De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 11 april pagina 2

11 april 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1033 waren unaniem voor onderhandelen uitsluitend met de A. O. M. «Nevens de bestaande con cessie eene andere aan een derde te geven, acht de meerderheid in geen geval wenschelijkV' En wat zien wij nu gebeuren ? Niet minder dan vier dezer heeren, die de zaak zoo van alle kanten bekeken hadden vóór zij boven staand advies uitbrachten (de heeren Van Leeuwen, v. Eeghen, Everwijn Lange en Waterschoot v. d. Gracht) 1) steunen nu B. en W.'s voorstel, om met Sanders en Schadd te gelijk het overleg te openen! Hieruit blijkt natuurlijk niet hoe onstand vastig deze vier heeren zijn, als zij zich eens een oordeel hebben verworven ; nog minder hoe onbetrouwbaar zij als adviseurs te achten zijn, neen, alleen kan men er uit zien hoe ingewikkeld in het bijzonder tramquacstica zijn! En te meer nog springt dit in het oog, als men er op let, hoe ditmaal van de tafel van B. en W. er eigenlijk niets gezegd was, dat het onderhandelen met twee con cessionarissen n in werkelijkheid en n in spe tot aanbeveling mocht verstrekken. De soberheid, minder parlementair gespro ken de magerheid van Dr. Blookers aanprijzing van dit stelsel ontging zelfs den voorstanders niet. De Wethouder van Pu blieke Werken verklaarde waarschijnlijk niet tot ongenoegen van de A.O.M.!?dat van haar niet te vergen zou zijn, dat zij minder winst oogstte; wat den heer Muller deed «be twijfelen of de Wethouder wel voldoende voorzichtigheid had betracht," en den Voor zitter de vergoelijkende verklaring ontlokte, dat de Wethouder hier misschien iets »al te uitvoerig" was geweest! Hoe dit zij, na Blooker's speech, vier leden van een financieele commissie hun stem te zien geven aan een voorstel, om dezen Wethouder met twee gegadigden te gelijk te laten onderhandelen tot het formeeren van twee concessies en het ontwerpen van n Amsterdamsch tramwegnet het was geen alledaagsch geval! Het zal dan ook niemand verwonderd hebben, dat de heer v. Nierop liever een raadscommissie benoemd zag, al ware het dan ook maar om alleen met de A. O. M. de onderhandeling te voeren; want terwijl de Wethouder v. P. W., de heer Blooker, reeds aan de wereld verteld heeft dat aan de A. O. M. haar 12 pCt. dividend zal moeten gelaten worden, is de andere onderhandelings-kracht in het Dag. Bestuur, de heer v. Leeuwen, Wethouder voor Finan ciën, zoo als wij daareven reeds zagen, van zijn rolstrekte veroordeeling van twee concessies te gelijk, (in vier weken tijds glad genezen! Intusschen, terwijl Mr. v. Nierop zijn vier leden van de meerderheid, «een stap in achtenvaartsche richting" zag doen, hij zelf deed een aardig stapje voorwaarts. Hij ver klaarde zeer noodig »de verhooging van de jaarlijks op den kapitaalstaat af' te schrijven bedragen1' bij de A. O. M. Hiervan was in het advies der financieele heeren, waartoe hij zelf als primus inter pares behoorde, met geen woord gerept; daarin was alleen sprake van den aanleg van nieuwe lijnen en van concessie-wijziging »in overeenstemming daar mede voor zooveel noodig''. De heeren, die tot dusverre nog niet tot naasting durfden besluiten, hadden iets on zekers in hun gang, en in 't algemeen was het juist wat de heer Muller zeide: »Waar de wethouder aldus de kracht der A. O. M. in het licht stelde, hield hij «eigenlijk een naastingsrede, gelijk trouwens alle heeren gedaan hebben, al deinzen zij op 't laatste oogenblik terug voor de consequentie. Het voorstel?v. Nierop is dan ook een bewijs, tot welke duizelingwekkende hoogte het menschelijk vernuft kan stijgen." Dat deze raadsdiscussie een zeer gepaste inleiding vormt tot een hoofdstuk, getiteld : ?»Nog een half jaar tramgescliarrel," zullen waarschijnlijk velen met ons gelooven ! Wij zouden te kort schieten in plichts vervulling jegens onze lezers, als wij niet nog even vermeldden, dat de heer v. Nierop de»prent,''van Braakensiek: Een tramhuwelijk in den Eaad gecritiseerd heeft. »Er is in deze een spotprent verschenen, waarop de voorzitter beide concessionarissen huwt; die plaat is onjuist, want personen die huwen, hebben daarvoor hun plan reeds te kennen gegeven. Bovendien de gemeente zou de huwelijksgift moeten betalen en daar kan spr. niet toe medewerken. (Handelsblad.') of: »Een spotprent stelt den voorzitter voor als ambtenaar van den burgerlijken stand, die de 2 personen huwt. Die voorstelling is onjuist, doch bovendien onvolledig. Amsterdam zal de huwelijksgift moeten betalen en daarom zal spr. niet voor deze voordracht stemmen." (De Telegraaf.) Wij dienen dus ten opzichte der tram voordracht een verschil van meening tusschen Joh. Braakensiek en Mr. v. Nierop te constateeren. Of de spotprent onjuist was,?dit zal dunkt ons, nog moeten blijken. Johannes Braakensiek is zijn bescheidenheid vergeve ons deze opmerking wel eens profeet. En wat de onvolledigheid betreft: bij de voltrekking van een huwelijk ligt de huwe lijksgift zelden of ooit op tafel. Hier was de Bankiersfantasie al te weelderig! 1) Het vijfde lid, de beer Dyseiiuck, was afwezig. Gabriel Hanotaux. De Fransche minister van buitenlandsche zaken, de heer Hanotaux, is in de vorige week benoemd tot lid der Académie Francaise. Men kan niet zeggen, dat de «onsterfelijken" hun nieuwen collega met vlag en wimpel hebben ingehaald. Integendeel, ofschoon Hanotaux geen enkelen serieusen tegencandidaat had, verkreeg hij eerst bij de vierde stemming eene meerderheid van ne stem; dertien Acadêmiciens bleven blanco stemmen, bij wijze van protest. Deze oppositie moet niet worden opgevat als eene uitdrukking van twijfel aan Hanotaux' wetenschappelijke en letterkundige verdiensten; zij was alleen eene politieke demonstratie. Hanotaux teekende in zijn groot werk over Riehelieu de positie van den genialen minis ter van Lodewijk XIII met de woorden: «Bedreigd van boven, aangevallen van be neden, strijdende tegen de irnpopulairiteit, welke het gewone lot is der staatslieden, die dezen naam waardig zijn." In meer dan n opzicht zou hij die uitspraak thans op zich zelf kunnen toepassen. Zijne houding in de Oostersche quaestie heeft hem bij vele zijner landgenooten zeer impopulair gemaakt. In de opgewonden vergadering der Philhellenen van het Quartier Latin is het w bas Hanotaux!" een wachtwoord geworden; me vrouw Juliette Adam, die haar onbescheiden neus te pas en te onpas in de politiek steekt, heeft eene brochure geschreven onder den veelbelovenden titel »Les culpabilités de M. llanotaux", de boulevard-pers verzekert, dat de «Turcophile minister'' van den sultan een met diamanten bezette snuifdoos ter waarde van 50.000 francs heeft gekregen, en in de Académie hadden Melchior de Voguéen Anatole France tegen hem een kabaal op het getouw gezet, waardoor zijne verkiezing bijna was verijdeld. Men zal zeggen, dat Hanotaux het toch niet zoo mis kan hebben, als hij in zijne Oostersche politiek met de Russische vrien den samengaat. Ja, maar hij gaat óók met Duitschland mee! Heeft niet een Duitsch humoristisch blad hem onlangs geteekend als kellner in een restaurant, waar zijn Duitsche collega von Marschall hem als gast uit de hoogte orders geeft: «Aannemen, Jan! trap dat kleine Grieksche keffertje eens dood !" Zulk eene prent is voor de goedgeloovige Franschen niet slechts eene beschuldiging, maar ook een bewijs van hoogverraad. Vijftien jaren geleden bracht de welbekende Belgische geleerde Paul Frédericq een bezoek aan Parijs om daar de inrichtingen van hooger onderwijs te bestudeeren. In zolderver trekjes woonde hij er colleges bij van Gabriel Monod over koning Robert en Hugo Capet en van Thévenin over de Salische wet, en in een gang, aan beiden zijden door een glazen deur afgesloten en zoo tot kamer ge promoveerd, vond hij den 28-jarigen geleerde Hanotaux met zijne leerlingen aan den ar beid. In het noorden van Frankrijk, in Picardië, geboren, had Hanotaux te Parijs op de Ecolc de» (harte* gestudeerd, en was daarna leeraar geworden aan de Kcole pratiqi/e des hauies tudes. In 1879 kreeg hij eene betrek king bij het archief van liet ministerie van Builenlandsche Zaken, in het volgende jaar werd hij aan het kabinet verbonden, eerst als »sous-chef"', daarna als «rédacteur des archives." In 1885 vertrok hij a!s raad van legatie naar de Fransche ambassade te Constantinopel, doch een jaar later reeds verliet hij den diplomatieker! dienst, om te Parijs met de directie der protectoraten te worden belast. In 1804 trad hij voor het eerst op ; als minister van Buitenlandsche Zaken, en thans vervult hij die betrekking voor de tweede maal. j In het begin van zijn tweede ministerie stond Hanotaux op het toppunt van zijn roem. Van zijn standaardwerk over Richelieu was het tweede deel verschenen, en de critiek i was uitbundig in haar lof. Het bezoek van ; den czar scheen (ie bekroning van zijne l buitenlandsche staatkunde. In de Kamer en den Senaat hoorde men hem gaarne, hoewel hij geen schitterend redenaar is en vooral niet uitmunt in het debat. Dat hij zijne zorgvuldig voorbereide redevoeringen van a tot z voorlas, nam men hem niet kwalijk; integendeel, men zag er een bewijs in voor zijne diplomatische voorzichtigheid. In die dagen stelde hij zich candidaat voor de Aca démie; had de verkiezing toen plaats gehad, dan zou hij ongetwijfeld met algerneene stemmen zijn verkozen. Wat de oorzaak is geworden van Hano taux' toenemende impopulariteit, hebben wij reeds met een enkel woord aangegeven. Met blijkbare instemming haalt Hanotaux Richelieu's woorden aan: »De staatsman moet weten, dat zij die aan het hoofd van een ministerie staan, een voorbeeld moeten nemen aan de sterren, welke, het gekef der honden trotseerend, niet nalaten voor hen te lichten en dezelfde baan te vervolgen. Deze gedach te moet hem zulk eene verachting voor dergelijke aanvallen inboezemen, dat zijne rechtschapenheid daardoor niet kan worden aangetast en dat die aanvallen hem niet kunnen weerhouden van het standvastig afgaan op de doeleinden, die hij zich tot heil van den staat heeft gesteld." Aan goeden wil en ernstig pogen om in zulk een geest te handelen, heeft het Hano taux zeker niet ontbroken. Maar t'étoffe d'un grand homme is bij hem niet, althans niet in genoegzame mate te vinden. Hij heeft, even als indertijd Jules Ferry beproefde, Frankrijk willen afbrengen van de gevoelspolitiek, die inderdaad gelijkluidend is met eene bekrompen revanche-politiek. Hij heeft, gelijk zoovele verstandige Franschen, begre pen, dat men zich niet blind moet staren op de troiu'e des Vosges, maar een open oog moet houden voor andere, werkelijk belang rijker vraagstukken wij denken hier aan Egypte die zonder de medewerking van Duitschland niet kunnen worden opgelost. Hij heeft eene praktische politiek willen toe passen, en daarom zijne medewerking aan het Europeesch concert niet onthouden. Het ongeluk heeft gewild, dat de Oostersche quaestie juist de eerste ernstige proef is ge weest, op welke zijne politiek is gesteld. Klaarblijkelijk is de loop der gebeurtenissen een andere geweest dan hij had verwacht. Misschien heeft hij zich voorgesteld, dat Rus land te elfder ure partij zou trekken voor de verwante Grieksche monarchie; in elk geval blijkt uit het onlangs door de Fran sche regeering gepubliceerde Geelboek, dat hij in dit conflict geen leider is geweest, maar zelf geleid is; dat hij geen toestanden heeft weten te scheppen, maar zelf het slacht offer is geworden van omstandigheden, die sterker waren dan zijn wil. Hanotaux is een bekwaam man, een eer lijk man, een man van goeden wil, maar een politicus van den tweeden rang. John Stol Mul over hel Eugelsche volkskarakter. De April-aflevering van het tijdschrift Coxtnopolis bevat een aantal brieven, door John Stuart Mill op '22 jarigen leeftijd (in 1829) aan zijn Franschen vriend Eugène d'Eichthal geschreven. In een van deze brieven lezen wij het volgende: !>Het verheugt mij zeer te vernemen, dat uw boek over Engeland zoo goed vordert, maar ik vrees, naar uw brief te oordeelen, dat gij voornemens zijt ons land mér te prijzen dan het verdient. Gij zijt natuurlijk zeer getroffen door de superioriteit der Engelschen boven de Franschen in alle eigen schappen, welke eene natie veroorloven, de beste partij te trekken van hare stoffelijke hulpmiddelen. Maar die superioriteit is ten nauwste verbonden met het akeligste punt van ons volkskarakter: onze neiging om alles op te offeren aan het behalen van winst, en het uitsluitend en buitensporig egoïsme, dat daarvan het gevolg is. Ik gevoel zeer goed, dat de schuld hiervoor voor een groot deel is toe, te schrijven aan onze politieke instel lingen, die voor den rijkdom den toegang tot alle zaken gemakkelijk maken en voor de armoede alle deuren sluiten. Maar ik verbeeld mij, dat de handelsgeest, met al zijne goede uitwerkingen, op zich zelf onver mijdelijke gevoelens van dezen aard moet voortbrengen, en wel omdat een ding, waar mede de gedachte en de tijd van een mensch gedurende het grootste deel van zijn leven vervuld zijn, van zelf op diens geest een invloed verkrijgt, die niet evenredig is aan zijn wer kelijk belang. En indien alzoo het najagen van den rijkdom het doel wordt van ons leven, zal bijna onvermijdelijk het noodlottig gevolg daarvan zijn, dat onze sympathieën en onze genegenheid zich niet verder kunnen uitstrekken dan tot ons zelven en ons gezin. »Gij zult gedurende uw verblijf hier te lande hebben opgemerkt ofschoon Gij slechts niet (de beste klassen onzer maat schappij hebt kennis gemaakt hoe moeielijk het is, een Enge.lschman te interesseeren voor al wat niet rechtstreeks in betrekking staat met hetgeen hij »vooruitkomen in het leven" noemt. In alle landen worden de menschen, als zij oud worden, egoïstisch en praktisch; maar Engeland is, voor zoover ik weet, het eenige land, waar de jongelieden dit al zijn, en zich erop beroemen. In Frankrijk of in Duitschland vindt men vrij algemeen eenigszins belachelijke sentimenteelc afdwalingen ; maar de afdwalingen van koelheid en egoïsme zijn er zeldzaam en weerzinwekkend. In Engeland is juist het tegenovergestelde het geval. »Gij zegt, dat gij er met schrik aan denkt, welk eene groote natie wij zullen worden, wanneer wij eindelijk bevrijd zullen zijn van onze bigotterie; ik beken, dat ik voor mij nooit heb geloofd, dat de bigotterie ons zwakke punt was. Hoog noodig zou het echter zijn, dat wij ons bevrijdden van onze onverschilligheid, van onze moreele ongevoe ligheid. Mogen wij hiertoe kunnen komen zonder dat wij eene revolutie moeten door maken ! »Gij zijt in Frankrijk veel verder dan wij. Gij hebt den menschen slechts te leeren, wat goed is, en zij zullen het doen. Zij zijn on wetend, maar zonder parli jjrix, en zij zijn volkomen bereid om te leeren. Hier is het juist de groote moeilijkheid, hun dien lust om te leeren te geven. Mijne, landgenooten hebben een zoo hoogen dunk van zich zelven en van hunne wijsheid, dat zij onmogelijk meenen te kunnen toegeven, dat zij iets niet weten. Alles wat de natie in het algemeen, en vooral de menschheid aangaat, is hun te eenenmale onverschillig. En dan heeft bij ons de middelstand slechts n doel: het naiipen der hoogere standen, voor welke hij eene stomme bewondering gevoelt, terwijl hij overigens in zijn navolging zich eer hecht aan de kwade dan aan de goede zijden, om dat hij de eerste beter begrijpen en zich beter daarmede vereenigen kan. .. »De groote zwakheid van uwe publieke mannen ligt in hun zucht voor vertoon. Hier hebben wij dit gebrek niet in diezelfde mate. De toejuichingen, die »tot niets anders leiden", worden hier minder gewaardeerd. Maar de toejuichingen, die zich laten omzetten in klinkende munt, die haar aequivalent op brengen in ponden sterling of in feitelijke macht, die worden in Engeland hooger ge schat en ijveriger nagejaagd dan ergens elders." Al is dit oordeel door een jong man uit gesproken en reeds bijna zeventig jaren oud, veel is er niet op af te dingen en verouderd is het stellig niet. iiiiliMMMiiiumiiiilliilliimiii Sociale, & HiiiiiiiiiMiiiMiiMUiniimiiiniiiiiiiiiiiiiiiiimiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii Sociale paragrafen in politieke programmen. Een van de meest afgezaagde beweringen van deze dagen is, dat wij leven in het tijd perk der sociale politiek. Iemand die u der gelijke verzekering geeft, zult gij heusch niet dankbaar zijn, alsof hij u iets nieuws vertelde. Reden voor dankbaarheid zou er bestaan, wanneer ons werd medegedeeld welke de oor sprong, de beteekenis en het doel der sociale politiek zijn. Voor de hoofdmannen der politieke partijen, vooral van die, welke in sociale politiek haar kracht zoeken, mochten wij een behoorlijke verklaring van deze duistere kwestie in de eerste plaats verlangen, opdat er orde kwame in den chaos van het heden. en scherp belijride begrippen traden in de plaats van vage benamingen als radicaal r radicaal-liberaal, sociaal-liberaal, christelijk sociaal, enzoovoorts ; opdat wij konden weten, waarom de eene partij zooveel punten heeft in haar sociaal program, de andere een paar meer of minder; waarom, de eene haar eisch dus formuleert, de andere anders. De verschijningsvorm van ons politiek leven, althans van ons sociaal-politiek leven, is te vergelijken met een golvende zee, of een ge stadig zicli vervormende wolkenlucht. Voor den heer de Kan ter is tusschen radicaal en vooruitstrevend vrijzinnig zoo goed als geen verschil. Fusiemannen achten beide kategorieën van hervormers slechts gescheiden door misverstand en personen veeten. Anderen achten ze vermengbaar als water en olie. De belemmering voor een algemeen geldend cri terium ligt in de sociale kwestie, zooveel is duidelijk. Maar het hoe, het waarom, is duinter : de sociale paragrafen in de politieke programma's, zoo vaag als zij zijn, bieden het eenig houvast, waaraan een vergelijking kan worden geknoopt, en wil men van daar uit gaan vergelijken, dan kan men tot ieder re sultaat komen, dat men gaarne zou willen bereiken. Deze onzekerheid is niet te wijten aan een speciale achterlijkheid der Nederlandsche politici. Wat is sociale politiek?" vraagt de Breslauer hoogleeraar Werner riombart. ? Dit is oen vraag waarop geenszins, gelijk de leek zou kunnen beweren, het antwoord ge reed ligt. Van een domineerend begrip is hier geen sprake. In het gunstigste geval heeft een enkel schrijver zijn aparte opvatting en i'orniuleering, maar doorgaans vindt men zelfs dit niet. Heden ten dage is het mode, des noods een heel boek over 'Sociale politiek" te schrijven, zonder te weten welk begrip door dit woord wordt aangeduid. In het geweldige

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl