De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 21 maart pagina 1

21 maart 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1030 DE AMSTEKDAMMER A°. 1897. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhcud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARËNDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 21 Maart. Abonnement per 3 maanden /'1.50, ir. p. post/' 1.65 Voor Indiöper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O T Di VAN VEEBE EN VAN NABIJ: De Gemeentefinanciën, door C. U. W. Baedt. Het resultaat deiinterpellatie in zake het ontslag van Dr. Bredins, door J. E. Banck. Menheer Dividend. De werkstaking der beambten van den Zwitserscheu Noord-OosterSpoorweg. TOONEEL EN MUZIEK: N. Jndels, II, door J. H. B. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEBEN : Tentoonstelling van Kunstnijverheid te Leiden, door Th. Molkenboer. Gedichten van Albert Verwey, door Ch M. van Deventer. VAEIA. - FEUILLETON: Onder den mantel der liefde. II. BECLAMES. VOOB DA MES: Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid. Eerste zegeviering van het parlementair feminisme, door Elise A. Haighton. Allerlei, door E-e. Boek en Tijdschrift, door P. E. Een pionier, door J. P. M. Sterck. SCHAAKSPEL. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKEASSEN. Botterdamsche aanteekeningen, door Buitenboer. ADVEBTENTIEN. n mi iiiiiiiiiin iiiiiiintiiiiiiiiiiin De Gemeentefinanciën. Vóór de indiening van het aanhangige ontwerp, deden wij reeds bij herhaling uit komen, onder de tegenwoordige omstandig heden, na de invoering der gesplitste inkom stenbelasting, niet veel van eene goede regeling der getneentefinanciën te verwachten. Eene regeling te dien aanzien, van ingrijpenden aard, vraagt offers, waaraan de schatkist, door het povere resultaat der inkomstenbelasting niet kan voldoen. En ook, omdat die onpraetische belasting, ongeschikt als ze is, om eene goede uitvoering te erlangen, zich niet leent tot eene gemeen telijke opcentenheffing, is de regeering wel genoodzaakt aan de gemeentebesturen het recht te blijven toekennen, met hunne vaak hooge heffingen op eigen hand en in volle duisternis te blijven voortsukkelen. Wij zijn met onze fiscale wetten op den verkeerden weg geraakt en het valt moeielijk, hoe gaarne ook, te retourneeren. »Het eenige middel," aldus de Mem. v. antu:, »om eene zelfstandige persoonlijke belasting voor de gemeente te vermijden, zou zijn de pas voorgestelde vermogen s-en bedrijfsbelas ting in ne enkele Rijksinkomstenbelasting samen te vatten en daarop gemeentelijke opcentenheffiing toe te staan. Zonder ten aanzien van dit denkbeeld partij te kiezen, meenen de ondergeteekenden, dat het onstaat kundig zou zijn de nu voorgestelde verbete ringen van zulk een veel omvattende her vorming afhankelijk te maken of ze daaraan vast te knoopen." Was het aan den eenen kant te verwachten, dat men in het Voorloop i g verslag de teleur stelling uitsprak, over het ontbreken van groote lijnen in het ontwerp, aan den anderen kant was 't, op grond van het bovenstaande, niet te verwonderen, dat men zich met het meer bescheidene tevreden stelde. De Minister van Financiën was wel ge noodzaakt met kleine middelen voor den dag te komen en de grootsche plannen, welke hij vroeger in zijn studeerkamer omtrent de gemeentefinanciën zich had gevormd, te laten voor hetgeen ze in zijn handboek waren. Het ontwerp heeft na het verschijnen van het V. V. weinig verandering ondergaan; slechts op ondergeschikte punten heeft de minister iets toegegeven. Het is ons voornemen, aan de hand van onze artikelen in de Vollcsstem d.d. 31 October 1896 en volgende nummers, nog het een en ander omtrent het ontwerp in het midden te brengen. De beide uitkeeringen, die de regeering voorstelt aan de gemeenten te doen, hebben in het gewijzigd ontwerp denzelfden grond slag voor hare berekening behouden. De eerste uitkeering heeft een vaste basis, is onafhankelijk van het aantal inwoners en stijgt per inwoner, naarmate de gemeenten boven de 5000 en 20,000 zielen tellen. De tweede uitkeering daarentegen heeft geen positieven grondslag. Zij wordt grooter, niet bij stijging van het getal belastingbetalenden, maar bij toeneming van hen, die niet in de gemeentebelasting kunnen worden aangeslagen.. De personeele belasting zal moeten aan wijzen, van hoevele personen rechtstreeks gemeentebelasting wordt geïnd. Zooals wij reeds in de Vollcsstem opmerkten, berust de tweede uitkeering vrijwel uitslui tend op ficties. Eerste fictie. Uit het aantal aangeslagenen in de personeele belasting wordt afgeleid van hoeveel personen rechtstreeksgemeeiitebelastingwordtgtïnd. Er wordt dus aangenomen, dat al du aanslagen worden betaald. En dit terwijl er reeds thans te Amsterdam pi na. 'JOOO oninbare posten zijn eu toe komstig wordt do wet goed uitgevoerd het dubbele aantal is te verwachten, reu aantal, dat een personeele huurwaarde van 2'/2 a 3 millioen zal vertegenwoordigen. Te Rotterdam is de toestand nog treuriger. Daar ziyti van de ongeveer 30.000 'personeele tmnxhinen, zooals wij hebbeu gehoord, ruim LS.aOO ? zesige achttiien duizend vijf honderd <itii>ilj/itit\ Een cijfer om, ook niet het o.>g op de nieuwe kieswet, respect voor te hebbeu. Van een der kantoren dier gemeente, moet vau onseveer 16,000 a 17,000 aanslagen een aantal vau 10,000 oninbaar zijn. 00 pCt. dus! Tweede fictie. lk gezin wordt gerekend uit 4 personen te bestaan. Derde fictie. Als huurwaarde der onbelaste woningen wordt voor ieder genomen 4,r, deel vau de huurwaarde, waarmede de hefliug der per soneele belasting begint; voor Amsterdam geldt dus ? 100 (V;, X ? 125.) Behalve dat de opname van de huurwaarde der onbelaste parceelen een onbegonnen werk zou zijn, kan de onderhavige fictie zelfs niet gemist worden. Nam men de werkelijke huurwaarde der onbe laste perceelen, dan zouden de arme gemeenten hieronder lijden; want hoe armer de arbeiders bevolking eener gemeente is, des te minder is de totale onbelaste huurwaarde en des te kleiner mitsdien tegen de bedoeling in zou de uit keering worden. Vierde fictie. Eene verhouding wordt aange nomen tussclieu de huurwaarde der onbelaste per ceelen en de totale huurwaarde van alle woningen, en in die verhouding wordt naar gelang vau de hoegrootheid der plaatselijke directe belasting . . . de uitkeering geregeld. In de verhouding dier huurwaarden voor de gemeenten onderling hebbeu wij niet het minste vertrouwen; de verhoudiugsbedragen kuimeu niet anders dan de meest grillige uitkomsten leveren. Deze opeenstapeling van fictieve zaken is in het gewijzigd ontwerp geheel intact ge bleven. Wij vragen ons in allen ernst af, hoe men er toe durft overgaan, in 't bijzonder nu de nieuwe personeele wet in nog diepere lagen der maatschappij moet wroeten, dan haar voorgangster, welke, laatste reeds ijeliecle stra ten onder hare onmbaren telde, hoe men er toe durft overgaan, uit het aantal aanslagen in die belasting af te leiden, van hoevele personen rechtstreeks gemeentebelasting wordt geïnd. Spreken opgenoemde bedragen van 9000 en 18,000 dan niet voldoende ? Moeten de fouten, die, bij de classificeering der gemeenten in de personeele wet, zijn be gaan, tevens invloed hebben op de bereke ning der uitkeering aan de gemeenten ? Waarom zoovele ficties aanvaard ? Waarom de uitkeering niet af hankelijk gesteld zoo als de gemeenteraad van Amsterdam aan de 2e Kamer in overweging gaf van het aantal gezinnen, dat geene personeele belas ting betaalt? Dusdoende verkrijgt de uitkeering een ge zonden grondslag en vrijwaart men zich voor de fouten, die mede door de classiflceering in de personeele wet zijn geslopen. Wil men 's ministers stelsel van uitkee ring ... Welaan ! Doch men aanvaarde het dan in zijn consequente toepassing. De minister blijft bij zijne opinie, dat de eenmaal gefixeerde uitkeering per inwoner niet gewijzigd moet worden. Ook hier is 't de ^c Hisequentie van het stelsel, die zich tegen de fixeering der uit keering verzet. O Voor Amsterdam, alwaar de huurwaarde aanmerkelijk dalende is en waar de arme arbeidersgezinnen zich in grooten getale ves tigen, is stijging der uitkeering absoluut noodzakelijk. Voor gemeenten als den Haag en Hil versum, waar de rijkdom zich bij voortduring vestigt, zal de uitkeering op den duur daar entegen te hoog worden. De uitkeeringen moeten stijgen, niet bij stijging van het getal betalenden, maar bij toeneming van hen, die niet in de gemeente lasten kunnen worden aangeslagen"... zijn 's ministers eigen woorden. Het is te hopen, dat de minister er nog toe moge worden overgehaald, voor zijne vroegere uitspraak meer verschuldigden eer bied te toonen. Ten aanzien der wijzigingen, die de ge meentewet zal ondergaan, beginnen wij te vermelden, dat de minister uit het ontwerp gelicht heeft de bepaling, dat de aanslag alleen naar het arnicang- of muidencijfer der klasse mag plaats grijpen. De Arasterdarnsche verordening in 't bij zonder is den minister daar dankbaar voor. Doch hare vreugde is niet onvermengd. /ij is akelig bang voor de nieuwe bepalin* waarbij wordt aangenomen, dat de bUv^-v-.-gschuldige ~ijn gewone vertering uit zijn inkomen bestrijdt; zij is voorts bevreesd voor den aftrek van een bij de belasting verordening te bepalen, voor alle aanslagen gelijk ot' in verband met het aantal leden van het gezin, voor wier onderhoud de be lastingschuldige irettelijk verplicht is te zorgen, OP (ij.;Li.iKKN VOET berekend bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud." Hare vrees wordt niet weggenomen door de aan het gewijzigd ontwerp toegevoegde bepaling: Afwijking van dezen regel is ge oorloofd, wanneer de bestaande verordeningen of bijzondere omstandigheden daartoe aan leiding geven, mits de verdeeling der lasten daarbij niet aanmerkelijk verschilt van die, welke bij opvolging van den regel zou worden verkregen." Wij voor ons deelen die angst en vrees volkomen. Wij zouden het betreuren, dat de bestaande plaatselijke inkomstenbelastingen werden ver wrongen in het stijve keurslijf eener halfbak ken verteringsbelasting ; dat de aanvangende winkelier moet beginnen, de belasting van zijn kapitaal te betalen; dat de velen, die hun hoofd nauwelijks boven water kunnen hou den, door de belasting nog verder naar be neden worden gedrukt. Ons dunkt vooral, nu in de fiscale rijks wetgeving de draagkrachtstheorie zoo weinig tot haar recht is gekomen, nu in de rijksinkomstenbelasting slechts n tarief zijn diensten presteert, dat niet vraagt naar groote of kleine gezinnen, uniform werkt voor platte land en stad. .. is het geraden, de plaatse lijke inkomstenbelasting in elk geval haren »Schinuek" niet te ontnemen. Laat »Principienreiterei" toch werkelijk geene meerdere ontstemming over belasting veroorzaken. En wat de aftrek op gelijken voet betreft, wij hebben reeds in de Volksstem destijds gezien, dat bij een minimalen aftrek van /' 500 (voor ongehuwden) en bij een maxi malen aftrek van f 800 (voor groote gezin nen), die aftrek op de 15,000 aanslagen pi. min. 27 millioen (op een totaal van 100 mil lioen) inkomen beloopt, een bedrag, waar voor een slecht geregelde aftrek duur wordt gekocht. Wordt bedoelde bepaling wet, dan zal de Amsterdamsehe gemeenteraad den bestaan den in hare soort vrij goed geregelden kinderaftrek moeten inruilen voor een minder goode, maar meer kostende kinderreductie. Immers de toegestane afwijking van den regel waarvan wij zoo juist gewaagden is niet vér strekkend genoeg, om den thans bestaanden kinderaftrek te tolereeren. Wij meenen nog de aandacht te moeten vestigen op de aan het gewijzigd ontwerp toegevoegde hierboven gecursiveerde woorden: voor wier onderhoud de belastingschuldige wettelijk verplicht is te zorgen". Waarom toch de gemeenteverordeningen door zulk eene wetsbepaling te binden'? Wij juichen een kinderreductie van harte toe, doch waarom den dwang opgelegd, om dien aftrek uittestrekken op eene wijze als door die woorden wordt aangegeven? Men denke zich even in de moeielijkheid, om bij den aanslag te Amsterdam uit te maken, welke leden 'wettelijk ten laste zijn. Lezen wij die woorden goed, dan zullen zij de uitvoering eener toch reeds moeielijke inkomstenbelasting, nog aanzienlijk verzwaren en de gemeentebesturen voor een nog ingrij pender taak stellen. Al zijn in verschillende gemeenten de in komstenbelastingen zeer hoog opgevoerd en al is dientengevolge de lust tot ontduiking zeer groot, de regeering wil van de fiscale macht der gemeenten en dus van strafbe palingen niets weten. Wist de regeering hoeveel moeite door heel wat personen gedaan wordt om een juisten aanslag te ontkomen, hoevele secondaire boekhoudingen voor dat bepaalde doel worden opgemaakt, de regeering zou zeker maatre gelen nemen het kwaad met alle kracht te stuiten. Thans heeft het kwaad zijn vrijen loop en zal zich meer en meer uitbreiden. De administratie staat zoo goed als mach teloos daartegen over. 18 Maart '97. C. U. W. RAKDT. Het resultaat der interpellatie in zale let ontslag van Dr. Breiius. Indien de heer Bredius zich een oogenblik aan de illusie mocht hebben overgegeven dat de interpellatie over de oorzaak van zijn ont slag zijn positie zou yersterken, vreezen wij dat hij bedrogen zal uitkomen. De minister verklaarde herhaaldelijk dat de voorstellen van den heer Bredius voornamelijk de be vordering van zijn eigen belang op het oog hadden. Hij erkende zijn goeden smaak bij de inrichting van het Mauritshuis, maar een ander had dit even goed gedaan. Hij heeft als expert in kunstzaken zijn ver diensten, maar hij moet zich niet verbeelden onmisbaar of noodzakelijk te zijn. Er zijn, buiten hem in de professioneele wereld en ook te Amsterdam kunstkenners te vinden, die hem kunnen vervangen. De heer Bredius is verder, volgens den minister, een klein geestig man, die zijn persoonlijke gevoelig heden niet boven het belang der kunst weet te stellen. Indien hij voortging op die wijze tegen het gezag te agiteeren, zou hij niet eens zijn eervol ontslag krijgen. Met recht mocht de interpellant, de heer Savornin Lohman hiertegen aanvoeren dat waar de ambtelijke hiërarchie en de discipline door den minister zoozeer op den voorgrond werden gesteld, er andere ambtenaren aan zijn departement waren op wie dit meer van toepassing zou zijn. De heer Lohman, als oud-minister, sprak hier als man van eigen ondervinding. Intusschen weet de heer Bredius, na deze ver klaringen van den minister, waaraan hij zich te houden heeft. Het staat niet aan óns te beslissen, wat hem thans te doen staat, maar als onafhankelijk man zal hem niets anders over blijven dan zijn oneervol ontslag; aan te vragen. Er zijn omstandigheden, waarin een oneervol ontslag een aanbeveling en een eeretitel kan zijn. Na de hoogst onwellevende wijze, waarop de Minister hem bejegend heeft, blijft er geen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl