Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1030
Naret-Eoning de kleedkamer .binnengaan, met
den wijsvinger op zyn wang wyzen en met deftige
stem zeggen: »Naret, zie jij hier die traan, die
mannelyke traan!
Weg was myne illusie.
O, ik heb heel wat van die oudjes gekend. Den
grooten Andries Snoek heb ik nog zien spelen.
Dat was a's een koning, weet u, breed, en een
stem als een storm. Hoedt en Bingley herinner
ik me heel goed; zy hadden eene directie in den
Haag, eene uitstekende directie. Hoedt zie ik
nog op de repetitie met een lange pijp in z'n
mond. Daar was ook een acteur Stoopendaal, heel
goed en zoo vele anderen, die de acteurs van
nu niet verbeteren.
Het tooneeileven was geheel anders, amicaler.
Dat kwam wel door de vele reizende gezelschap
pen, waar men, door steeds by elkaar te zyn, als
het ware familie werd. Over de reizende gezel
schappen moet u niet licht denken, die waren
heel goed en verdienden veel geld. Daar waren
ambulante gezelschappen van Kup, Obelt en
Koning, van den ouden Rozeveldt, van Glanzenap,
van Stalknecht, enz.
Als met de Amsterdamsche kermis Hoedt en
Bingley uit den Haag in den Hoogduitschen
Schouwburg (Grand-Théatre, A. v. Lier) drie
weken kwamen spelen, was ik altijd in het orkest.
Avond aan avond heb ik daar De Bloedzuigers
zien spelen en toen dat stukje later in het Park,
waar W. Stumpff directeur werd, gespeeld zou
worden door een gezelschapje van myn aanstaanden
schoonvader, van eenen Saqui, eu de hoofdpersoon
ziek werd, heb ik die rol gespeeld en zóó goed,
dat ik voor het tooneel geboren scheen.
Al spoedig speelde ik in dienzelfden Hoog
duitschen Schouwburg in de Amsteistraatbij eene
kinderkomedie, onder directie van Ximenes en
Pereira, natuurlijk Jodoeus in De Bloedzuigers.
Dat is het eigenlijke begin van iuiju
tooneelloopbaan.
De muziek bleef ik echter getrouw. Ouder
geworden, narn ik met Bram van Lier feesten en
concerten aan. We verdienden samen een goed
stuk brood.
Maar op zekeren dag werd ik geroepen bij
m'nheer Duport, die het I'unschhuis van Benjamin,
de Graiid-Salon, waar nu de schilders hun so
ciëteit hebben: Arti et Aiuicitiae, had overge
nomen. Hy stelde me voor aan eenen acteur
Keesing. Mietje Klein heeft later met hem
gespeeld. Kort en goed, die zei me dat hij in
den Grand-Salon een gezelschap wilde vormen
om Zondagsavonds te spelen tegen een entree
van 75 cents, een glas punsch er onder begrepen.
Ik nam het aan. Maar wat gebeurt ? Bram van
Lier wil me niet meer zien of kennen: «iemand
die in een punschhuis komedie speelt, kijk ik
niet meer aan, die is mijn vriend niet!"
Mooi ! dacht ik, heel mooi !
Maar later, m'nheer ! heeft dezelfde Bram van
Lier by mij in den Salon in de Amstelstraat een
engagement gehad. Hij was een charmante jongen !
De zaken in de Grand-Salon gingen zoo goed,
dat de eigenaar er jaloersch op werd en zelf
het gebouw weer wilde exploiteeren.
imnMiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiMiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiiii
dezelfde kamer stond te strijken. Zij droeg een
afgedankten grijzen reg. i m mtel van hare nicht
Elisabeth als huisjapon. Het was een aardig kopje,
maar van gestalte was het meisje zoo mager, dat
hare ledematen bij iedere beweging scherpe, spitse
hoeken vormden. Zij kon geen kool verdragen. En
dan kocht hare moeder dikwijls stilletjes
paardeTleesch, de jongens wisten het niet, maar zij had
het gemerkt en kon het niet naar binnen krijgen.
Mevrouw Wichern keek plotseling naar de klok
aan den muur en vroeg angstig:
Zijn de jongens van Smidt al niet lang thuis?"
Op hetzelfde oogenblik kwamen hare beide andere
zoons, die in de stad op het gymnasium gingen,
met de noodige drukte de trap op. Zij stormden
de kamer binnen en Lodewijk vloog naar zijne
moeder toe met de vraag, of hij teekenles mocht
nemen.
»Hoe bedenk je dat nu in eens?" vroeg mevrouw
Wichern streng. Moet je je dan rog meer van. je
werk laten aftrekken':" Hare stem hokte en klonk
half schreiend.
//Jelui gaat stellig niet over, als je zoo boemelt.
En nu ook nog teekenles ..."
//De leeraar van onze klasse heeft zelf gezegd,
dat ik het leeren moest," zei de jongen en kreeg
een kleur van trots. Hij vindt, dat ik aanleg
heb, heel veel zelfs."
Mevrouw Wichern keek haar zoon verschrikt aan.
Al weer een nieuwe moeielijkheid! Ja, in haar
mans familie zat talent voor teekenen...
Zij keek wantrouwig, vijandig bijna, naar hare
kinderen. Was er misschien niet een, die ook nog
muzieklessen zou willen nemen?
Hoe kon zij met mogelijkheid zich heenslaan
door al de cischen, die aan haar gesteld werden?
Als zij 's avonds dood moe in haar bed lag, be
gon zij te rekenen en te overleggen, hoe zij nog
iets zou kunnen uitzuinigeri. Dan rekende zij,
rekende, tot zij, badend in het zweet, niet meer
kon, en al de getallen letterlijk gedaante kregen
en om haar bed en voor haar gezicht heen en weer
dansten. Wanneer zij dan insliep, was zij weer met
die getallen bezig en werd er onophoudelijk door
geplaagd. Zij moest haar zwager aunenhofer iets
voorrekenen zij wist niet wat het wou maar
niet uitkomen, maar hij zei: »Pas toch vooral op,
Klaralief, van niemand ooit geld te leenen. Dat is
het begin van een wissen ondergang." En onderwijl
wist zij, dat zij juist van plan was geweest, hem
om geld te vragen. Zij had het nog niet
gedaan. Maar ook bij klaarlichten dag, als zij
belder bij haar verstand was, zag zij het oogenblik
Daar stonden we.
Maar.... op een goeien dag, liet Duport ons
roepen om te vertellen dat hy de suikerbakkerij
in de Nes thans hebben de katholieken er
eena school had gekocht en daar een schouw
burg liet bouwen, waar hy ons een vast enga
gement aanbood.
Den laatsten avond dat wy' in het punschhuis
speelde, gaf Duport ons een souper. Aan het
dessert zou ook een taart voorgediend worden.
Uit die taart kwamen bij het trancheeren al onze
contracten te voorschijn en ieder vond zich voor
een hooger cijfer geëngageerd dan hij gedacht had.
Het engageeren gaat thans anders.
Enfin ! Met Duport ging ik naar den Salon des
Variétés in de Nes en was met de kermissen,
met eigen gevormd gezelschap op reis.
Door verschil met Duport scheidde ik met van
Biene my af. Wij stichtten samen den Salon des
Variétés in de Amstelstraat, die wij plechtig
openden met een cantate, gedicht door onzen
souffleur Lion, later redacteur van: Het
Dagblad van Z\dd-Holland en 's Grarenhage, Daar
heb ik met verschillende compagnons jaren lang
gespeeld en het directeurschap gevoerd. Zomers
waren wij op reis en maakten ons populair. Toen
de Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel opgericht
was en Louis Bouwmeester drie jaar later er aan
verbonden werd, heb ik my'n directeurschap neer
gelegd en opgehouden te spelen. Ik was toen
ruim GO jaar. Ik geloof dat ik er verstandig aan
heb gedaan. Ik heb my'n roem niet overleefd en
ik geniet nog van mijn leven.
Den 17den Maart ben ik 82 jaar geweest en
ik heb met mijne kleinzoons en kleindochters nog
de quadrille gedanst. Ik was dansmeester, 's Mid
dags heb ik met mijne achterkleinkinderen een
»hop-Mariannetje" gedanst en »Eeii patertje langs
den kant". Mijn kleinzoon Nico ??hij is nog
een blauwen Maandag aan het tooneel geweest
heeft een heele mooie speech gehouden. De
jongen heeft me waarachtig aangedaan. »Nico,"
heb ik toen gezegd, ik ben niet je grootvader!
ik ben je vriend!" Ds meeste inenschen zijn op
82jarigen leefty'd oud; ik niet, ik voel me jong.
Ik spaar me in niets. Ik eet wat ik wil, graag en
met smaak. Ik houd nog veel van mijn natje en
mijn droogje. Vroeg naar bed ga ik niet. Ik, met
m'n 82 jaar, leef als 'de jongelui.
Een verjaardag is een drukke dag voor me. Alleen
voor my'n kinderen, kleinkinderen en achterklein
kinderen, die dan hier komen, is het huis te klein.
Toch doet zoo'n dag je goed.
Weet u wel, dat ik den 17den Maart al
25 jaar dood ben geweest. Ja, ze hebben eens
een leelyke grap met me uitgehaald, en ik her
inner me niet, dat ik ooit zoo boos ben fc«rfeest.
Vrienden van me u begrijpt: rrieiiden! ik
hoef niets meer te zeggen dan vrienden!
hadden in de krant gezet, dat ik was overleden.
Ik heb mij goed gehouden en op mijn beurt in
de krant deze advertentie gezet:
»De ondergeteekende betuigt zijn hartelijken
dank voor de vele blijken van ManggMliuy bij
sijn overlijden onderranden. Tot geruststelling
eijr-er talrijke vrienden heeft Mj de eer hun zijn
rolmaakten welstand te melden, en tevens de
nader komen, dat zij het zou moeten doen.
//Ik heb jelui dikwijls genoeg gezegd, dat
wij niets te missen hebben voor privaatlessen,"
antwoordde zij haren zoon. Haar gezicht nam
eeue harde, koude uitdrukking aan. Anders kon
zij er niet tegen op. Zonder een woord meer s'ms
?- j i -j. o b
zij de kamer uit.
Hare dochter trok verachtelijk met de hoeken
van haar mond.
/?Daar had je niet over behoeven te beginnen,"
zei ze eu streek het ijzer driftig over het verstelde
linnengoed.
Men wil toch graag eens probeeren," bromde
de jongen en gooide zijn boeken hard op de tafel.
Probeeren," dacht het meisje bitter. Zij hal
hare moeder tot dat ongelukkige proces aangezet,
omdat zij zich verbeeld had, dat recht recht was,
en als zij maar iels uitbetaald kregen van den
pacha, kon zij haar examen voor onderwijzeres
doen. Haar oom en tante op het goed vonden
wel is waar, dat een meisje in liuis de beste
gelegenheid heeft om zich nuttig te maken en dat
het voor haar niet uoodig was een beroep te kiezen.
Als het in huis maar niet zoo vreugdeloos was!
Nu had zij zich al lang in alles geschikt en zag
haar heele leveu als een lange, eentonige, stoffige
weg voor zich. Als hare broers eens in staat
zouden zijn voor zich zelf te zorgen, dan was hare
jeugd voorbij. Dat had zij al dikwijls uitgerekend.
Maar het kwam er ook niet op aan, want een mau
zou er toch nooit aan deuken, haar te trouwen.
Mevrouw Wichern had een stofdoek genomen
en begon, om een voorwendsel te hebben 'm alleen
te blijven, in de mooie kamer stof af te nemen.
Zij had nog eeue mooie kamer met een roode
canapéen een gebeeldhouwde kast uit vroegere,
betere dagen. Maar in die kamer werd alleen
gestookt, als de familie van het landgoed bij haar
kwam. Nu was het er, bij het stormachtige
Novemberweer zoo koud, dat hare vingers stijf
werden en zij zoo'u akelig, ijzig gevoel kreeg in
ha^r rug.
Zij moest een besluit nemen. Maar haar hoofd
was zoo moe eu in de war, dat zij ondertusscheri
met den stoffi^en doek geheel zonder reden over
het geborduurde kleedje op tafel stond te wrijven.
De plotselinge terugkomst van haar broeder
Huibert had het verleden, dat door het tegenwoor
dige met al zijn eischen wat naar den achtergrond
was gedrongen, weer verlevendigd.
Zij kon maar niet begrijpen, dat men hem bij de
Tanuenhofers zoo vriendelijk ontving, hem, die . . ..
(Wordt vervolgd.)
verspreiders van liet gerucht van zijnen dood te
verzekeren, dat zij hem daarmede Jtet genoegen
heliïten verschaft, te mogen ondervinden, hoeveel
deelneming en sympathie deze tijding heeft doen
ontstaan.'''
l(j Juni 1872. N. JUBELS.
Is ie niet goed, die advertentie ! De heeren,
Van Victor Driessens was het anders ver
rukkelijk mooi. Die scène met mevr. Beermans
bij de kachel b.v.
Heel waar m'nheer. Maar weet u, wat ge
beurd is ? Niet ? Dan zal ik het u vertellen.
We speelden, toen Driessens aan den Salon ver
bonden was, met de kermis te Zaandam en op
Judels in de rol run den Schoolmeester".
</c menden.' die de advertentie gesteld hebben,
zijn al lang dood, en ik leef nog. Ik hoop honderd
jaar te worden, minstens ! .. .
Dan bpeelt u zeker nog eens De School
meester !
De Schoolmeester, de schoolmeester ! wat
wil men toch van die schoolmeester. Bamberg
héft hem ook gespeeld, m'nheer Kreeft heeft
hem ook gespeeld, m'nheer Kreeft! ... mooi, heel
mooi, allemachtig mooi ! ...
Dat is zoo 't Haalt niet bij u. 't Is niet
}>u Schoolmeester.
Weet u wat ze vergeten zegt vertrouwe
lijk Judels »dat ze den Schoolmeester ernstig,
heel ernstig moeten spelen. Ze maken er een
grappenmaker van. Toen ik hem den eersten
avond speelde, haalden de meisjes die voor jongens
ageerden als ik zeg meisjes, dan bedoel ik
artisten als Suze Sablairolles. Madame Oorijn,
Floor Samethini, enz. allerlei grappen, uit,
ze gooiden me met propjes, trokken neuzen tegen
me, enz. Ik werd er werkelijk boos om en zei vol
kwaadheid: »Nu moet het uit zijn, bengels!" Dit
had een succes, m'nheer, een succes, ik kan het u
niet zeggen. Ik wist met-een hoe ik spelen moest.
En dan had ik jongens ! Zóó krijg ik ze nooit
weer. Een l'ieter Dissel als David Strelitsky
in de De Schau/meester was komt nooit terug.
Daarom speel ik nooit De Schoolmeester meer
openlijk. Ik zing nog wel eens met mijne klein
kinderen of achterkleinkinderen liedjes er uit,
als ze »0paa" weten te vleien. Als ik jarig ben, kom
ik er niet af. De heele familie zingt dan mee.
Eerst wil ik niet. Dan begint er een: ->B, a, B a,
en een ander: Een leerschool is het rnenschelijk
leven"; dan word ik kwasi-kwaad en zeg, als
het moet, dan goed. Attentie alsjeblieft! En dan
gaat er een hoera op, dat kunt u denken. En
dan is het, neen, Opaa, eerst een glas champagne.
Nu dat glas wordt gevolgd door meer. En dan
begint het. Ik rnoet zeggen alleraardigst. We
gevoelen ,dan, dat we bij elkaar hooren ; d,jn
volgenden dag ben ik weer de jongeheer Judels
of Sjuul; maar dien dag, vooral dien avond gevoel
ik iets in mij als vader Abraham, stamvader van
een talrijk kroost en neurie ik in mij zelf, als
ik weer alleen hen, van zelf en onbewust: »O!i
IK'/it-on i'li'e micti.i' i/n'aii sein de sa /<iinille.'''
Ziet u, bij die gelegenheden speel ik He
Schoolmeester, als we zoo geheel onder ons zijn.
??Hoor eens, als ik nog eens zou spelen,
zou ik een drama of een treurspel kiezen.
Een drama ?
Ja, een drama, m'nheer ! Heeft u nooit
J'aljas van me gezien. Men heett gezegd en
geschreven dat mijn J'aljas mooier was dan van
Victor Driessens.
nog een andere plaats in Noord-IIolland. De
gezelschappen wisselden elkaar af. Zekeren
avond speelde Driessens te Zaandam l'aljas, dat
ik er de vorige kermis gemaakt had met een
razend succes. Den volgenden morgen kruisten
onze gezelschappen elkander. Driessens met zyn
groote stem riep me toe: alwel, Sjuul, hoe is het
geweest ? Ik antwoordde : «prachtig, succes en
een krans, zie maar !'"
En Driessens antwoordde :
In Zaandam niets, geen volk en dood als
pieren. In m'n mooiste scène riepen die ver
vloekte houtmannen: Leve Judels! en bij het uit
gaan weer : Leve Judels!
Dat 's vreemd," zei ik, zoo leuk mogelijk.
«Maar u kunt begrijpen, wat 'n pleizier het mij
deed.
Ik heb altijd zin in het drama, zelfs in het
treurspel gehad. Van nature ben ik ernstig, maar
ik leef onder den vloek altijd komisch te moeten
zijn. Als ik een ernstig gezicht zet, lacht ieder;
als ik een ernstig woord spreek, lacht ieder;
als ik ernstig speelde, lachten allen.
Toen ik jong was, had ik tot ideaal: treurspel
speler te worden. De inenschen zeiden : »ik had
er zoo'n aanleg voor." Er was zelfs iemand, een
zekere m'nheer de Boer, een verzamelaar van
schilderijen, die mij, bijna nog een jongen,
meftnam naar den grootvader van Mie'je Klein en
GÜUS Morin, naar mijnheer Jelgerhuis, acteur,
teekenaar en schilder, om hem te laten hooren
hoe mooi ik brokken uit De Cid kon uitzeggen.
?.Uitzeggen", dat is het immers tegenwoordig V
Juist m'nheer Judels, »uitzeggen!"
Jelgerhuis hoorde me geduldig aan. Hij trok
soms wel rare gezichten, maar hij hield zich goed.
liet was niet makkelijk voor hem, want, ter
wijl ik bezig was het treurspel op te snijden,
hoor ik telkens: miauw, miauw!" Dat ded^n
liiter heb ik het gehoord de dochters van Jel
gerhuis. Ik liet me door het kattengeluid niet
van m'n stuk brengen en bleef in denheldentoon.
Eensklaps stond Jelgerhuis op en zei deftig :
»llet is genoeg knaap, het is nog wel wat zwaar
voor je. Studeer maar braaf!" Ik wist genoeg.
Voor het treurspel scheen ik niet geboren. Toch
is mijne voorliefde voor het treurspel mij niet tot
nadeel geweest; het gaf mij vast de kracht tot
het dramatisch-komische en daardoor kon ik op het
gemoed werken. Zelfs bij het zingen van couplet
ten heb ik het ondervonden.
Wanneer ik in De Schoolmeester een treurtoon
legde in het lied : »Een leerschool is het
menschelijk leven", sprak ik tot het hart; dat voelde
ik, en het is mij gezegd. Anderen hebben dat
niet gekund.
Het is dus niet alleen geluk, dat er by het