Historisch Archief 1877-1940
No, 1032
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Dr. Schaepman over de droogmaking der Zuiderzee.
NEPTUNUS (met zijn stoet verschrikt de vlucht nemend): »Ik dacht dat het Damosthenes maar was, maar
nu het Schaepman is, wordt het bedenkelijk."
en de heeren v. Eeden en Hol zullen toch
niet wijzer willen zijn dan het boek Genesis,
een boek dat den Ideinen Johannes en den
anderen Johannes nog wel kan overleven.
Thérèse kon ik er ook niet toe krijsen dezen
brief eens rustig met mij te lezen. Zij neusde
er hier en_daar in en zei: Mama wat een praatje
zonder pit: gevoel geweten gemoed
menschenhart, enz. enz. wat is dat alles
Hol maar vervolgde zij, in n opzicht heeft
die man, of is 't een vrouw i* toch gelijk, een
dichter behoeft niet bij zijn leest" te blijven.
Een dichter een echte dan is onder
de denkers als een Manusje van Alles onder
de winkeliers : hij verkoopt nooit neen.
Op n punt echter gevoel ik me te zeer
gerechtigd tot het uitspreken van een oordeel,
om dat thans niet te doen. Dat is over liet
zelf-slaehten. Ik moet u zeggen, daar zou ik
ook een groot vooistandster van zijn, omdat je
nooit kunt weten, hoe de slagers met het
vleesch leven. Mijnheer Hol zal daar te
Bussum ook wel eens iets van gemerkt hebben ;
maar dan moet ik weer van hem verschillen,
waar hij schrijft, »dat het solidariteitsgevoel
ook met het dier niet uit de lucht is gegrepen
maar leeft in ons1''. Als huismoeder protesteer
ik tegen die woorden in hun algemeenheid.
Daar zijn van die dieren en beestjes ....
Maar op dit verschil wil ik niet drukken,
al meen ik de opmerking te rnogen maken,
dat de Heer Hol wel een weinigje meer be
leefdheid jegens een dame uit de Bocht had
kunnen betoonen, dan ik van hem onder
vind, nu hij, die het zelf-sfac///m aanbeveelt,
in mii misprijst, dat ik v. Eeden ook eens
zoo gaarne over het ze\f-bald-e,n had gelezen.
Waarom is mijn weetgierigheid omtrent het
Grahambrood een ui om van te huilen ? Moet
ik dooreen fatsoenlijk mensch, al heet hij Hol,
in 't openbaar beleedigd worden, omdat mijn
man gezegd heeft, dat miinheer v. Eeden te veel
denkbeelden tegelijk in zijn hoofdje heeft,
zoodat ze er ongaar uitkomen, niet heelemaal
verkeerd, maar toch altijd een beetje glazig
geel en rood, zooals de aangestoken appeltjes,
die van den boom vallen nog lang vóór 't
pluktijd is? U M. de R. zou Hfr.vrowv
Brommeyer laken als zij zich niet gevoelig
en fier genoeg betoonde, om zich door zulk
een bejegening gekrenkt te achten, maar
ik glijd er over heen, en bepaal mij er een
voudig toe u als onpartijdig scheidsrechter
uit te noodigen, in uw hart een uitspraak te
doen over de manieren van een dame uit de
Bocht en die van een heer want een dame
kan het niet zijn ! uit Bussum!
Ik heb mijn best gedaan, Mijnheer de Re
dacteur, zoo ernstig als ik slechts kon en zoo
als het onderwerp het ook verdiende, mijnheer
Hol te beantwoorden, en hoop daarmede de
boosheid, die door Brommeijer te Bussum ge
wekt mocht zijn, weder wat gestild te hebben.
Maar nu ik toch de pen op het papier zet,
zou ik wel een vriendelijk verzoek tot u wil
len richten. Zou het u niet mogelijk zijn mij
wat te helpen om mijn waardigen man een
weinig te temperen in zijn vrijmoedigheid,
waarmee hij niet alleen tegenover
middelmatigen, maar zelfs, tegenover menschen, zoo
schaarsch alsdr.v. I-Deden slager, en beul speelt!
Geloof' mii > Geachte Redactie, dat doet
hern veel kwaad in de waardeering van zijn
schaarsche en minder schaarsche
natuurgenooten. Gaat dat nog een poosje zoo voort
dan loopt dat gewis verkeerd af. Hij zelf be
merkt het zoo niet, maar ik ben er zeker van,
dat, wanneer hij dezer dagen eens begraven
moest worden en je kunt dat niet weten
want hij is niet van de sterksten er haast
geen mensch achter zijn lijk zou willen gaan.
Met oprechte hoogachting,
Uw dienstw. dienaresse,
M w. BKOMMKI.I KR- GOK i >i i AKT.
iiiniiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiniiMiiHiiiii
s \ r 11 .n s,
__Nu geloof ik dat de Zuiderzee haar langsten
ttkl gehad heeft. Wel was er een
ZuiderzeeVereeniging, en kwam er na 1S!)-1 een Zui
derzee-Boud, die zich nationaal noemde, maar
nationaler toch dan die Bond en Vereeniging
was en bleef de Zuiderzee.
Dat zal nu wel spoedig anders worden, want
wat ons tot dusverre ontbroken heeft, is ons
dan eindelijk geschonken. Wij stonden maar
altijd te suffen voor do bezwaren, die aan de
droogmaking verbonden waren, bezwaren die
allerminst gering geschat konden worden,
maar bezwaren zijn bezwaren, dat wil zeggen
dingen die wel moeilijk, maar dan toch niet
onmogelijk te bewegen zijn, als er maar druk
king komt, genoeg-drukking of zuiging; is een
bries niet voldoende dan een storm, kan een
storm het niet af dan een orkaan,en is een orkaan
nog te zwak dan een cycloon en nu zie ik ein
delijk zoo iets naderen. Een hoos van
r/ecsldrift.,, toen ik Schaepman gisteravond zag
en hoorde spreken was het mij als ontwaarde
ik daar ver aan den horizon, maar dui
delijk zichtbaar, zoo'n windinstrument, bene
den als een kurkentrekker zich langzaam
maar zeker bewegend in de richting van de
Zuiderzee.
Of nu dat me verheugt? Om de waarheid
te zeggen, maar half. Waartoe, vraag ik, die
verschrikkelijke haast? Als rl/aciima.n,
Moutlirtnn, Khnul en de Lmi/r zich voor de zaak
zoo warm maken is het natuurlijk met onze
grootste waterplas gauw gedaan, maar al haat
ik als een geboren landleeuw, of om me be
scheidener uit ie drukken, als een geboren
landrot den waterwoli', ik mag niet ont
kennen, dat ik van alle nationale en inter
nationale wol ven. juist aan dien wolf het meest
pleizier 'neb beleefd. Wal is in onzen tijd
van publiciteit een zoo geweldige reclame
voor ons vergeten landje als die Zuiderzee?
Atjeh, de cacao van llouten en dat
Flevokiml zijn de drie dingen, waarbij wij genoemd
worden en gekend zijn in den vreemde.
Moet er van dat drietal n weg, en
van den Atjeh-oorlog zijn wij op den duur
ook niet zeker wat blijft er dan over?
dan hangt onze heele nationale reputatie aan
die Weesperfabriek. De droogmaking van
de Zuiderzee is het bewijs van onze vast
beradenheid, van onze kracht, van ons door
zettingsvermogen, en de buitenlanders,bij voor
baat daarvan overtuigd, hebben ons den dienst
bewezen periodiek te vermelden, dat wij de
Zuiderzee droog pompen of droog hebben ge
pompt. Het is alleen een welwillendheid je
gens ons, dat de kaartenmakers haar nog niet
als ingepolderd hebben geteekend. Bij meer
dan n mijner buitenlandsche kennissen heb
ik de meening bespeurd, dat wij nu reeds ons
onledig houden met de drooglegging van de
Xoonlzee. Maar wat zal er nu gebeuren na die
onweerstaanbare geestdrift, door Schaepman,
Mouthaaii, Eland en de Leeuw gewekt ? Over
een paar weken lees ik in de Kfiilcuanr of de
Jifrliiifr: De Zuiderzee nadert haar roemloos
einde. Het kleine stukske watervlak, dat haar
bij vroegere indijkingen nog gelaten was, ver
dwijnt met den dag. Onder aanvoering van
den dichter Schaepman, heeft de natie den
Zeewolf, die trouwens maar al te veel op een
schurftigen Zeehond begon te gelijken, aange
grepen?en nu reeds 7,00 goed als ten onder
gebracht. Intusschen nog op andere wijze
dan door de vermelding in 's lands
historiehlaan zal het aandenken aan deze ver
slagene, die zooveel bloed en tranen aan
ons dapper buurvolk gekost heeft, bewaard
blijven. De laatste flesch zuiderzeewater zal
in een der Rijksmuseums een plaats vinden.
Alleen in militaire kringen wekte deze op
lossing van het groote vraagstuk eenig verzet.
Generaal-majoor Eland, die, met het oog op
de defensie-belangen in de commissie van uit
voering zitting had, heeft in het openbaar
staande gehouden, dat het Pampuafort geen
mindere diensten zou kunnen bewijzen als
zoetwater- dan als zout waterfort, wat door
anderen ten sterkste werd tegengesproken; doch
Dr. Schaepman heeft in een gloedvolle rede
de oppositie tot zwijgen gebracht, door
onwede_rlegbaar aan te toonen, dat de droog
making van de Zuiderzee en de landsverde
diging voor de Nederlanders twee zaken zijn,
die te zeer hun geestdrift in vlam zetlen, dan
dat bezwaren van technischen aard daarbij
van beteekenis zouden kunnen zijn, terwijl
\\èl beschouwd de geestdrift tot die
f'orticaties behoort, welker kracht noch van zout
noch van zoet water af hangt, maar die veeleer
in spreekwater hun steikte vinden. Onze
correspondent, zoo meen ik te lezen in de
Kol n. Z., voegt aan zijn mededeelingen nog
toe, dat vooral het optreden van Dr. Schaep
man tegen Mr. v. Xierop, die als een ont
aard zoon, zonder drift en zonder geestdrift,
den vissehen de Zuiderzee nog wilde blijven
gunnen hier te lande bij de houders van
lij n e restaurants eenig opzien heeft gebaard.
Zij verhelen niet, dat zij het zich moeielijk
kunnen verklaren, hoe juist, Dr. Sehaepman
de eerste wil zijn om van hun tafel de bot,
de panharing, de paling;, de ansjovis en
vooral de Zuiderzee-garnaaltjes te doen ver
dwijnen, die bij de fijnproevers zulk een
welverdiende reputatie genieten, doch van
andere y.ijde wordt daarop en terecht geant
woord, dat hieruit juist blijkt hoe groot de
geestdrift van Dr. Schaepman is voor deze
zaak, die bij hare lichtzijden de schaduwzijde
heeft, dat zij enkele magen gevoelig zal
straffen!
* *
*
Dat bevalt me in den heer Kössing. Hij
laat zich niet spoedig uit het veld slaan.
Zoo bemerk ik uit zijn kritiek op de vertoo
ning van Borkman door de Rotterdammers.
Hij schrijft daar van de vertaling, door de
leden van het Rotterdamseh gezelschap, dir.
Le Gras en Haspels, gevolgd: Daar nu de
vertaling van den Ongenoemde stijl mist, niet
steeds gelukkig van woordkeus is, als: de
teugels van de bank" en geen gevoel voor
stemming en kleur heeft" enz., alsof hij zeggen
wilde : dan moest u mijn vertaling eens lezen ...
daar heb je een slijl, een gevoel, een stemming
en kleur...
Ik mag dat wel. Wat weerga, als je nu ook
je zelf' weggooit, wie zal je dan nog oprapen ?
Maar uit een stuk van Ro.ssing valt altijd
iets te leeren. Zoo zie ik nu weer, wat aan
mijn opmerkzaamheid bij de lezing van het
tooneelstuk geheel ontsnapt was. »De kamer
waar Borkman rondloopt, als zieke Wolf acht
jaar lang. moet zeer diep zijn". Ik betwijfel
bet niet, maar vraag toch: zou een ondiepe
kamer ook niet een geschikt verblijf voor een
zieke wolf zijn? Een zieken wolf heeft weinig
ruimte noodig!
Daarom : was de groote, lïorkman wel een
wolf* Me dunkt Rössing heeft zelf gevoeld, dat
er iets, aan deze voorstelling ontbrak. Later
zegt hij: dat Haspels bij zijn creatie van
Borkman te weinig »den in den wiek gescho
ten vogel" heeft bedoeld. Was Borkman
dan niet misschien in plaats van een wolf
een stna's? In dit geval begrijp ik ook, dat
die kamer nog al »diep" moest zijn.