Historisch Archief 1877-1940
N'. 1031
DE AMSTERDAMMER
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel b\j de Vijzelstraat, 542.
Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 28 Maart,
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O V D:
VAN VEEEE EN VAN NABIJ: Eenige losse opmer
kingen over M. O., door een Oud Leeraar. Het
Europeesch Concert" en de Intregiteit van het
Tnrksehe Kijk". SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
De ondergang der D'.amantindustrie te Amsterdam,
door J. Batavier. TOONEEL EN MUZIEK: Over
Ibsen en zijn jongste drama, door White. Muziek
in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN
LETTEREN: Tentoonstelling van Cretonnes, door
Th. Molkenboer. Jeanne Collette, door Ch. M. van
Deventer. Boek en Tydschrift. door F. B. Een ont
luikend genie, door J. v. M. VARIA. ALLERLEI.
FEUILLETON: Onder den mantel der liefde (Slotï.
RECLAMES. VOOR DAMES: Huwelijken en
Huwelyks-bureaux. Nationale tentoonstelling van vrouwen
arbeid. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL.
INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
tlllllllimillllllllllllHIIIIIMIIHIIHIIIIIIIUIIIimilMMIHIMIMMIIIIUIIMItlMtlMII
Eenige losse opmerkingen over
1.0.
door een OUD-LEERAAR.
(Ingezonden.)
Art. 23 van de wet op het Middelbaar
Onderwijs luidt:
De onderwijzers aan de Openbare
Burgerscholen, de Hoogere Burgerscholen
en de Rijkslandbouwschool dragen den
titel van leeraar.
Aan het hoofd van elke dier scholen
is een der leeraren geplaatst, die den
titel draagt van directeur.''
Geachte lezers! Als ge weet, dat ik niet
alleen oud-leeraar maar ook
oud--»schoolmecster" ben, zal 't u niet verwonderen, dat
ik me steeds verheugd heb, omdat in de tret
op 't M. O. wel degelijk vermeld is, dat de
zoogenaamde leeraren onderwijzers zijn. Wel
schijnt de titel eenigszins in zich te bevatten,
dat de onderwijzers aan H. B. zoowat het
midden houden tusschen schoolmeesters en
professors, en helaas! nog onlangs kon er met
nadruk in het Handelsblad er op gewezen.
welke wrange vruchten die beschouwing met
zich brengt. Daardoor toch meenen vele leer
aren zoowat voor half professor! j e te moeten
spelen.
Vooral in de eerste jaren na de invoering
van de wet op 't M. O., scheen dat onderwijs
ietwat professoraal te moeten worden gege
ven. Er werd haast college gehouden ; in de
eerste plaats moest 't onderwijs vooral weten
schappelijk zijn. Het zal nauwelijks vermel
ding behoeven, dat vooral de leerlingen der
lagere klassen daarvan de dupe werden.
Met de invoering van 't M O. werden vele
zoogenaamde Fransche scholen ten doode
opgeschreven, omdat de Hoogere Burger
scholen den Franschen Monsieur nagenoeg
alle leerlingen ontnamen. Want, zooals 't
gewoonlijk gaat, met zekere voorliefde wor
den in den regel nieuwe inrichtingen begroet,
die grooten invloed kunnen uitoefenen op de
vorming van 't aankomende geslacht, vooral
als dat geslacht tot de meer gegoeden be
hoort. Velen toch meenden, dat het M. O. het
toovermiddel in zich bevatte, om met stoom
zelfs zeer middelmatige leerlingen vol weten
schap te pompen. Men was verrukt, dat onze
jongens op de H. B. zouden leeren : wiskunde,
natuurkunde, werktuigkunde, scheikunde,
Nedcrlandsch, Fransch, Hoogduitsclt, Engelsch,
staatswetenschap, handelsiretenschappen, aard
rijkskunde, geschiedenis, enz. enz.
Allerlei geleerdheden werden benoemd!
Liefst had men doctoren: voor directeur
moest men natuurlijk een doctor hebben ; dat
was in elk geval een fatsoenlijk uithangbord!
Waarom toch heeft men in lateren tijd zoo
veel niet-gepromoveerden tot directeur be
noemd? Och! er zijn altijd lui, die van alles
de oorzaak weten op te sporen, echte bet
weters; ja! daar zijn lieden, die beweren
durven, dat de geschiktheid, om als directeur
*p te treden, niets met het doctorschap van
iemand te maken heeft; die stoutweg staande
houden, dat de geschiktste directeur die leeraar
is, welke als een model-onder wijzer bekend
staat, die dus in de eerste plaats de
algemeene achting der leerlingen geniet en zoo
noodig den anderen leeraars flink de les durft
lezen! Ja, zulke lieden zijn er! Alsof de
leeraren zich maar zoo de les laten lezen,
als waren ze ondermeesters of kweekelingen.
Die lieden vergeten, dat de leeraren in een
directeur geen tweeden Pruttelman
Brommeijer zien, die alles beter weet en beter kan
dan zij. Neen, wij leeraren! beschouwen een
directeur als een gewoon leeraar, die met de
administratie der school belast is, maar die
zich niet met ons onderwijs heeft te bemoeien ;
daarvoor zijn wij: leeraren! We zijn behoorlijk
geëxamineerd, ook in paedagogiek; wat wou
zoo'n directeur? Hij is niets meer dan de
primus inter pares, dat is alles! ? volgens
de wet draagt die man den titel van direc
teur, meer niets!
Wel beschouwd hebben die leeraren gelijk.
Als de leeraren van school komen, mag de
directeur aan 't HOOFD van den stoet
marcheeren!
Mijn buurman, hoofdonderwijzer te Fitten,
(ik kan nog altijd niet wennen aan dat
nieuwerwetsche »hoofd der school") oordeelt
echter anders. Je zou zeggen : wat vermeet
zich zoo'n man ! meent die ook al mee te
mogen praten over zaken die 't M. O. be
treffen ! De man heeft niet alleen geen
M. O. genoten, maar is slechts eenmaal in
het gebouw eener H. B. geweest, toen zijn
jongen het admissie-examen kwam afleggen.
Die jongen schijnt zoowat mislukt te zijn
en daarvan geeft hij voor een deel aan die
H. B. de schuld. Wat al een grieven had
die man tegpn 't M. O.! Hij redeneert b.v.
als volgt: »ik ben baas in mijne school en
mijne ondermeesters hebben te zorgen, dat
de boel goed in orde is ; als mijn hulpper
soneel niet deugt, ben ik toch verplicht zoo
veel mogelijk te zorgen, dat 't beter wordt!
Ik zou meenen, dat dit mijn plicht is.
Als ik met de handen in den schoot bleef
zitten, zou ik denken, dat men mij met
volle recht kon beschuldigen van
pliclttrerzuim. En ik verzeker u, dat, als 't moet, ik
mijne inferieuren flink de les durf lezen en
als het erop aankomt, hun ongezouten de
waarheid durf zeggen. Waarvoor ben ik
anders het hoofd ? Kom nu eens aan de
H. B. Mijn Jan deed een goed
admissieexamen. De directeur zei: «meester! je
jongen heeft een goed examen gedaan, hij
heeft in alle vakken gemiddeld -l (~> was het
hoogste).1' Toen mijn Jan een jaar op school
was, merkte ik wel, dat hij in sommige
vakken iceinig vooruit ging, in n vak
NIETS. Ik hoorde af en toe wel van mijn
vrouw (die kwajongens vertellen altijd meer
aan mama, dan aan papa), wat ze alzoo op
school gingen uithalen en dat het bij som
mige leeraren een echte. xJa/ibocl" was; maar
't meeste pleizier hadden de jongens toch
bij den leeraar in 't Dnilxch : wat daar onder
de »/e.x'' gebeurde, grensde aan 't ongeloofelijke.
Ik ging daarom, toen mijn Jan twee jaar
op de H. B. was, eens naar den Directeur
en vertelde hem, dat n.m.o. Jan in sommige
vakken weinig, in 't Duitsch in 't geheel
geene vorderingen maakte.
En wat antwoordde de directeur? »ja me
lieve meester! die leeraar in 't Duitsch is
heel knap, zelfs geleerd, maar kan niet best
orde houden." »Zeg gerust hecli-manl geen
orde, mijnheer!" hernam ik, »maar dan zou
ik zorgen, dat die geleerde maar ordelooie
heer in 't Duitsch ophoepelde!" »Ja, mijn
lieve meester" was 't antwoord »dat zeg
je wel, maar dat is niet zoo gemakkelijk, als
je wel denkt; aan c/ke school heb je van
die leeraren die geen orde kunnen houden
of slecht onderwijs geven ; daar is niet
veel aan te doen." Toen heb ik mijn jongen
maar van school genomen en aan den Mi
nister van Binnenlandsche restitutie gevraagd
voor 't Duitsch, dat men Jan niet geleerd
heeft, maar waarvoor ik wel betaald heb."
Ja! mijn meester kan soms krasse dingen
beweren. Zoo is het hem niet uit het hoofd
te praten, dat leeraren, die geen orde kunnen
houden of van wie de jongens nagenoeg niets
profiteeren, eenvoudig ontslagen moeten wor
den. Brutaalweg beweert de man, dat 't een
schande en een bewijs van verregaande laf
hartigheid is, de jongens de dupe te laten
worden van een slecht docent. Daarvoor
betaal ik mijn schot en lot niet (redeneert
hij), om rnijne kinderen maar op te offeren
aan de lakschheid van anderen. Als ik een
timmerman in dienst heb en de man doet
zijn werk niet of slecht, dan zend ik hem
mg, dat is natuurlijk; maar als, wat tien
maal erger is, omdat het verzuim zoo ont
zaglijk moeilijk te herstellen is, aan mijn
jongens een moreele moord geschiedt (want
dat noem ik het, als mijn jongen opgeofferd
wordt aan slechte docenten), dan worden
zulke prullen van leeraren niet weggezonden ;
is dat geen schande ? Ik begrijp niet waarom
dat niet gebeurt; maar dat de H. B. daar
onder geducht lijden, staat vast als een paal
boven water.
Ik wil op de bekwaamheid van de leeraren
in 't algemeen niets afdingen, ik geloof
zelfs dat velen hunner te knap, te geleerd
zijn, maar ik zou die overmaat van geleerd
heid gaarne inwisselen voor tact, voor toe
wijding, voor waarachtige belangstelling in
hunne leerlingen: Want dat ontbreekt bij
zeer velen.
Naar mijn oordeel ziet de overheid veel
te veel naar kennis, veel te weinig naar tact,
naar karakter, naar geweten. De meeste
examens voor M. O. acht ik b.v. veel te
zwaar. Ik heb, zooals u weet, nog al heel
wat aan vreemde talen gedaan en ik geloof
dat de eischen voor Akte B voor de talen
niet alleen veel te streng zijn, maar dat ze
't oiideriry* in talen bepaald kwaad doen.
Al die geleerdheid geeft voor 't onderwijs
nagenoeg niets, ja erger! ik heb wel eens
hooren beweren, dat sommige leeraren, om
hunne geleerdheid te luchten, dingen in de
les behandelen, die veel te hoog voor de
jongens gaan, terwijl 't noodzakelijke wordt
verwaarloosd. Is het taaionder-wijs door die
strengere eischen van wetenschappelijkheid voor
acte B er op vooruitgegaan ? Ik betwijfel het
zeer, terwijl de verslagen van de commissies
voor de eind-examens van de H. B. in den
regel steen en been klagen over de geringe
kennis van de talen bij de examinandi; hoe
komt dat toch? Ik geef den leeraren 50 pCt.
van hunne kennis cadeau, als ze die wilden
inruilen voor methodiek, voor flink narijden
van de jongens. Want, als ik soms van
onderwijzers hoor beweren dat
voor'tadmissie-examen der H. B. geen Fransch meer
moet gei'-ischt worden, dan denk ik wel eens
bij mij zelf: «Middelbaar onderwijs! vergeef
het hun, want ze weten niet wat ze zeggen."
Wil men 't M. O. een doodelijken slag toe
brengen, schaf dan als eisch van toelating
het Fransch af en ge zult eens zien, hoe
spoedig de middelbare scholen niet leeg
ygepompt WOUDEN", maar zich zelf leeg pom
pen. Want, om de beginselen der Fransche
taal aan jeugdige leerlingen (aan beginners)
te onderwijzen, daarvoor zijn de meeste
leeraars in 't Fransch veel te knap; om de
beginners te drillen op: »a de bonne viande,
etc." zoodat de fondamenten er ij \ervast in
komen, daarvoor achten de meeste leeraars
zich te hoog. Xeen! aan de zoogenaamde
Fransche scholen kunnen de »schooliiieex/ers'''
die gronden er inwerken, beter dan nagenoeg
alle leeraars, hetzij dan door onwil, hetzij door
onmacht dit doen. Toch moest juist het omge
keerde waar zijn ; maar is het niet treurig, dat
aan vele H. S. en Gymnasia de jongens na een
paar jaren luide verkondigen: 't is nu 3 jaar
geleden, dat ik admissie-examen deed en ik
weet nu niet meer zooveel van 't Fransch
al» toen'! Jongens van 11' tot K.! jaar moeten
gedrild worden in de eerste plaats; ze moeten
hunne lessen door en door kennen, er mag
niets aan mankeeren. Maar ga toch in vredes
naam niet met knapen van 12 tot 10 jaar
ireteiischip behandelen.
Welnu! ik schat een leeraar die zegt: in
de cer.-ic plaats zal ik de jongens dirini/en
't nood-.akelijke er ij \ervust in te werken,
zonder mij te bekommeren om wetenschap,
heel wat hooger dan iemand, die 't heele
uur wetenschap uitkraamt, maar dien de
jongens op alle mogelijke manieren bedotten.
Daarom vind ik, dat de leeraren dan ook in
klassen verdeeld moesten worden, hoofdzake
lijk afhankelijk van de geschiktheid EX '/ aan
tal dienstjaren (niet omgekeerd). Een
riTSTEKKND leeraar is inderdaad gond waard;
Ie maatschappij beseft dat lang niet genoeg.
Vergelijk eens de betrekking van leeraar met '
die van ontvanger der directe belastingen.
Een examen voor leeraar is in het algemeen
veel zwaarder, de studie veel breeder en dieper,
dan die vcor ontvanger. Terwijl na hun exa
men alle ontvangers geschikt zijn voor hunne
betrekking, ihoe zouden ze ook niet, als men
nagaat, hoe onbeduidend hun werkkring is)
zijn de leeraren, bij een overmaat van kennis,
lang nog niet opgewassen voor hunnen eigen
lijken werkkring; er wordt van hen vrij wat
meer geöischt dan van de ontvangers. Waarom
genieten nu die ontvangers in verhouding tot
uitstekende leeraars reusachtige salarissen?
Wel beginnen de mannen van den fiscus
met ongeveer ?1200, maar ze klimmen al
heel spoedig tot het maximum van de
uitstekendste leeraren, om het daarna met een
paar duizend gulden te overtreffen. Dat noem
ik eenvoudig schande! De financieele
verau twoordelijkheid is bij ontvangers zoo groot
niet, vergeleken bij de groote moreele ver
antwoordelijkheid van de leeraars, 't Schijnt
echter, dat de Staat het innen en het bewaren
der dubbeltjes vrij wat hooger schat, dan de
vorming van de mannen der toekomst, wat
zegt u i"
»Meester! meester, wat sla je weer door,"
was mijn antwoord; »ik stem je graag toe,
dat ook ik in 't algemeen de salarissen van
voortreffelijke leeraren reel te laag vind; ook
vind ik het idee de leeraars in klassen te
verdeelen uitstekend. In Duitschland wordt in
dien geest gehandeld maar er zijn
zooveel bezwaren verbonden aan dat stelsel
van bevorderen. Wie moet beoordeelen of
een leeraar al of niet bevorderd moet worden."
»Praatjes!" viel meester onmiddellijk
in «bestaat in Indiëniet bij 't L. O. het
klassestelsel? In Duitschland niet evenzeer?
H'i e beoordeelt dat daar dan? Dat is eenvou
dig eene quaestie van uitvoering. Een flink,
rechtschapen direkteur, die hart voor zijne
jongens heeft en die voor hun waarachtig
belang durft opkomen, moet adviseeren, of
een leeraar al of niet dient bevorderd te
worden (des noods na ruggespraak met de
commissie van toezicht). Zal een directeur
het verantwoordelijk hoofd zijn, en de meeste
menschen stellen hem voor nagenoeg alles
verantwoordelijk, dan moet het ook bijna
alleen van Item afhangen, of een leeraar ai
of niet bevorderd wordt. Zonder dat moet
ge hem ook ontheffen van elke verantwoor
delijkheid."
»Maar meester," was mijne opmerking,
»ge vergeet te veel, dat dan dikwijls de
naakte waarheid voor den dag moet komen!
Ge kunt u toch wel voorstellen, dat een
directeur niet gaarne adviseert tot
NIETbevorderen?'
»Juist mijnheer" viel meester in »:lat is
tegenwoordig de kanker in onze maatschappij,
men zegt niet graag de naakte waarheid;
die begint in onzen tijd er zoo vreemd uit
te zien, dat men ze met den MANTEL der
liefde bedekt. Er zijn helaas! veel te veel
directeurs, die de zaken laten marcheeren,
zooals 't maar 't best gaat, die Gods water
over Gods akker laten loopen en maar geen
aanmerkingen op leeraars maken, om de
rriendselntp niet te storen! Ik noem dat in
goed Hollandsen: gemeen,
karakterloos^;//r///.vvcrziii>n van den directeur; dat is de belan
gen der school opofferen aan persoonlijke
vriendschap; dat noem ik gewetenloos. Zulken
directeuren moet zoo gauw mogelijk hun
«mantel" ontnomen worden; vindt U ook
niet?"
«Meester," antwoordde ik, »ge eischt te veel
van een directeur! dikwijls mag men een
directeur niet eens verantwoordelijk stellen
voor de meerdere of mindere geschiktheid
van een leeraar. Gij weet dat zoo niet, en
misschien verbaast het U, als ik U mededeel,
dat aan verschillende rijks hoogere burger
scholen heel dikwijls leeraren worden be
noemd, zonder eenige medewerking of goed
keuring van den directeur; 't gebeurt vaak,
dat de directeur niet eens officieel weet wie
voor eene vacature aan zijne eigene school
solliciteeren en dat hij uit de courant
verneemt, wie benoemd is, zonder vooraf van
den benoemde zelfs den naam te kennen.
Mag men nu een directeur in zulke gevallen
verantwoordelijk stellen voor de benoeming
van een slecht leeraar?"
(Slot volgt).
Het Eiirtpsch Concert" en Ie Intresiteit
van liet TtirMe Riji"
De heer Gladstone heeft zijne nog steeds
gezaghebbende stem doen hooren over de
Oostersche quaestie, bij welke hij, zooals hij
schrijft, sedert vijftig jaren nauwbetrokken is
geweest. Aan duidelijkheid laat deze uitlating