De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 14 maart pagina 9

14 maart 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1020 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. schaafde boeren, als 'dat niet dadelijk lukt, dan toch in het tweede geslacht. Best. ik zal je niet eens narekenen, ik ben zelfs met minder tevreden, mij zou 't al wel zijn, wanneer zij maar onbeschaafde boeren werden, desnoods in het . derde geslacht. Als wij ze maar van de gracht kwijt raken! Je hebt gelijk, dat volk hoort niet hier, maar ergens in de provincie en is er geen vet land voor die lui te vinden, dan ligt er nog zandgrond genoeg. Maar waarom heb je dat nu niet kunnen zeggen in een paar bladzijden, zonder al die dieven-drukte ? Waarom stel je je zoo aan ? Want dat doe je. Je zit daar te Bussum op een buitentje met heel wat meer dan het noodige. Je hebt je Bchaapjes pp het droge en misschien wel een paar koetjes er bij. En hoe ben jij daar aan gekomen ? Almede als dokter, niet waar! Ik stem het je toe, op de zoetste en zachtste manier; je lei je zieken de handen op, je bracht ze in slaap. Je was eigenlijk meer baker dan dokter. Ik neem het je niet kwalijk, want ook dat is een net beroep. Maar als baker en ik zal het alweder niet afkeuren heb je al dien tijd heel wat naar huis gesleept van de suiker, de koffiebponen, de kaneel en de taart. En nu kom jij, die nog altijd daaraan zit te smullen, al die andere dieven bepreeken, als een Johannes de Dooper, alsof jij ook al klaar stond de woestijn in te gaan en je te voeden met sprinkhanen en wilde honig. Daar is iets aan, dat me niet smaakt. Zoo'n medestruikroover onder de bandieten, die daar opeens den geest krijgt, dat is er een met wien je voorzichtig moet wezen; ik zeg het je graag vierkant in je gezicht, ik vertrouw je niet heelemaal. Hoe ouder je wordt zoo schrijf je, des te duide lijker zie je »dat de hoogste veredeling is in soberheid." Hoe ouder je wordt, maar je ziet er nog zoo piepjong uit, en misschien komt het daar van daan, dat je de helft van hetgeen je gestolen hebt in je zak wilt houden als eerlijk verkregen goed. Bij al je deugd zaamheid en edelmoedigheid lijk je me toch een echte schacheraar. Wij betalen als wij eerlijk zijn misschien 10 pCt. van ons inkomen aan allerlei belastingen. Zou een eerlijk mensch niet graag de helft betalen, als hij dan ook maar zeker was, dat de andere helft hem rechtmatig toekwam ? Hoe denkt gy hierover, mijn rechtvaardige, menschlievende, rechtschapen, edelmoedige landgenopten ?" Zoo vraag je, maar ik vraag op mijn beurt, denk je nu, dat als je het geheel gegapt hebt, je dief afraakt, wanneer je niet meer dan de helft teruggeeft? Op die manier zou het heele Rooie Dorp wel eerlijk willen worden. Jij lijkt wat al te veel op Annanias en Saffira, die ook met de eene helft kwamen blufien, en de andere voor zichzelf wilden houden maar zij werden dood weggedragen! En dan is er nog iets, waarom ik niet kan gelooven, dat jij juist de «hoogste veredeling in sober heid zou zoeken. Niet alleen wat je vertelt, maar ook de manier waarop je het vertelt, ik mag je dat onder vier oogen nu wel zeggen is zoo verschrikkelijk pronkerig, zoo dandyachtie. Dat ding, dat jij_ »Werk en Brood" hebt gedoopt, is me te f'atterig aan gekleed. Zeker, jijzelf ziet me er veel te frisch, te oorspronkelijk, te natuurlijk uit om den saletjonker te spelen, maar hoe komt het bij je op om noodeloos al die woorden den nek te breken? Je wilt b.v. over concurrentie spre ken en je begint met ze te noemen: het hoofd bezwaar, het schrikbeeld, de boeman, de mantel... het doodskleed ... alsof je zeggen wou: het is mij meer om de woorden dan om de zaak te doen. Waarachtig, zoo ging het mij van. het begin tot het eind, het heele artikel door; telkens hield ik het boek wat verder van me neus af en^ zei dan: toch, daar is een luchtje aan! 't Kon niet waar zijn, maar raak zoo'n aandoening weer een s kwijt! 't Stonk naar muscus Je parfumeert je toch niet ?! v. Eedens waarheidsliefde scheen hiermee meer dan bevredigd, hij stond op en wilde zich reeds verwijderen, maar ik vond dat in zijn eigen belang niet gewenbcht, en plaatste mij tusschen hem en de deur, zoodat hij onmogelijk verder kon komen zonder een groote onbeleefdheid te begaan, en dat is wel het laatste dat je van hem te verwachten hebt. Bovendien, wat ik tot dusver gezegd had, was niet meer dan een inleiding; ik had hem een vraag te doen, waarop ik gaarne antwoord ontving. Nu ik het genoegen heb je hier te zien, be gon ik op nieuw, moet je niet heengaan vóór mij een enkele inlichting te hebben ge geven, omtrent de uitvoerbaarheid van je denkbeeld: de Rijkshoeven. Je wil de prole tariërs tot den akkerb uw brengen, maar hoe stelt je je dien akkerbouw voor ? Met een «vernuftige bearbeiding" het vernuft" zal nog veel vinden ons thans onbekend, ant woordde v. Eeden. Daarin was ik het met hem eens. Zonder vernuft kan je wel thuis blijven tegenwoordig, nu de Aziaten, Ameri kanen en Australiërs je het graan, de peul vruchten, het ooft en het vleesch toesturen ;ik bedoel wat wil jelaten verbouwen ? Dat spreekt van zelf, hernam hij ietwat korzelig: voeder voor mensch en dier. Jawel, zeg ik, daar nader je mijn hoofd bezwaar, mijn schrikbeeld, mijn boeman, mijn mantel en mijn doodskleed. V< edsel voor mensch en dier. Welk dier? ^Zullen zij ook varkentjes mogen houden? Kalfjes mesten? Tot mijn geruststelling heb ik gezien, dat je de melk en de wol onder het noodige rang schikt. Er zullen dus koeien zijn en schapen, maar hoeveel en hoe lang? Wat zullen ze met de oude koeien uitvoeren die geen melk meer geven, en met de schapen zonder wol? Want dooden mogen zij ze niet en opeten nog veel minder, dat zou in strijd zijn met de deernis en het rechtvaardigheids-instinkt, Geen vee dus. Maar hoe komen die akker bouwers dan aan bemesting? 't Is waar, een vernuftige bearbeiding zal eenmaal ook in die behoefte voorzien, maar zoo lang het menschdom ik spreek nu niet van jou zelf' zoo bijster onvernuftig is, zullen zij De benoeming van een Duitscher tot professor te Groningen. maar niet zooveel als u denkt. Ik ben extra vroeg rijp geweest. Als student heb ik de letteren al hervormd; bij en na mijn promoveeren gelukte mij iets dergelijks met de geneeskunst; de filosofie en de theosofie deed ik mijn aanwezigheid gevoelen; jaren geleden gaf ik der schilderkunst haar portie, zij is er nog altijd een weinig beduusd van, en wat nu de deernistheorie betreft, u beschouwt dat als een van mijn groote vinding_en, maar u vergist zich, dat was voor mij niet meer dan een aardigheid, het manoeuvreeren met mijn potlood zoo onder het dichten door en nu deze Ilijks- hoeven.... als je een hoofd hebt niet geheel en al ongemeubeld en je wandelt bij ons in het Gooi met zijn bosschen zijn heiden en zanderijen, dan, eenvoudig om je te yerpoozen en tot afwisseling van je fantastische droomerijen, haal je je eens iets reëels voor den geest. Ik noem maar 't, een en ander, daar is zoo veel. Zoo schreef ik ook eens een brief aan den Czaar.... Ja, zeg ik, schrijven is geen kunst, maar heb je ook antwoord gekregen ? Hij schudde van neen. Dat is nu juist het verschil tusschen jou en mij. //,? behoef niet te schrijven, integen deel, ze schrijven mij en het is de vraag of ?//,? ze antwoord. Van de hoogsten tot de laagster) maar lager dan professoren, Ka merleden en menschen van jou slag ga ik niet staan zij altijd gereed zich tot mij te wenden ... Zoo van de week Treub nog. Zijn ze eens met mij in correspondentie of gesprek geweest, ze komen zeker terug. Dat zie je aan je zelf: je was niet tevreden vóór je wist, wat ik van je denkbeeld dacht, al heb ik je den vorigen keer allesbehalve gevleid, en liet zou mij niels verwonderen, als je, vóór we drie jaar verder zijn, nog eens bij me kwam aankloppen, ofschoon ik ook nu je volstrekt niet naar den mond heb gepraat. Van Meden verliet mij nog tamelijk voldaan, geloof' ik ; hij had al zooveel moeten hooren, «lat het weinige, wat ik losliet, hem geenszins onredelijk toescheen. Intusschen, liet was waar, wat ik zei : Treub hè!? Ik deze week nog bij me gehad. Mijn waarde heer Brommeijer, zoo had hij mij toe gesproken, help me eens, en laat mijn broer bij u komen, lees hem de les! En hij vertelde mij hoe Hector, een flinke vent anders, zich in zijn vingers had gesneden met een speech je tegen de studenten, zoodal het heele land er zich mee bemoeide. Och, zei hij, dat zou zoo'n vaart niet geloopen hebben, als hij dat toe spraakje maar had geïmproviseerd. Want dat is eeu vaste regel bij ons beiden, als wij iets op schrift stellen en voorlezen, vergal oppeeren wij ons altijd. Dat was, om nu maar dicht bij honk te blijven, zoo met mijn pro fessorale rede. Wat heb ik daar al een last van gehad! 't Was te verontschuldigen, want ze werd in een herrie opgeschreven ; je bent dan al blij dat liet ergens op lijkt, en zelfs dankbaar' als het tienmaal meer lijkt dan het is. Zoo had het Hector ook met zijne entreerede, toen hij, bij gebrek aan een zuiver wetenschappelijk onderwerp, over de furor Prof. M. TEEUJ: tot Prof. HECTOR TRKUJI: Die Furor Operandi, waar voor je zoo gewaarschuwd hebt, weet wat, broertje! Was je diagnose wel juist ? mililiniHiliiiiliiliiillliniiiiiiiiiiiiiiiimniiiiimmiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiuiii het vee niet kunnen missen ; en zal juist het houden van vee niet een sterke ver leiding met zich brengen om vleesch te blijven eten ? Zijn je beschavende Rijks hoeven alzoo niet veroordeeld door je groote vinding van '95; zullen zij de rnenscheid niet nog verder drijven den kant der barbaarschhcid uit? 'f'oen ik dan ook je grondbeginsel las : ieder moet het land kunnen bebouwen, zei ik direct: dat zal interessant worden, nu kom ik straks te weten, hoe een vegetariër zich het boerenbedrijf denkt. Maar juist op dat punt bewaar je het stilzwijgen, als had je in '95 nog nooit aan je Rijkshoeven van '97 gedacht! En daar bestond toch alle aan leiding voor je, om eens even een vegetari rlandbouw hoofdstuk te schrijven. Je zegt, en terecht: de menschenmassa, de armen nemen toe, en de landbouw kwijnt", rn. a. w. »dat men de eenige bron waaruit die groeien de massa ge voed kan worden, laat opdrogen." Maar wie durft dit nu verklaren ? Diezelfde man, die niet alleen het dierlijk voedsel, waarvan het vasteland, de wateren en de zeeën vol zijn, aan die groeien de massa onttrekt, maar bovendien den land bouw benadeelt, hem zijn voordeeligsten fak afkapt; jij, die spreekt van een -bron die ze laten opdrogen," je stopt zelf er een toe met je zachtaardigheids-instinkt! Ie komt uit den hoek als een helper en je bent een verrader Je schrikt van dat woord. Nu, laat ik het verzachten naar je eigen manier van spreken. Ik vraag dan : "Is het gekkenwerk of niet?" >-Zie de dingen eenvoudig aan, zooals ieder ze zien kan, en vraag je af of' het niet op een ilolliuis lijkt Y' Toch, zoo vervolgde ik ten slotte, want ik stelde er prijs op hem met de herin nering aan een vriendelijk woordje te laten vertrekken, toch kan ik mij best voor stellen, hoe je tot het uitspreken van al die dolle dingen komt. Toen ik nog jong was als jij Mijnheer v. Eeden, ging het mij ook zoo. Wij samen hebben van die hoofden als peperbussen: je kunt er niet even aan stooten of' de gemalen korreltjes vliegen er uit 't Eenige verschil tusschen ons is, dat het bij mij zuivere peper is, en er bij jou wat veel meel onder is gemengd, maar dal zal wel beteren mettertijd. Als ik je zoo aanzie, denk ik bij me zelf', de vorige keer dacht ik het al lieere, heere, wal een klein fijn kopje eu wat gaat daar iets i u om ! Je hebt te veel denkbeelden tegelijk en ze kunnen in die enge ruimte zich niet ontwikkelen naar eisch. Daarom komen /.e ongaar er uil, niet heele maal verkeerd, maar toch altijd een beetje glazig geel en rood, zooals de aangestoken appeltjes, die van (Jen boom vallen, nog lang vóór 't plukt ij d is. Dat moet je tegen gaan en ik geloof', je bent al op den goeden weg'. Tusschen je deernis-theorie en je landbouwstelsel ligt nu reeds anderhalf jaar; je schreef' in Mei '!.)G en gaf het uit eerst in Februari nu, wacht eens een jaar of drie, vier en je zult zien, dat je dat best bekomt. De gemoedelijke toon, waarop ik dit zei, deed hem blijkbaar goed, want niet onwelwillend antwoordde hij: Zeker, daar is iets van aan, operandi van zijn collega's sprak. U weet nog wel hoe verkeerd dat werd uitgelegd. Sommigen, zooals Braakensiek, meenden, dat hij op mij het oog had gehad; dat hij ge waarschuwd zou hebben tegen mijn wethouderlijk bewind; en anderen dachten, dat hij zich zelf' daarmee had aanbevolen, voor een consult, alsof' hij had willen zeggen : dat is rne tegenwoordig een geopereer, me lieve men sehen, komt toch vóór je je laat snijden hij mij eens informeeren of 't wel noodig is. Nu zoo is Hector niet. Maar toen hij daar bij me verscheen weer met iets op schrift, deed ik alles wat ik kon om hem van zijn voornemen af te brengen. Ik zeg: broertje, geloof' me, be schouw mij in in dit geval als deskundige, ik heb meer leergeld betaald dan jij, scripta mancnl. Ik kan mij begrijpen, dat het je steekt nu ze daar te Groningen jou candidaat te licht hebben bevonden, maar wat gaat dat je studenten aan! Bovendien we moeten voorzichtig wezen, want als je zooveel drukte wilt maken als ze van mij gewoon zijn, zullen ze zeggen zie je wel, dat is een familiekwaal! En dan weet je toch evengoed als ik, ^hoe het zeer wel mogelijk is dat er onder je heele auditorium niet n is, die zich aan de wetenschap klasse I geeft om professor te worden, en ook hoe er onder ons professoren zelf' een belangrijke percentage is van wetenschap klasse II en klasse III. Maar wat ik je bidden mag: schrap uit dat kattebelletje toch dien zin over het verkiezingsprogram. Ze zullen bepaald denken, dat hij van mij komt, als specialiteit in die soort artikelen, en ik ver zeker je, den eisch: alleen Hollandschepro fessoren" kreeg ik zelfs met de hulp van Kerdijk, Drucker en Zelverder niet op een fusie program, 't Is zonde van je college, zei ik; denk aan het ars longa, vita brevis, ontroof dien jongelui geen minuut van den reeds te korten studietijd; als je dan toch ziedend bent. koel je woede aan het fantoom. Maar jawel, hij was niet te raden, en ofschoon een vleeschlijke broer van me, onderscheidde hij zich door een mate van koppigheid, waarvan ik geen voorbeeld ken. Ik behoef niet te zeggen, dat ik aan het verzoek van Treub, met wien ik op een goeden voet gebleven ben, heb voldaan. Ik liet Hector bij me komen en na een langdurig discours over de vraag: wat er toch in de studie der medicijnen mocht zitten, dat wij van enkele geneesheeren, zqoals hij en van Eeden, zulke zonderlinge dingen op schrift krijgen -??- heb ik hem behoorlijk onder han den genomen. Alleen hoe, houd ik uit be scheidenheid en kieschheid voor me. Zooveel echter kan ik wel mededeelen: Hector heeft me beloofd het nooit weer te zullen doen, en daar was, toen hij dat verzekerde, zoo iets eerlijks in zijn oog, zooiets oprechts in de trekken van zijn gelaat en in den klank van zijn stem, dat ik voor mij er gerust voor durf' instaan, dit geval zal zich, althans met Hector Treub, niet herhalen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl