maart pagina 3

14 maart 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1029 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. doen in een andere stad, waar de Vliegende Hollander zou gegeven worden en daarom kon de Meerman niet voor de tweede maal //gaan", doch nu zal Vrijdag het schip wel present zijn. maar de Meerman niet. Het voegt mij niet, dit onder deze omstandig heden als een geluk of een ongeluk aan te mer ken, want ik kan alleen op de berichten afgaan, die echter, \vat de opvoering betreft, tamelijk gelijk luidend zijn in af keurenden zin, niet zoozeer wat de interpretatie van ieder in het bijzonder, doch wel wat de artistieke vertolking van het geheele toonwerk betreft. Uit een en ander mag men veilig afleiden dat de voorbereiding bf te haastig, te weinig serieus is geweest, bf dat de vertolking ver boven de krachten van het gezelschap ligt. In het laatste geval had de directie zich daarvan bijtijds moeten overtuigen, maar heeft zich hier werkelijk het eerste geval voorgedaan, dan zou deze directie zichzelf een slag hebben toegebracht, die noodlottig voor haar kan zijn, en zou zij tevens op onverant woordelijke wijze nebben gehandeld. Ieder weet dat een kunstwerk, wil het gewaar deerd, begrepen en gevoeld worden, eene vertol king noodig heeft, door kunstenaars, die in den geest van het werk geen vreemdelingen meer zijn. Schieten zij daarin te kort, dan kan dit doodelijk zijn voor de waardeering en liet begrip. Wie zich nu tot taak stelt een nieuw muziek-drama bij een publiek in te leiden, neemt de hooge verantwoor ding op zich, dat hij is de scha (bewaarder van dat kunstwerk. Wanneer deze ervaring een les is geweest dan kan zij heilzaam werken, al is dat dan ook ten koste van een hoogst belangrijke compositie en al heeft de componist wellicht een slechter indruk van het muzikale Holland verkregen, dan wij ver dienen. Ik heb wel gelezen dat het aan toejuichingen niet ontbroken heeft, doch ik weet ook dat de compo nist door zijne tegenwoordigheid niet mede de verant woording wilde dragen voor deze opvoering en daarom had men, uit pieteit voor hem, die waarlijk niet Ie premier venu" is, zich behooren te ge dragen naar zijn wensch. Ik heb over deze zaak niet geheel liet stilzwijgen willen bewaren, omdat het hier geldt een principe van het hoogste belang voor onze kunst. De schep pingen van die kunst mogen niet door te ruwe handen worden geschaad. Waar dat plaats heeft of dreigt, is het plicht te waarschuwen of te protesteeren. Ik weet volstrekt niet of de directie het bij deze ne opvoering laat (ik zou het haast denken, omdat nu alweer de Vliegende Hollander is aangekondigd) of dat men, beter voorbereid, de proef zal herhalen. In ieder geval is ook hier de spreuk van toe passing: Erst w'dge, dann wage! doch alleen wagen, zonder vooraf te wilgen kan wel eens verkeerd uit komen. Bovendien is een spreuk van een legerhoofd nog niet eens altijd gehee! van toepassing op onze kunst. Ons concertwezcn is minder avontuurlijk in dit opzicht. Daar gaat men meer van het principe uit, zoo weinig mogelijk te wagen en dat is te prijzen. Op de kamermuziek-soirées van Toonkunst gaan de bekende kunstenaars voort ons schooue werken voor kamermuziek te laten hooren. Ditmaal werden het kwartet van Amanda Röntgen, vroeger reeds een maal uitgevoerd, en het kwintet opus 34 voor pianoen strijkinstrumenten van Brahms ten gehoore ge bracht. Verder werd de nieuwe compositie van U. Schults, voor kort op de matinee der Toonkunstenaarsvereeniging door de dames Roll gespeeld, thans door den componist en den heer llöntgen vertolkt. Ik beschouw deze compositie als een zeer interes sant werk, dat groote belofte voor de toekomst geeft. In deze variatiën zijn vooral veel rijke harmonische détails waar te nemen. Wat de bouw betreft komt het mij voor, dat het geheel wat aan eenvormigheid lijdt en dat het middengedeelte te iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittiiiimiiiiiiii ONDER DEKMANTEL DER LIEFDE. Wien haal je af, Andries?" »Den broer van onze mevrouw, den Turk." ,/Turk ? och kom!" «?Ja, ze zeggen, dat hij een Turk is, een Pacha of zoo iets," bromde de oude koetsier. //Hij moet het ver gebracht hebben." De trein kwam aanstoomen. Een oogenblik hield hij stil. Eene boerenvrouw, met heel wat manden bij zich, stapte er uit en een lang, slank heer. Uit den goedereuwagen zette men een koffer en eene hoedendoos tamelijk hard op den grond. Daarna floot de trein en snelde sissend en stam pend verder. //Oom Huibert! oom Huibert!" riepen een paar jongens en vlogen den reiziger tegemoet. Nieuws gierig keken zij naar zijn gezicht, terwijl hij hen goeden dag kuste. De besteller, die den koffer op het rijtuig had gebracht, bleef, toen hij zijn geld gekregen had, nog een oogenblik bij liet portier staan, om den vreemdeling eens goed op te nemen. Een Pacha! een Turk! Zoo iets had men hier nog nooit gezien. //Goeden avond, mijnheer Pacha," zeide de oude koetsier eerbiedig, terwijl hij zijn hoed afnam. Zoo zoo, Dries, ben jij er altijd nog r" De aangekomene zag vriendelijk naar het roode frissche gezicht, dat hem van den bok der deftige groote koets lachend werd toegekeerd. Hij voelde zich een weinig aangedaan. Het was toch prettig, uit, dat drukke, verwar Je, dwaze leven daar ginds in den schoot der familie terug te keeren. De zonnebloemen in het stationstuintje stonden zwart van de nachtvorst; de herfstwind schudde de laatste roode bladeren van de ahornboomen langs den straatweg en joeg onstuimig voort over de stoppelvelden, waar niets meer te verwoesten viel. De pacha zette den kraag van zijn jas op en wikkelde zich met zorg in zijn Engclsehe reis deken. Door zijne ledematen schoten nu en dan jichtpijnen. Ook voelde hij zijn lever weer. Karlsveel uitgesponnen is, in verhouding tot het slot, dat mij wel wat kort toeschijnt. Het werk heeft mij bij de eerste auditie nog meer voldaan dan bij de tweede, hoewel de componist en de heer Röntgen deze compositie met veel gloed voordroegen en natuurlijk geheel op de hoogte van hun taak waren. Doch het wilde mij voorkomen, dat er twee op vattingen waren en dat gaf mij niet het beeld van groote eenheid in samenspel, zooals de eerste maal. Het deed mij veel genoegen, dat dit opus van den jongen componist andermaal zoo goed ontvan gen werd. Over de vertolkingen van deze soirees valt niet altijd wat nieuws te zeggen. Wij weten dat deze uitvoeringen met groote zorg worden voorbereid en daarom geven zij altijd veel genot. Ik verzuim dan ook nooit eene uitvoering. Het zij mij echter vergund de opmerking te maken, dat het Strijkkwartet een hoe langer hoc bescheidener plaats bij deze soirees gaat innemen. Dat betreur ik; gaarne zou ik zien, dat op iedere soiree minstens n strijkkwartet werd uitgevoerd, dan zouden wij toch iederen keer van Röntgeu's artistiek spel kunnen blijven genieten en wij zou den tevens wat meer van dien allerheerlijkst kunst vorm het Strijkkwartet te hooren krijgen. Niet iederen winter zullen wij het voorrecht hebben de Boliemers ten onzent te zien, doch af gescheiden hiervan vind ik, dat het tarakter van de kamermuziek-soirées dreigt te veranderen. Ik heb niets tegen een ruime opvatting wat af wisseling betreft, als maar niet het strengste en schoonste langzamerhand geweerd wordt. Het was ons zeer aangenaam het schoonklinkende kwartet van wijlen mevrouw Amanda Röntgen cog eens te hooren. Het is een werk, warm gevoeld, natuurlijk gedacht en ge schreven zonder pretentieuse gewichtigheid. Dat zijn werken waarbij men gevoelt, dat ze geschre ven zijn uit innerlijken aandrang en daarom neemt men ze als een dankbare gave aan. Het was eeu goede daad dit kwartet nog eens te doen hooren. De veranderde plaatsing was oorzaak, dat de klank van de strijkinstrumenten niet zoo voordeellg was als gewoonlijk. De piano domineerde te veel en de strijkinstrumenten, die het meest op den ach tergrond waren geplaatst, klonken vaak te zwak. De gewone plaatsing is m. i. verre te verkiezen. * * -;:Een kooruitvoering met pianobegeleiding werd door de vereeniging Muxis ^i/crit.n gegeven, waar ik Die Kreu:f«hrer van Gade op zeer lofwaardige wijze hoorde vertolken. liet koor zong hoewel de tenoren te gering in aantal waren met vast heid en met zeer goede nuauceeringcn, waardoor dit beminnelijke werk, zoo geschikt voor kleinere zangvereenigingen, zeer goed tot zijn recht kwam. Als solisten hoorde ik mevrouw Franco Mendes Calisch, de heer Venverloo (die den heer Rogmaus op het laatste oogenblik verving, en de heer van Duinen, die aan een zware verkoudheid leed. Ondanks deze tegenspoeden met de heereu solisten mag men allen dankbaar zijn. Mevr. Franco Mendes voor de flinke en zekere wijze, waarop zij drnrida zong en de beide hceren voor de dappere wijze, waarop zij zich, onder deze omstandigheden, van hun moeilijke taak kweten. De uitvoering van dit stuk maakte een zeer goeden indruk, waarvoor den heer Brandts Buijs, die zelf het koor en de solisten begeleidde, grooten lof toekomt. Ten slotte zij nog gemeld, dat Itérodiuilc van Massenet hier zooveel succes heeft, dat eeu zesde opvoering is geannonceerd door de Eransche Opera. De zorgvuldige wijze, waarop deze voorstellingen worden gegeven, wettigt dit succes volkomen. VAX MILLICK.V. bad had toch maar weinig geholpen. Nu ja, men leeft ook nitt ongestraft. Het was te hopen, dat er bij zijn familie al gestookt werd. Hij was niet zoo heel gerust geweest over de ontvangst, die hem bij zijn zwager en zuster te wachten stond. Wel had hij eeu sterk vertrouwen op de macht van zijn persoonlijkheid, maar hij wist ook, dat ze dingen van hem gehoord hadden, die in het algemeen niet bevorderlijk zijn aan de ge negenheid van bloedverwanten. Maar sedert, hij het eerbiedige: goeden avond, mijnheer l'aclia" van den ouden koetsier had gehoord, dacht hij met meer kalmte aan de dingen, die komen zouden. Dat ze zijn neefjes gestuurd hadden om hem af te halen, was zelfs een verrassend bewijs van \ ertrouwen. De beide kleine jongens hielden de handbagage van hun oom voorzichtig op hunne knieën: een bont luchtkussen, de reistasch en, in een lang pak bij elkaar gebonden, een stok met een knop van turkooizen, fraai ingelegde pijpen en een zweep van nijlpaardenvel. Al deze dingen roken zoo bijzonder buitenlandse!), even als ooms kleederen en rood mutsje ; de l'ommersclie buitenkiuderen werden er, onder altijd toenemende bewondering, letterlijk door bedwelmd. Of oom met die iiijlpnardenzweep wel eens een slaaf had afgestraft .'-i * * * Huibert Reiszner was in zijn jeugd het zwarte schaap in de familie geweest. Toen zijne moeder niet meer wist, wat zij met den luien, liehtziunigen eu toch zoo aardigen jongen beginnen moest, nam de man van hare dochter hem bij zich in de zaak. Hij deed dit gaarne. Want daar hij dikwijls voor langen tijd op reis moest, hoopte hij zijn zwager te kunueu opleiden tot een flinke hulp tijdens zijne afwezigheid. Er waren hem wel eeuige van Huiberts dolle streken verteld, maar niet alle. Men moest den armen jongen toch wat ontzien. De, oudere schoonzoon, die, daar Huiberts moeder bij hem inwoonde, van alles afwist, hechtte zijn goedkeuring aan deze taktick. Hij was van meening, dat Hnibert's zelfgevoel er onder zou lijden, als hij in zijn omgeving voortdurend kon getroffen worden door een stilzwijgend verwijt aangaande zijn leven. Kn ook was hij bang, dat /wage r Wichern er dan misschien op tegen zou hebben, Huihert op zijn kantoor t.e nemen. Het scheen wel, dat men goed had gedaan. Men De roos yan Mama. Maandag 22 Maart zal te Haarlem in »De Vereeniging" eene concertuitvoering plaats hebben van de oorspronkelijke Nederlandsche opera De roos van Dékama, tekst van mr. M. G. L. van Loghem, muziek van Willem Landré. Het werk was door den heer Van der Linden bij de opening van het saizoen der Nederlandsche Opera ter opvoering aangekondigd, maar is niet ingestu deerd geworden. Uit den overvollen histoiischen roman van Van Lennep heeft de librettist niet alle avonturen van de schoone Madzy, »de roos van Dékama" in de opera opgenomen. De ontvoering naar Utrecht en de aanslagen van den jongen bisschop, ook zijn politieke intriges, zijn er buiten geble ven. De geschiedenis speelt geheel in en bij Haarlem, waar graaf Willem IV in 1345 hof houdt; het laatste tafreel brengt in Friesland de ontknooping. De zes tafreelen stellen voor: I. De markt te Haarlem ; II. 's (fravcn Mude bij lid jachtslot Vogelenzang. III. Het tiint-Jans klooster bij Haarlem. IV. Een feest aan het Hof van tien graaf van Holland. V. De groote kerk te Haar lem. VI. Aylra-state liij Stavoren. Te Haarlem zullen door graaf Willem afge vaardigden uit al de landen, tot de kroon van Holland behoorend, ontvangen worden. Ook de Friesche deputatie is aangekomen; haar voor naamste leden zijn de heer van Aylva, zijn pupil Madzy en de onstuimige Seerp van Adeelen, die op Madzy's hand hoopt en in 't geheel niet met deze reis is ingenomen, omdat hij jaloersch is en een feilen haat tegen de Hollanders heeft. Van den toeloop door het grafelijk bezoek ver oorzaakt, maakt een Italiaansch goochelaar, Barbanera, gebruik, om op de markt goede zaken te doen. Het eerste bedrijf opent met het koor van het nieuwsgierige volk. Ook Seerp en Madzy met gevolg komen voorbij, en de knecht van den goochelaar houdt hun zijn muts voor, waarin Seerp een geldstuk werpt; maar al spoedijj wanneer de toovenaar zijn Friesche munt vreemd aanziet, is Seerp in een twist gewikkeld; hij beleedigt de Hollanders, en het verwoede volk wil hem in het water dringen. Gelukkig komt een edelman van 's (iraven hof, jonker Deodaat van Verona, opdragen; hij bevrijdt het mooie Friesche meisje met haren geleider uit de handen van het volk. Madzy vraagt dankend den naam van haar redder ; als Deodaat zich noemt, treft die naam het oor van den Italiaanschen gooche laar, die verwonderd navraagt. Seerp is nauwelijks dankbaar, hij had liever aan 't vechten willen blijven ; en neemt norsch afscheid ; maar Madzy en Deodaat rekenen er wel op, elkander weer te zien. Terwijl het scherm nog gevallen is, hoort men Madzy een lied zingen; als de gordijn opgaat, ziet men 's Graven Made, een plein achter het jachtslot Vogelenzang, en daar Reynout van Verona (Deodaat's wapenbroeder) die in verruk king luistert. Aan 's Graven Made grenst het Sint Jansklooster, waar de Friesche afgevaardigden zijn ingekwartierd. Jagers komen voorbij; ook Deodaat, maar hij verlaat hen, om zijn broederlijken vriend te vertellen van de ontmoeting met Madzy. Den een heeft hare verschijning bekoord, den ander hare stem. Zal Madzy's liefde hunne vriendschap verstoren V Zij hopen het niet; het is trouwens zeer de vraag wie van beiden eene toekomst heeft. Uit Italiëgekomen, weten zij alleen dat een van beiden de zoon moet zijn van een edelman uit het Noorden, de ander een bedelknaap; maar wie van beiden de aanzienlijke erlgenaam is, weten zij niet. Maar de stoet van den graaf nadert, en als de gravin gezeten is, wordt Barbanera binnengeleid, om eene seance te geven en de toekomst te voorkreeg den indruk, dat lluibert tevreden was en hard werkte. Behalve de kleine sommen, die de familie ht'in uu en dan detd toekomen, vroeg hij nooit om geld. Dat was een alleraangenaamste toestand. Nadat er zoo eeuige jaren verloopeu waren en Huibert al prokuratiehoiuler was op het kantoor van zijn zwager, gaf' deze hem plotseling zijn ont slag. En dat nog wel tijdens den oorlog, toen hij toch wel kon nagaan, dat de jonge man niet zoo gemakkelijk eene andere betrekkin? zou krijgen. De familie kwam de reden van dit ontslag niet, te weten, en het was dus wel natuurlijk, dat zij Wiclicrr. wreed en wispelturig; vond. Huibert moest, nu wel, door deu nood gedrongen, een paar maanden bij zijn moeder wonen, ten huize van den Oberatntmann" Tannenhofer. Door zijn lieve, zachte manieren en zijn stille melancholie over de teleurgestelde verwachtingen voor zijn toekomst, maakte hij zich op het landgoe l vele vrienden. Toen hij eindelijk naar Turkije vertrok, om daar zijn geluk te beproeven, miste zijne oude moeder zijn lichten handkus en zijne lieve kleine attenties. Zijn nichtje Elisabcth weende stille tranen om zijn heengaan, en liet kamenneisje schreide nog veel bedroefder, maar dat. liet zij hare mevrouw niet nierken. lluibert had altijd gezegd, als er afkeurend ge. sproken werd over zijn plotseling ontslag, dat Wicliern in den oorlogslijd zijn personeel had moeten inkrimpen het ging in de /.aak niet zoo voonleelicr, als het leek. Maar dan had hi| met vreemden moeten begin nen, vond men. In moeielijke tijden moesten familieleden elkaar t.rouw bijstaan. Wat had Wie-hern zijn schoonmoeder al niet beloofd, toen lluibert hem werd toevertrouwd. En hoe had hij nu die beloften gehouden r Huiberts zeegen werd bevestigd, toen U'iclieru niet huig daarna stierf, liehalve een kleine levens verzekering was er bijna geen kapitaal, waarvan de weduwe met hare kinderen hal kunnen leven. Het, was onbegrijpelijk bij zoo'n bloeiende zaak. llii moest zeker ver boven zijn vermogen geleefd hebben. ( lm toch cenigeii steun te vinden in haar treunire positie verhuisde mevrouw \\iclierti na;tr het dorp, waar K'arolinc's man de koninklijke <l"ineineii gepacht had. Klara was door haar man altijd erg verwend rn wiM, nu in haar ongeluk geen raad. 7,\] merkte niel eens dat. de familie haar zoo zacht spellen. De graaf ontvangt hem spottend, maar het hof is onder den indruk. Barbanera voorspelt aan ieder wat, aan de behaagzieke Oda van Was senaar veel aanbidders, aan Deodaat en Reynout dat zij hun vaders zullen weervinden; aan den heer van Aylva, die met Seerp en Madzy ver schenen is, brengt hij den naam van zijne Italiaansche geliefde in herinnering en zegt hem dat zijn zoon nog leeft; aan Madzy doet hij de bekende voorspelling : Als Dékama zijne roze verliest en die voor Friesland het zeewater kiest, dan zullen haar te plukken begeeren vogels van allerlei wieken en veeren. In bitter klagen en droef verkwijnen zij 't hoofdje buigen en welken zal, maar dra weer bloeien en blij verschijnen... Seerp voleindigt de voorspelling: als Friesland juicht om 's vorsten val ! De Hollandsche edelen brengen de hand aan het zwaard, de graaf wenkt tot kalmte en zegt tot den Fries : Gij, Seerp, gij vraagt uw eigen vonnis niet? Seerp: Noch gij, beer graaf! Degraaf: Ik volg u! Seerp: Dan meld mij of Friesland lang den vrede nog zal dulden! Barbanera geeft hem een staf in de hand ; Seerp steekt dien in de kristallen kom, waar de toekomst in gezien wordt; bet vocht in de kom kleurt zich bloedrood. Koor: De kleur is bloed! Seerp: De kleur is bloed ! Om 't even ! In bloed alleen kan ons verlossing wachten ! Aan u, heer graaf! Koor: Het noodlot is niet gunstig! De graaf: Welnn dan; zal ik slagen In d'onderneming, die ik voorbereid ? B a r b a n e r a geeft hem den staf, nauwelijks heeft de graaf dien in bet vecht gestoken, dat zwart wordt, of Barbanera stort voor zijne voeten neer. Genade, heer! Vergeving! Laat mij zwijgen! Koor: Hoe zonderling . . . Hoe onheilspellend somber . . . De (iraaf: Hoe, schurk? Wat wil't beduiden? Barbanera: Bedwing u, vraag niet verder i Dring niet meer aan! Ivoor: Hoe nu V Wat wil hij zwijgen V Graaf: Nu spreek ! Barbanera (opstaand en den staf over de kom zwaaiend, somber): Ook uw orakel sprak men reeds. .. Toen d'oude graaf van Gelder u ten doop hield, Voorspelde bij, dat op het veld der Friezen Gij sneuv'en zoudt... iets anders zie ik niet... De voorspelling heeft allen, behalve de Friezen, met angst getroffen; de acte eindigt met een koor vol somberheid. liet derde tafereel speeltin het Sint-Jansklooster. De heer van Aylva herdenkt dennaam, hem door den toovenaar ingefluisterd, en de verzekering dat zijn zoon leeft. Madzy voert Deodaat binnen, die eene nitnoodiging van den graaf Uomt overbrengen. Aylva ziet hem met welgevallen, en als Seerp twist zoekt, sticht hij vrede tussehen de beide jonge lieden, rnaar kan niet beletten, dat het tot eene uitdaging voor later komt. De entr'acte wordt ingenomen door de muziek van een fakkeldans ; wanneer het scherm opgaat, ziet men de feest zaal, en de graaf dankt de edelvrouwen en jon kers, die hem na het eind van den dans komen mogelijk te kennen gaf, dat liet misschien beter was, als ze eene andere woonplaats koos, waar hare kinderen en zij zelve niet altijd het, pijnlijke onderscheid zouden voelen tussehen de armoede, die haar wachtte, en de welvaart, die op het landgoed hecrschte. De Tannenhofers waren een degelijke familie, en nos streng christelijk van beginsel. Jti de steden en bij de regeering lieerschte wel is waar eene meer vrijzinnige richting, maar /..Oberamtmanu" wist, toch, dat het hoogerop heel gaarne gezien werd, als //het land'' trouw bleef aan oude zeden en aan liet oude kerkgeloof. Hij genoot in de provincie een bijzondere achting om zijn braafheid en den roep van groote weldaden. Zijn raad en rneenins werden dikwijls ingewonnen en hoog geschat. Hij hield het daarom voor zijn plicht, ook zijne schoonzuster in de dagen van droefheid met dien ernstigen en verstaudigeu raad ter zijde te staan. //Hoe het ook gaan mus, Klaralief," zeide hij tot haar, met, je renten mcl je rondkomen. Laat, je door geen enkele omstandigheid verleiden, ooit van iemand geld te leeiien. Dat, is het begin van een stellig bankroet.'' Hoeveel de renten van zijne schoonzuster be droegen, wist de heer Tauneiihofer wel niet precies, maar dat ging hem ook niet aan. Hij wilde haar maar eens nadrukkelijk de gevolgen voorhouden van de lichtzinnige manier, waarop zij tot nog toe huisgehouden had. De boeken van zijn zwager waren zoo weinig in orde geweest, dat, hij niet laten kon, dit ook nog eens in het bijzonder te zeggen. Tot nog toe had de weduwe gezwegen, /ij koesterde denzclfdi'ii eerbied voor haar zwager als de meeste andere mensehen en was te moe, om veel van zijn goede lessen te begrijpen. Maar toen hij over de zaken van haar man ging spreken, begon zij met bevende stem hem eene geschiedenis te vertellen, die hij, wel is waar, niet geheel be greep, (bij vroeg ook niet naar bijzonderheden1, maar die hem toch stil, ja bijna verlegen maakte. /ijiie vrouw beval toen hare kinderen, niet, zoo dikwijls oom Huiberts naam te noemen, als tante Klara er bij was. Dat was nu al vele jaren geleden. Had lluibert toen heel wal op zijn geweten, sedert dien mooi. hij toch anders geworden zijn. Hij had een prach tige carrière gemaakt. Men zoo hooge betrekking als die van paeha in 'l urkije zon ien ininsli' met

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl