De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 28 maart pagina 9

28 maart 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1031 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De sluiting der Café's om twee uur Koor van slapende slachtoffers: Gch?ch?ch hjj niets weet dan de opgesmukte verhalen van zee, verre reizen en genot; aangespoord door 't weinige, maar juist het beste gedeelte van 't seheepsleven dat hij ziet, heeft zoo'n kind van nog geen veertien tot zestien jaar slechts weinig noodig om te verklaren, dat matroos zyn het toppunt is van zijn wenschen en om hem, nadat hij wellicht van slecht ingelichte ouders de toe stemming heeft verkregen, te doen bevestigen, dat hij den lande tot zijn 28e jaar zal dienen. Waartoe die lange tijd van 12 jaren, pas aanvangende met zijn IGe ? is dat noodig voor 't compleet houden van de bemanning der vloot ? Ik geloof ja ! Maar zou dan die bepaling eenvoudig een uit vloeisel zijn van het ellendige »het doel heiligt de middelen ?" Die veronderstelling zou te verschrikkelijk zyn ; maar wat dan ? waarom die velen, die ont goocheld, met tegenzin, hun langen t\jd moeten uitdienen ? waarom al die verzoekschriften, welke vragen om ontheffing van die verbintenis, ge zonden zoowel door ouders, die te laat hun toe stemming betreuren, als door de kinderen zelven, en die bjjna allen te vergeefs vragen ? 't Zou berekening kunnen zijn ; de onkosten voor hen gemaakt, 't betaalde tractement gedurende hun opleiding, nagenoeg zonder profijt, moeten wor den teruggewonnen; maar dan is die berekening fout, dan is de teruggevorderde prijs zooveel te hoog voor hetgeen is uitgegeven. Nu toch wordt geëischt dat zij blijven tot op een leeftijd, waarop het velen niet meer mogelijk is heen te gaan ; de kans om nog een ander bestaan te vinden na zoo'n nzijdige periode van hun leven, is niet groot en zij blijven .... omdat zij moeten blijven. Vorder terug wat aan hen is besteed, doch overdryf die eischen niet, en geef hem, die niet aardt, de gelegenheid zijn betrekking te verlaten nog op een leeftijd, jong genoeg om hem in staat te stellen een andere keuze te doen. Ten slotte een vergelijking tusschen twee ge deelten van de Marine ; hoe wordt men zeeofticier en hoe matroos ? Herhalingen van 't voorgaande zullen er in voorkomen; het kan niet anders. Beide wegen hebben iets gemeen, namelijk den aanvang: totale onbekendheid met den gekozen werkkring, een valschen schijn van weten door 't goede gedeelte, dat men ziet en hoort, want vaak uit valsche schaamte willen velen niet erkennen, hoe hun eigen illusies niet verwezenlijkt zijn. En dat dit dikwijls voorkomt bewijzen die vele aanvragen om ontslag zoodra de gelegenheid maar even gunstig is. De adelborst verbindt zich nu, na alloop van 't Instituutsleven, tot 10 jaren dienst, waarvan hij ieder oogenblik op verzoek ontheven kan worden, mits terugbetalende de kosten uit 's Ilijks schatkist aan hem besteed, waarvan de vruchten uitblijven. Dat is billijk, dat is stipt rechtvaar dig, de berekening is juist. En de jongen, de aanstaande matroos, hij ver bindt zich van af zijn IGejaar om een 12-jarigen diensttijd te vervullen ; welk een gelijkenis met het vorige geval; immers ook hij kan op verzoek ontheven worden, mits terugbetalende de onkosten door 't Kijk gemaakt. Neen ! de gevolgtrekking is valsch: een factor werd vergeten, het belang van de Marine. Is het dan werkelijk 't belang van de Marine, zoo'n langen tijd de ondergeschikten te dwingen met tegenzin te blijven dienen ? waarom dan ook niet officieren ? Omdat de slechte gevolgen van den maatregel dan duidelijker zouden zijn; omdat voor het teekenen van dit onrecht veel scheller kleuren zouden worden gebezigd, en omdat ver scheidene onder de officieren het voorrecht be zitten, voldoende invloedrijke hulp te kunnen vinden. Dan zou wel eerder een stem zijn opgegaan tegen die werving van zeeofficieren .' 't Is vejstandig : die maatregel geldt nu alleen een gedeelte van het Marinepersoneel, juist het gedeelte, waarvan klachten en verzoekschriften weinig invloed zullen uitoefenen op den gang van zaken. Daarom nogmaals, de 12 jarige diensttijd, waartoe het kind zich verbindt, is te lang, veel te lang. Vorder terug, wat aan hen is ten koste gelegd; vorder het terug, hetzij in geld, hetzij in dienstjaren, en geef hun dan hetzelfde recht op ontslag, een recht geqrond or> billijkheid. V. In den Amsterdammer van 14 Maart 1.1., drukt X. den wensch uit dat dr. Kraepelin's »ÏIeber Geistige Arbeit, Jena 1894" in een groot dagblad of algemeen verbreid tijdschrift uitvoe rig worde besproken; ik veroorloof mij op te merken, dat daaraan reeds werd voldaan door dr. P. F. Spainck in : Album der Natuur, 18S)5, bldz. 220 etc. en door Henkels in "t Juninummer van den Gids 18!)5. Een ontluikend talent. Kom eens hier, Hendricus! zei meneer Beekman tot zijn tienjarig zoontje, ik heb een plaats voor je in de komedie van avond, wat zeg je daarvan ? O, heerlijk pa! verrukkelijk, lekker! en de kleine Hendrik, door zijn deftigen vader altijd Hendricus genoemd met extra nadruk op de laatste lettergreep, sprong wel een voet hoog van den grond. Ik vind het verkeerd om zoo'n jong kind al mee te nemen naar de komedie, zei mevrouw Beekman, bedenkelijk het hoofd schuddend: Hij zal er niets goeds leeren! Integendeel, Joanria! antwoordde haar echtgenoot, zijn gladgeschoren kin tusschen zijn staande boorden begravend.?Integendeel! en als doceerend: het theater heeft een bui tengewoon groote opvoedende kracht; het heeft ontegenzeggelijk, juist op jonge gemoederen, een invloed, die zich in later jaren, met volle kracht doet gelden; het ligt er maar aan of' de ouders met verstand de stukken weten te kiezen, die ze hun kroost laten zien. Fransche zedentafreelen zijn nu natuurlijk nog geen verteerbare kost voor onzen Hendricus maar zoo'n stuk als dat van heden avond, een oud Hollandsche klucht, »een goede Kluijt" zooals onze voorvaderen zeiden, heeft in al zijn oubollige rondheid niets in zich wat op het jeugdig gemoed van onzen Hendricus préjudicieerend zou kunnen inwerken! Maar ... Beekman! er komen toch dingen in die ... Neen! laat me uitspreken, Joanna, en met zijn hand, die half uit de witte manchet te voorschijn kwam. gesticuleerend. zei me neer Beekman: ik heb tot miin groote vreugd opgemerkt dat in onzen Hendricus een duidelijk waarneembaar talent van op merken en weergeven sluimert, dat reeds nu dient aangemoedigd te worden gisteren zag ik hoe hij, waarlijk zeer verdienstelijk, de bewegingen en woorden van onze min of' meer kromme nicht Catharina weergaf. Hij speelde mij haar letterlijk voor, ook haar stem copieerde hij voortreffelijk. Maar man ! hij hield het ouwe mensch voor den gek, 't was schande. Vrouw! Joanna! meneer nam een theatrale pose aan je beoordeelt den knaap verkeerd, hij heeft imitatie-talent dat moet hij uiten, dat is de natuurlijke drang dier gave. Wellicht zal hij eens een sieraad wor den van ons nationaal tooneel, een tweede Aiidries Snoek, een groot acteur als Albregt of Bouwmeester. Zou jij je jongen dan tooneelist willen laten worden ? En waarom niet! ben ik zelf voorheen niet opgetreden in karakterrollen ? Je hebt nie immers gezien als Kolla, in 't «Onbekende meesterstuk"... - Hm! ja-a-a! in een sociëteit... Mevrouw Beekman keek haar echtgenoot rnin of meer ironisch aan en vroeg: was dat dien avond toen je bent blijven steken ? Ik had me laten meeslepen door mijn gevoel, overweldigd door (''motie kon ik niet verder; ik ben ie sensibel voor derge lijke rollen. In onzen Hendricus herken ik mij zelf ik was in mijn jeugd ook zóó alles opmerkend, alles weergevend maar mijn ouders weerstreefden mijn neigingen, daarom ben Ik nooit artiest geworden, helaas! Mijnheer Beekman sloeg zijn oogen ten hemel en drukte zijn kin zóó slijt tusschen zijn boord dat zijn bakkebaarden er van opkrulden helaas ! ik niorxt nolens volens de voetstappen mijns vaders drukken en ambtenaar worden. Bah! een doode schrijfmachine met een salaris, dat slechts voor den hongerdood be waart. Neen! onze Hendricus zal 't beter hebben, hij moet artiest worden - //,? roc.l, ik trcet, il; beyrijp, dat in hem een geniale vonk smeult die nu reeds moet aangeblazen wor den nu reeds ! Maar man heusch je ... O, zwijg Joanna ! je kunt als gewone bur gerlijk ontwikkelde vrouw, bchebc trct al de kleinbeden, de beperktheid van geest aan onze Hollandsche vrouwen, ongelukkig genoeg, meestal eigen, niet oordeelen over een ont luikend talent ik zie scherper, juister, ik voel beter dan jij. En zij gingen naar den schouwburg. Onderweg zei meneer Beekman : Hendricus let nu vooral goed op en zie hoe de tooneelspelers hun karakters opvatten, er is veel voor je te leeren van avond, veel te pbserveeren je imitatie-talen t zal feest vieren! Wat is dat, pa, imitatie-talent 'i Dat is de gave van nadoen, van terug geven wat je ziet! wat je hoort. O! 't Is een paar dagen later ... Meneer Beekman verheugt zich voortdurend met vaderlijke trots over de talentvolle wijs waarop zijn zoon enkele tooneelen uit de klucht weergeeft, maar de moeder houdt haar ooren toe als Hendricus, die onhebbelijke, doch volgens mijnheer Beekman typische, scheldwoorden van den knecht litsaert herhaalt. Vader moedigt zijn spruit aan met een : heel goed Hendricus, maar je moet nóg meer kracht in die woorden leggen; ze zijn zóó typisch.' Keer u je nu eens om, pa, zegt de veel belovende knaap, dan zal ik 'reis aan ma laten zien hoe ze in 't derde bedrijf deden... en met zijn pieperig stemmetje reciteert de jongen: Hof. ti'ij der nf dn' liitrlrn Ktrntkcn , Dntuc niet en welen icat liacrlui beurt. Pa lacht genoegelijk en kijkt zijn vrouw aan als wil hij zeggen: allemachtig aardig doet hij 't, h f''r En wat 'n geheugen! Nou moet u bukken, pa! Zóó, over den stoel. Ziet u, ma, nou is pa de ouwe heer, die over 't balkon naar beneden kijkt dat kwam ook zoo in 't stuk en nou ben ik litsaert de knecht, die... toe buk u dan nou, pa? Pa bukt geduldig. Nog meer, pa! voorover! l'a bukt nog meer. Kijk nou, ma!... en eensklaps zwaait de lieve Hendrieus met beide handen een slijpplank, die hij behendig achter zijn rug ver borgen had gehouden. Een, twee, drie, patsch! Vaders achterdeel, diep getroffen, trilt een oogenblik van verontwaardiging?maar Hen dricus reciteert zegevierend : Dner cu li.<"l /ij niet a/'ijedavl/i nnii'c p'fti.' Zoo d ("e Uitsaert. ma! precies zóó ! Woedend keert papa zich om en grijpt naar zijn spruit, die hem de slijpplank naar 't hoofd gooit en de kamer uitholt, lachend reciteerend : iS'.-w rn h"l> ik jon dan 'fhad /H/<xV;-.' Dacr ', ^l jij lif.uijeiiis af'houii-tii.' l In. lm, i/a.' Manlief, zei mama Beekman doodkalm, ik geloof nu toch ook dat Hendrik imitatietalenc heeft en dat jij 't beter hebt gevoeld dan ik. J. v. M.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl