Historisch Archief 1877-1940
r
N'. 1033
DE AMSTEKDAMMEE
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 11 April,
Abonnement per 3 maanden ....
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Adverlentiën van 1?5 regels ?1.10. elke regel meer
Reclames per regel
/'l.50, f'r. p. post/' 1.65
mail,, 10.
. . 0.1-2»
, . 0.-20
, . 0.40
I N H O V O:
VAK VEERE EN VAN NABIJ: De Haarlemsche
Zoidagsivet. Het tramhnwelijk in den Baad.
Oabriel Hanotaux John Stuart Mill over het
Engelsohe volkskarakter. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Sociale paragrafen in politieke programmen,
door F. M. C. TOONEEL EN MUZIEK: De Chat
noir, door v. L. Muziek in de Hoofdstad, door Van
Milligen.?KUNST EN LETTEREN: Aanplakbiljetten,
door Th. Molkenboer. Renata van Frankrijk, door
Ch. M. van Deventer. Boek en Tijdschrift, door
F. R. FEUILLETON: De handschoenen, naar het
Russisch van T. L. Schtepkinoj?Kypernik. (Slof).
RECLAMES. VOOR DAMES: Groote en kleine natiën
met het oog op de beroepskeuze, door Elise A. Haighton.
Wielrjjdsters. Allerlei, door E-e. SCHAAK
SPEL. - PEN- EN POTLOODKRASSEN. ALLER
LEI. INGEZONDEN. ADYERTENTIEN.
iHiifiuiiiiiiiitiiiiiiiiiMiitiiiiiinniitiiiiiitiiiiiiiiiiiiiitiiiiittiitiiiiiiiiiiiiKiiiif
De Haarlemsche Zondagswet.
Haarlem heeft een ernstig burgervader.
De heer Boreel neemt zijn
burgermeesterschap niet luchthartig op; hij stelt zich niet
tevreden met als voorzitter van den gemeen
teraad te doen waartoe de wet en zijn ambt
hem verplichten maar hij wil bovendien
zijn Haarlemmers, vooral op Zondag, beter
maken.
Wie zal daar kwaad van willen spreken?
Wij allerminst. De bedoeling van dezen
magistraat mag door niemand gewraakt
worden.
Voor dezen ernstigen man was het een
bedroevend feit, dat hij zelf noch zijn
stadgenooten Zondags naar de kerk konden gaan,
zonder allerlei uitstallingen van koopwaren
voorbij te komen, die op wereldsche behoeften
wezen, en begeerlijkheden moesten opwekken,
waardoor de zwakken onder de kerkgangers
werden afgetrokken van de overweging
hunner hoogere belangen.
Het open zijn der winkels immers kon op
geen enkele andere wijs iemand, die zijn
godsdienstplichten in of buiten de kerk wil
vervullen, hinderlijk zijn.
Het zou toch beter zijn, dat Haarlem er
op Zondag wat ernstiger uitzag; dat die win
keliers, door hun waren voor 't oog van de
kerkgangers te verbergen en hun deuren te
sluiten, dezen minder afbreuk deden in
hun Zondagstemming. Wij twijfelen er niet
aan, die gedachte bracht Boreel tot het uit
vaardigen van zijn veel besproken verbod
van winkelnering op den kerkdag.
Haarlem was voor de kerkgangers te
vroolijk op Zondag door de niet-kerkgangers.
Welnu, aan die laatsten zullen hun middelen
van verleiding ontnomen worden. De
onkerkschen hebben tegenover de kerkschen geen
recht... vandaar Boreel's verbod.
Nu weten wij wel dat er een
Rijks-Zondagswet is van 1815, maar wij weten ook
dat van die wet ten opzichte van het hier
bedoelde slechts n artikel algemeen wordt
erkend en toegepast, nl. dat betreffende de
zorg voor de handhaving der orde in de om
geving der gebouwen voor openbaren eere- i
dienst bestemd, 't Spreekt van zelf, ware in
het oog van den heer Boreel deze wet
nadeelig geweest voor de door hem voorgestane
zielsbelangen, hij zou haar stil gelaten heb
ben, waar zij sedert zooveel jaren in ruste
lag. De aanwezigheid van die wet komt hier
alleen in aanmerking, voor zoover zij for
meel kon helpen om aan het burgervader
lijk verbod een schijn van gezag te geven.
Hierover is, ook door juristen, reeds het
noodige gezegd.
Jammer dat Boreel die wet van 1815 heeft
gevonden in zijn archief, want zonder haar
zou hij niet met zijn verbod hebben kunnen
komen als magistraat hij zou zich als de
ernstige kerkganger bepaald hebben tot een
verzoek, hij alleen, of in vereeniging met
anderen, en dat verzoek, had hij gericht niet
aan de winkeliers uitsluitend of in de eerste
plaats, maar aan de Haarlemsche burgers
en de vreemdelingen, die de Spaarnestad al
te vroolijk maken op Zondag. Immers wat
.beteekenen ten slotte nog de
winkelbekoorlijkhoden, bij al dat geflikker en geschitter
dat geklap en gelui, dat door geen verbod
getroffen kan worden de fietsers, de
quipages, de trams, de Zondagsche heeren,
de Zondagsche dames, de Haarlemsche
juffers voor de vensters en op straat in
wereldsche kleeding! dat
»uitstallings"verbod van de Zondagswet is zoo treurig
incompleet voor iemand als Boreel, die zijne
stad iets minder levenslustig en pretlievend
wenscht te zien.
Nietwaar, wat moet voor een ernstig' kerk
ganger het ratelend rollen van een luxe- of
een pleizierrijtuig zijn ? Dat gedrentel van
behaagzieke mannen en vrouwen, dat gefluit
van de treinen en stoombootjes, die muziek
in den Hout, dat gewriemel, gegichel en
gewiebel van het zich ontspannend Zondags
volk? Natuurlijk, het zou niet gemakkelijk
zijn daar een eind aan te maken, maar des
te eerbiedwaardiger de poging. Wie zag niet
in den geest Boreel zich daaraan wijden, in
redevoeringen, in opstellen in de Haarlem
sche bladen, in bezoeken, nu eens zijn vrien
den en bekenden, dan weer de overige meer
en minder vermogenden van de bloemenstad
overredende zichzelf en hun zonen en
dochteren op Zondag stemmig te kleeden, niet
voor de vensters te gaan zitten, de gordijnen
neder te laten hangen, te huis te blijven en
het straatpubliek en het straatgedruisch niet
te vermeerderen, geen aankoopen op Zondag
te doen, niet te spelen, van de sociëteiten
zich verre te houden, al zou het o. i. ook
niet bepaald van hem te vergen zijn, dat
hij, zooals de heer Braakensiek te verstaan
wil geven, zijn propaganda voor Zondags
rust heeft uit te strekken tot het houden
eener predicatie voor de vreemdelingen, van
heinde en verre Haarlem toegestroomd aan
de Amsterdamsche poort.
Hoe zouden geloovigen en ongeloovigen
den heer Boreel, den Haarlemschen burger
meester, niet hulde brengen, als zij hem op
deze of dergelijke wijs aan het werk moch
ten zien. Maar daar is hem dat ongelukkige
wetje in handen gevallen en in stee van als
een ernstig overtuigd man den strijd tegen
die wereldschgezindheid aan te binden, laat
hij de winkels sluiten bij verbod. Als ware
er geen groote en grootere zondaren binnen
zijn veste, eischt hij van de neringdoenden
dat zij betalen het gelag'; voor heel den stroom
van onkerkelijke vroolijkheid laat hij de sluis
deuren openstaan, en alleen dat kleine haast
onmerkbare kraantje draait hij dicht, met
magistraatsvertoon, als vervulde hij een duren
plicht. De oude geschiedenis: het mugje
wordt doodgemept en de booze wereld, ook in
Haarlem vol van met contrabande beladen
kameelen, gaat door onverlet. Dat spijt
ons van Boreel.
Als ernstig kerkganger had hij zulk een
mooi voorbeeld kunnen geven van geloofs
ijver, en daar maakt hij het zich gemakke
lijk. . . door het uitvaardigen van zijn verbod.
Hij beproeft Haarlem niet te redden door
overreding... neen, door de wet; hij tracht
niet, wat hem als burgermr/cr tot eere zou
verstrekken, zijn burgers voor zijn denkbeel
den te winnen, neen, als burgemeester zal
hij hen dwingen... de burgers hebben hun
vrijheid verbeurd, de winkeliers moeten slui
ten, of zij willen of niet.
Hier begaat de heer Boreel een groote
fout. Zijn ernst is prijzenswaardig, maar
deze heeft hem uit het oog doen verliezen,
dat men op het gebied des geestes de vrij
heid als het hoogste respecteeren moet.
Kerkelijken, onkerkelijken en anti-kerkelijken
zijn, als burgers, gelijke achting en gelijke
vrijheid waard. Den een mag men niet boven
den ander stellen Voorrechten kunnen niet
worden verleend, diensten van dezen aan
genen niet worden afgedwongen, omdat het
gevoel van een kerkganger verhevener dan
dat van een niet-kerkganger zou zijn. De
dwang den neringdoende, die vaak moeite
heeft om het brood voor zichzelf en zijn
gezin te winnen, aangedaan, om ter wille
van den niet-winkelier-kerkganger stoffelijk
schade te lijden, is onverdedigbaar, wij dur
ven zeggen immoreel, al wordt hij dan ook
voorgestaan door een geloovig man. De
hoogste wet in den staat en in de maat
schappij is: elkander de vrijheid te geven
en die voor elkander te verdedigen, zoolang
die vrijheid niet dreigt met gevaar. En welk
gevaar zou er kunnen liggen in de tot nu
toe heerschende opvatting van de Zondags
wet ten opzichte van het winkeliersbedrijf?
Indien er iets is, waarvoor de Nederlanders,
van welke geloofs- of staatkundige richting
ook, allen te samen hebben te ijveren, dan
is het voor de gewetensvrijheid, gehandhaafd
in elke sfeer van het praktische leven. Vrij
heid van geloof, vrijheid van kerk en kerkin
richting, vrijheid van onderwijs, vrijheid van
vereeniging, vrijheid van spreken en handelen.
Daartoe naar vermogen mede te werken,
is ieders roeping, vooral in onzen tijd, nu de
meeningsverschillen zoo groot zijn. Maar
dan achten wij het ook plicht, ten sterkste
zich te verzetten tegen elke poging, onder
welken schijn zij moge geschieden, om het
maatschappelijk leven te plaatsen onder
kerkelijke tucht. Te Haarlem is het nu
reeds zóó ver gekomen, volgens een bericht
in de dagbladen, dat de predikant, bij wien
de heer Boreel Zondag ter kerke was, dezen
toebad: de noodige kracht tot handhaving
van zijn besluit in den strijd met den
Mammon. Daar werden dus op n der
kansels de winkeliers met Satan in ver
band gedacht. En door zijn antwoord aan
de adresseerende burgers had Boreel aan
leiding gegeven tot zulk een uitdrukking,
daar hij verzekerde zijn verbod te hebben
uitgevaardigd met het oog ook op de
»geestelijke" belangen, alsof de winkelnering op
Zondag, die belangen in den weg stond, bij
wie haar dreven ... en de heer Boreel, met
of zonder Dominus Jonker, tot opziener over
hen was aangesteld. Intusschen heeft de
Raad met algemeene stemmen het voor den
«Mammon" in zoo ver opgenomen, dat zij
den Burgemeester verzocht heeft een wapen
stilstand met deze booze macht te sluiten
tot de Ministers van Justitie en van
Binnenlandsche zaken de toepassing van de Zondags
wet algemeen en overal gelijk zullen heb
ben gemaakt.
De Zondagswet kan van overheidswege
alleen worden voorgestaan met het oog op
sociale belangen, en al is er niets tegen om
den Zondag, die van ouds rustdag is, als
rustdag te behouden, en hem zelfs tot
rust7
dag te bestemmen bij bedrijven waar nu
zulk een dag ontbreekt, de sociale eisch
mag niet zóó geformuleerd worden, dat
onnoodig de belijders van het eene geloof
Doven die van het ander, of boven de lieden
onder geloof, bevoorrecht worden. Welk een
onrechtvaardigheid uit sociaal oogpunt, b.v.
Israëlieten, die Zaterdag hun rustdag hou
den, te dwingen ten genoegen hunner Chris
telijke medeburgers ook Zondags hun winkels
te sluiten ! En het sociaal belang bij winkel
sluiting op Zondag is bijna geheel afwezig.
Dp Zondag zijn het niet de groote magazijnen,
iie open blijven, maar de duizende kleinere,
waar door man, vrouw, zoon of dochter, of
lienstbode, meestal slechts enkele uren per
iag, de klanten, die het gemakkelijkst Zondags
mn inslag kunnen doen, worden geholpen.
3ij een algemeen verbod van winkelnering
>p Zondag zouden tal van kleine luiden
vorden benadeeld, die nu als koopers zich
uist op dien dag van het noodige voorzien.
n de steden niet alleen, maar nog veel meer
p de dorpen. Bovendien er zijn bedrijven en
neringen, waarvan juist op Zondag het meest
gevorderd wordt, en die door zulk een sluiting
niet kunnen worden getroffen; het personeel
daarbij in dienst zou door de Zondagswet
niet worden gebaat; terwijl het toch meer
nog dan de overigen recht heeft op bescher
ming. Noodig is dus als deel der sociale
wetgeving een wet, verzekerende aan eiken
loondienaar n rustdag per week, maar met
de vrijheid om dien rustdag te kiezen in
overeenstemming met de eigenaardige be
hoefte van het beroep, de nering, of het
bedrijf. Het is een eisch van humaniteit
dat de wetgeving voor de rust der werken
den zal zorgen.... maar deze
humaniteitseisch mag niet door partijbedoelingen worden
misvormd en alzoo gemaakt tot een middel
om de burgers te dwingen tot een
huldebetoon aan het een of ander Sabbathsgeloof.
Hiertegen moet men op zijn hoede zijn.
Daar zijn nog altijd menschen, uitstekende
christenen vaak, die er niet tegen op zouden
zien anderer vrijheid in te korten, ter eere
van hun eigen subjectieve meening omtrent
bovenaardsche dingen. Dat echter mag niet.
Geloovigen en minder of in het geheel niet
geloovigen kunnen alleen in vrede blijven
leven door elkaar de vrijheid te gunnen; het
niet als meerderheid of minderheid elkander
lastig te maken. En even als men geen
.s-e/too/dwang wil invoeren maar /eerplicht,
om ieder burger geheel vrij te laten in de
wijze waarop hij zijn kind zal laten onder
wijzen, zoo moet ook het beginsel der vrijheid
geëerbiedigd worden bij het eischen van een
rustdag per week, opdat elk zich kan richten
naar zijn belang en inzicht. Wij zijn in
Nederland, na de aanvankelijke bevrediging
ten opzichte van het bijzonder onderwijs, op
een te goeden weg, dan dat het niet te be
treuren zou zijn, als van kerkelijke zijde
een actie werd ondernomen, die tot reactie
leiden moet.
Het is waar, daar zijn er die, ook zonder
aan Sabbathsheiliging om des geloofswille te
denken, voorstanders van een streng toe te
passen Zondagswet zich verklaren. Enkele,
meest zeer rijke personen, die af en toe in
Engeland komen, en al wat Engelsch is heb
ben leeren bewonderen, kunnen het wel eens
zoo ver brengen dat zij ook een vervelenden
Engelschen Zondag onder hun idealen voor Ne
derland inschrijven. Of de heer Boreel een
derzulken is, weten wij niet. Maar ook deze
heeren moeten zich geen groot succes be
loven van eenige Zondagswet. De nationale
zedsn hier te lande brengen nu eenmaal mee,
dat de Zondag, behalve voor kerkgang, de
dag der uitspanningen, van het reizen voor
zijn genoegen, van het cafébezoek enz. wordt.
Dit te keeren is een hopeloos pogen; het in de
goede richting te leiden door, juist op den
Zondag, de beste gelegenheden tot amusement
te openen, is een krachtiger middel tot volks
opvoeding dan elke Zondagswet, terwijl zulk
een streven zeker het bijzonder groote voor
deel heeft, dat het op geenerlei wijs mede
werkt tot het aankweeken van huichelarij,
een volkszonde, die allicht welig genoeg
tiert, buiten de Zondagswet-broeikas.
Hel tramhuwelijk in den Raad.
De behandeling van de tramvoordracht
Woensdag in den Raad, leidde tot een onver
wachte uitkomst: met 19 tegen 13 stemmen
werd besloten, B. en W. te machtigen of zoo
men wil uit te noodigen met de A. O. M. en
den heer Sanders te onderhandelen.
Deze uitkomst is opmerkelijk, omdat zij
verkregen werd ondanks een advies van de
commissie van bijstand in het beheer der
gemeentefinanciën, waarbij werd aangedron
gen, alleen met de A. O. J/, zich in verbin
ding te stellen.
Slechts n lid dier financieele commissie
natuurlijk de heer Gerritsen vereenigde
zich niet met deze conclusie, de overigen