De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 11 april pagina 9

11 april 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1033 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. diilitaire school. De eerste van deze twee inrich tingen vormt ingenieurs, werktuigkundigen en airchitecten, die na afloop hunner studiën door de staat worden aangesteld. Zij bevat bovendien de Academie voor Schoone Kunsten, waar onderricht wordt gegeven in schilderen, beeldhouwen, graveeren, enz., en ten slotte het ^museum der revolutie." De militaire school vormt officieren voor het Grieksche leger; zij beslaat een uitgestrekt terrein met plant soenen, excercitie-velden, geïsoleerde gebouwen en een kerk. Om het groote rechthoekige buitenplein staan een geheele menigte gebouwen; ieder daar van heeft een marmeren portiek, waarop in gouden letters dichtregels van Homerus zijn aangebracht, die den dood voor het vaderland verheerlijken. De beide inrichtingen maken een schoonen en grootscheu indruk door de strenge lijnen der Dorische zuilen, -die een impressie van kracht en duurzaamheid geven. Averow heeft plannen laten ontwerpen voor een derde inrichting, die aan belangrijkheid niet voor de beide anderen behoeft onder te doen, namelijk voor een nieuwe marine-school, die aan den Piraeus of bij Salamis zal worden opgericht. Van alle millionairs, die hun schatten aan het algemeene welzijn hebben gewijd, is er geen een, die zooveel als Averow heeft bijgedragen tot de staatkundige en intellectueele ontwikkeling van het moderne Griekenland. Hij is een vriend en geest verwant van Trikoepis, en toen deze minister was, iieeft Averow een staatsleening geheel voor zijn rekening genomen. Maar dit alles had hem waarschijnlijk niet zijn grooten roem verschaft, wanneer hij niet de kroon ?op zijn werk had gezet door een daad, die op den geest van het Grieksche volk, dat zoo zeer op groote ?einoties gesteld is, een onvergankelijkeu indruk heeft gemaakt. Averow is namelijk eerst beroemd geworden, toen hij het stadion van Athene weer heeft laten opbonwen, en toen de dag gekomen was, waarop Louys, de overwinnaar in de wedloopen van Mara thon, te midden van het geestdriftige gejuich van ruim 200,000 Grieken de renbaan betrad en half dood neerzonk. Averow leidt in zijn woning te Alexandriëeen stil en teruggetrokken leven. Zijn kleeding, zijn gewoonten en zijn manieren zijn even eenvoudig gebleven als zij in het begin van zijn loopbaan waren. Terwijl hij werkte voor Griekeuland's roem, beeft bij zijn eigen persoon altijd op den achter grond gehouden. Hij woonde de Olympische spelen zelfs niet bij, en op de opgewonden telegrammen, ?die hem uit de hoofdstad werden toegezonden, ant woordde hij met de volgende woorden: «Ik ver beug mij over den goeden afloop der spelen, en ?wensch de politiek en de wapenen van mijn vader land evenveel succes." In dienzelfden tijd gaf hij 500,000 drachmen als 'fonds voor het Cretenser comité. De stad Athene heeft ?«en standbeeld voor hem opgericht en in December van het vorige jaar een deputatie tot hem gezonden, die hem een zilveren kroon heeft aangeboden, een passend symbool van de koninklijke vrijgevigheid, die de Grieksche Croesussen sedert onheugelijke tijden uitgeoefend hebben. Averow heeft den ?Griekschen Staat tot universeel erfgenaam van zijn vermogen, benoemd. iiiiiiii'MiiiMiiHiimiiiiiiHmuniiHiumiumiiiimimuiiumuiitmiti «iiH'iiliiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiHimnmii,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,, De ondergang oer diamantinfluStrie te Amsterdam." En nu weet, dank zij den heer Batavier, iedere leek, waardoor de diamanthandel en industrie te Antwerpen in de laatste jaren vooruit en te Amsterdam achteruit is gegaan. Vraagt men hem waardoor hij antwoordt met een enkel woord: de snijmachine. De snijmachine heeft het 'em gedaan. Ja toch, nog een andere oorzaak weet hij op te noemen. Want h\j is slim genoeg om uit het opstelletje van den heer Batavier te be grijpen (al mist deze heer den moed om het ronduit te zeggen) dat ook de heer H. Polak schuld heeft aan dien achteruitgang. Intusschen als de heer Batavier bedoeld heeft den lezers van dit Weekblad een helder inzicht te geven van de oorzaken, die tot den achteruitgang van de diamantindustrie hier ter stede hebben samengewerkt, dan lijkt zijn artikeltje naar niets. »Er is maar n oorzaak," beweert bij op den meest beslisten toon. Dit vonnist zyn geschrijf. Want het behoeft niet zoo heel veel nadenken om te weten, dat elk economisch verschijnsel zonder uiizondering het gevolg is van een complex van oorzaken. Dus ook hier. En hadde de heer B. zich tot een kalm en objectief onderzoek van die oorzaken gezet (het eenige, dat met het ter sprake brengen van middelen, die het verval wellicht kunnen stuiten, den lezers van dit blad kan interesseeren) hij badde naast de snijmachine gevonden: I. Dat hier een groot aantal werklieden door het ver leden aan een betrekkelijk hoogen levensstandaard waren (en nog zijn) gewend en II. Niet ge?wend aan een zeker soort moeilijk werk (naatsteenen) waarmee de Antwerpenaar is opgegroeid. III. Dat het in Amsterdam nooit gelukt is den diamantkooplieden tot samenwerking te bewegen. In Antwerpen waar nog bovendien afzonderlijk met grootere kapitalen werd gewerkt, daarentegen wel. IV. Dat de geldbanken ginds meer ver trouwen hebben in den handel en de handelaars dan hier. Dit zijn algemeen bekende zaken. Een diep onderzoek naar het verschijnsel, brengt misschien, of liever waarschijnlijk, nog eenige andere oor zaken aan het licht. De snijmachine neemt in dit stel van werkingen niet eens de gewichtigste plaats in, omdat (de heer B. verzuimt onbegrijpelijkerwijze dit mee te deelen) die machine alleen voor grofwerk (betrekkelijk groote steentjes) en nog niet eens voor iedere soort, gebezigd kan worden. Klein, en ook dit is een beteekenend deel in de pro ductie, kan niet met de machine gesneden worden. Door alle genoemde oorzaken is dan ook de beDe nieuwe uniformen en het nieuwe geweer der infanterie. De Nederlandxche Maagd (tot den Minister van Oorlog): »Zoo onweerstaanbaar heb ik mijn soldaatjes nog nooit gezien!" iiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiMi iiiiiiiijiiiiiiim miiiiiiiiiiiinr zoo maar, met n streek van je ouderwetsche veeren pen, een heele reeks Nederlandsche Staatsambtenaren in 't zonnetje te zetten. En niet erg verstandig ook, vooral niet van iemand die zich paedagoog noemt. Zoo iemand weet toch waarachtig wel, dat hij in 't publiek niet schrijven mag over iets waar hij geen benul van heeft. En wat weet je nou van onzen werkkring want ik ben ook ontvanger dat je dien onbeduidend" durft noemen? Hoe weet je in 's Hemels naam, dat alle ontvangers ynschikt zijn voor hun betrekking? Aan het Departement van Financien is men toch niet gewoon aan »oud-.?ch/)olmeesters" in zage te verstrekken van de signalementstaten j der ambtenaren. l En als je dat nu niet weet meester, dan mag je er ook geen conclusie uit trekken, en allerminst een, waar je een heel corps ambtenaren zonder noodzaak een slag mee in 't gezicht geeft. Dat wou ik je maar even zeggen; dat lesje heb je eerlijk verdiend, want al heb je nog zoo veel wijze lessen uitgedeeld in je leven, het blijkt, dat je zelf ook nog wel wat te leeren hebt. Vergelijk betrekkingen zooveel als je maar wilt, noem onze salarissen »reiisaehlifi', als je dat in je betoog noodig vindt, vecht voor de belangen van een betrekking, die je hebt lief gekregen, maar hou er asjeblieft je fatsoen bii en doe het niet ten koste van menschen, die je niet aangaan en die je niets hebben j misdaan, want dat noemden wij als school jongens al met 'n naampje, dat een »scliool»ieester" allerminst tot eere strekt. Een onti'anijer. wering, Antwerpen is de baas, ten opzichte van bet klein, onjuist. De geachte lezer ziet uit een en ander, dat hij verstandig doet het artikel van den heer B. vooral niet te veel au séneux te nemen. Behalve om het gemis aan objectiviteit, ook om het reeds boven aangeduide gemis aan moed tegenover den A. N. D. B. Ruim de helft van het stukje tot opschrift voerend: »De ondergang der diamant industrie te Amsterdam" is er aan gewijd niet om rechtuit te betoogen, dat die bond mede schuldige is, maar om dien bond en zijn voor zitter hakken te zetten. In geenen deele voel ik mij aargewezen dezen tot pleitbezorger te dienen, maar ik vind het treurig, dat iemand, over deze zaken in dit blad schrijvende, den lust heeft tot tweemaal toe van sentimentaliteit onder de werkgevers te spreken, om aldus de reden van oprichting en bestaan van den A. N. D. B. in een ridicuul licht te stellen. En dit ten over vloede in deze dagen nu die bond in 't heetst van een hachelijken strijd verkeert, dus meer dan ooit een onpartijdige beoordeeling behoeft. De A. N. D. B. werd geboren uit de Chipsbeweging; in voor ieder begrijpelijke taal wil dit zeggen, dat eenige groepen van werklieden eens zeer langen t\jd (in dubbelen zin) en zeer hard en voor bitter weinig geld moesten werken tot ze zoo weinig verdienden, dat zelfs aan de rnatigste behoeften, waartoe ze hun levenswijs hadden kun nen inkrimpen, niet meer kon worden voldaan. Kan de heer B. dit loochenen ? Nogmaals; ik wensch volstrekt niet al wat de bond en zijne leiders gedaan hebben, te verdedigen maar hij, die dit beoordeelen wil, doe dit onomwonden en rechtvaardig. En bij het vormen van zulk een oordeel zal ongetwijfeld ook de volgende over weging in het licht treden: Ben goede loonregeling voor den diamantarbeid te treffen in 't bizonder voor het slijpen is een der moeilijkste (zoo niet de moeilijkste) zaken van dezen tijd, omdat ten Ie het geene zoogenaamde groot-industrie is; men heeft met te reet werkgevers te doen, ten 2de de grondstof, waarvan de prijs door een syn dicaat van machtige geldmannen wordt vastgesteld, is een natuurproduct, waarvan een groot deel eindeloos varieert in vorm en gehalte; ten :ïde zijn in de eischen van bewerking tallooze varia ties aan te brengen, die op den tijuduur der bewerking een beduidenden invloed hebben, ten ?4de er aan de arbeid buitengewoon hooge onkosten zijn verbonden, ten 5de er is geen eenheid van loonstelsel (men heeft stukwerk en werken op vast geld). Wil de heer B. de Amsterdamsche diamantindustrie aan zich verplichten, hij late het niet bij zijn raad om snijmachines aan te schaften, maar zorge dat het groot-kapitaal ook hier ter stede zich met den diamanthandel bemoeie en hij ontwerpe en handhave een loonregeling, die uitvoerbaar en nimmer voor geen der betreffende partijen tyranniek is. Dit laatste behoort immers bij een MODKHM; ixrtii irnxi; VAX J:KXK IXUUSTI:IK, nietwaar mijnheer Batavier V Amst., l-4-'D7. A. B. D.\vms. Terwijl in den diamanthandel alhier algemeen de meening geldt, dat de A. X. D. B. de industrie naar Antwerpen jaagt, heb ik gemeend een andere oorzaak te moeten aanwijzen: toch meent de heer D. dat ik de A. N. D. B. aansprakelijk stel; dit is een botheid of erger, waartegen ik niets zal beproeven. Hij beweert ook dat de snijmachine alleen maar geschikt is voor grootere steenen: dit is onwaar, de heer D. zeurt mee over dingen waarvan hij niets af weet. Verder haalt bij eenige bijzaakjes aan, bijna allen onjuist, en die hij heel pompeus ,.cen stel can irerkinyen" noemt, b.v.: I. »Een groot aantal werklieden waren hier, door het verleden, aan een betrekkelijk hoogen levensstandaard gewend." Dit, als argument, eischt nadere toelichting. II. »aan een andere wijze van werken dan te Antwerpen thans veelal gebruikelijk." Precies. Daarin moet de snijmachine verandering brengen. III »Dat het in Amsterdam nooit gelukt is den diamantkooplieden tot samenwerking te be wegen." Dit is niet noodzakelijk ; de Antwerpsche voorspoed dateert van lang vóór het ontstaan van het Antwerpsche syndicaat, en breidt zich ook uit over de kooplieden, die daar buiten staan. IV. »De geldbanken ginds hebben meer ver trouwen in den handel en handelaars dan hier." Dit is typisch-Amsterdamsch: te meenen dat Antwerpsche financiers zaken doen om andere reden, dan om geld te verdienen. De zaak is natuurlijk, dat de Antwerpsche banken te doen hebben met een bloeiende industrie, en hier met het omgekeerde; ik spreek in dit verband alleen van personen en zaken, die tinantieelen steun behoeven. Dat de A. N. D. B. geboren werd uit de chipsbeweging, en deze een gevolg was van de grofste misbruiken in deze branche van het vak, zou ik niet gaarne loochenen : maar rnag ik den heer D. er aan herinneren, dat deze chipsstakir.g ge wonnen werd door den steun, moreelen en finantieelen, van een aantal fatsoenlijke werkgevers 'l hij heeft dus ongelijk zijn hoofdje zoo te laten hangen, als ik van sentimentaliteit spreek. De beschouwingen van den heer D. over de moeielijkheid van het samenstellen van slijperstarieven zijn even frisch als diepzinnig: die er kans toe ziet, mag ze voor mijn part au sérieux nemen. i De opdracht om groot-kapitaal en diamant nijverheid nader tot elkander te brengen aanvaard ik niet. J. BAT.\viFi!. Aan een Ond-Leeraar M. 0. Met behuigstïlling begon ik de lezing van , uwc losse opmerkingen over M. O. [ Ongeveer aan hot' eind der :!e kolom maakte ! mijn _ belangstelling echter plotseling plaats voor iets anders. Als u het in 't begin al niet had verteld, dan zou het me toch uit uwe pedante uit lating over den werkkring van de ontvangers der Directe Belastingen, wel duidelijk zijn geworden, dat er een. nclioulmcf'slcr aan 't woord was. Mecsterrje, dat was niet mooi van je om Aan Een ontraipr"! Mijn hoed af voor uwe terechtwijzinge en leei'inge! \\Tant rneestertje noemt gaarne uw i!K\vi.is, dat uw iccrkkruig niet onbeduidend is, OXWKPKULKOBAAII; uwe argumenten rusten op zoo vasten bodem, dat daartegen itirts Is in te brengen. Het doet me daarom na uw verpletterend betoog, innig leed, uwen zwaren arbeid on beduidend te hebben durven noemen. Ik bied u daarom mijne excuses aan, ook aan alle commie/xn-veriiicateurs, die later ontvanger geworden zijn, want ook die verrichten na hunne mitxvldiye voorbereiding dien zwaren arbeid! En o! schrandere ontvanger! als ik zeg, dat alle oitlranyei's geschikt zijn voor hunne betrekking (al noemde ik hun wcrld'i'iinj on beduidend), waarmee geef ik dan een het! corps amblenuren een slag in het gezicht'.' De werkkring van een rentenier is gewoonlijk hoogst onbeduidend; is daarom de rentenier zelf (j)dMUiideii'l? O onlvangertje! uwe logica munt al even zeer in onbeduidendheid uit als mijn 'benul''' van ??'.'iii/iii'ilciiifiitiilaleit." Meesicrtjc..

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl