Historisch Archief 1877-1940
No. 1034
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
Erkenning van bewezen diensten.
KEIZER WILHELM voor de, schilderij, voorstellende de Stichters van het Duitsdie Keizerrijk: Dien kerel moet ik toch wegkrabben.
dan schijnt veel overredingskracht gehad te hebben,
ten minste, een kwartier later zag de onder-redac
teur haar terugkomen in gezelschap van Miss B.,
uitgedoscht in een tricot, dat haar een paar num
mers te groot was en waarin zij een
allerbespottelijkst figuur maakte. De onder-redacteur moest
ondanks het onaangename van zijn positie lachen,
doch hield zich iu, om geen verdere jammerklachten
uit te lokken. Toen stemde zij bevend toe, in het
net gelegd te worden. Het touw werd aan den
gordel om haar middel vastgemaakt, en toen zij
aan het net gewend geraakt was, stemde zij erin
toe, een klein eindje opgehescben te worden, //om
te voelen hoe het was." De onder redacteur en
Mrs. Jordan waren veel te blij, dat zij haar zoover
hadden, om te letten op haar angstkreten, toen zij
hooger en hooger de lucht in ging. Toen zij op de
hoogte der bedoelde trapèze gekomen was, lieten
zij het touw los, waardoor zij naar beneden viel
en met een smak in het net terecht kwam. Beiden
waren blij, dat het voorbij was, maar de
onderredacteur was bovendien grenzenloos dankbaar, dat
zij den hals niet gebroken had, wat zeer goed had
kunnen gebeuren, maar alleen ziek was van angst
en opwinding.
Den volgenden Zondag verscheen er een artikel
in het blad, waarin in kleuren en geuren beschreven
?werd, hoe de speciale reporter, Miss B., bet grootste
lieldenfeit had verricht, dat nog ooit door een
leek volbracht was. Zij had zich van de hoogste
trapèze naar beneden laten vallen, zooala men uit
bijgaande illustratie zien kou. Deze stelde een
jonge dame voor, die gracieus a's //menschelijke
pijl?> naar beneden schoot, en niemand, die niet
dacht, dat zij het niet gaarne en uit vrijen wil
had gedaan om zich bekendheid te verwerven, en
opzien te baren.
Er zijn vrouwelijke reporters, die gelukkig ge
noeg zijn, zich niet aan de tyrannie der redacteurs
te moeten onderwerpen, maar dat zijn slechts
enkelen, de veteranen, die bekend zijn en van wie
«Ik graag wat in zijn blad plaatst, al was het, alleen
om den naam. Deze zijn onafhankelijk eii worden
goed betaald: als zij hard werken kunnen zij
$ 75.?in de week verdienen, in goede tijden
alleen. Zij behoeven zich 's morgens ook
niet in de vroegte aan het bureau te ver
voegen, maar krijgen haar opdrachten per post,
soms vier of vijf tegelijk van verschillende bladen.
Zij zoeken uit, wat haar het meest aanstaat en
zenden de andere terug, zoodat de redacteur die
aan een ander kan geven. Als de courant uitkomt,
waarin het artikel is opgenomen dan knipt de
schrijfster het uit, meet het en zendt het naar de
administratie, die haar den volgenden betaaldag
het haar toekomend bedrag uitkeert. De
Amerikaansche couranten betalen elke week, evenals de
meeste andere zaken, wat de administratie verge
makkelijkt en veel vergissingen voorkomt. Een
noodzakelijkheid voor alle reporters is het bezit
van een photographie-toestel en de handigheid het
te gebruiken. Illustraties worden bij elk artikel
verlangd, en het is duur die van een specialiteit
te koopen of ze door hem opzettelijk te laten maken.
Sommigen brengen het heel ver in de kunst te
photogrspheeren voor illlusbratie, en de boeken
waarin de photqgraplijöen bewaard worden, geven
een interessant kijkje op het leven in de stad,
waar de reporter woont.
De bekendste Amerikaansche reporter is Xellie
Blye, die de onmogelijkste avonturen heeft gehad
en wier artikelen buitengewoon gezocht waren.
Zooals men zich zal herinneren, d< ed zij een
reis om de wereld voor een der New-Yorksehe
bladen, wat evenwel niet opwoog tegen al de ver
nederende en gevaarlijke opdrachten, die haar ten
deel vielen. Haar loopbaan had een romantisch
einde, haar sensatie-verhalen waardig: op zekeren
dag ontmoette zij in den trein een ouden
millionnair, die verliefd op haar werd en haar op stel en
sprong trouwde. Huiselijk geluk was evenwel voor
het vreemdsoortig echtpaar niet weggelegd. Mijn
heer Millionnair schijnt spoedig werkelijke of ver
meende redenen tot jalouzie te hebben gehad; hij
liet zijn vrouw nagaan door detectives. Mevrouw
had lang genoeg op zichzelf gepast om te vinden,
dat zij op haar dertigste jaar geen detectives meer
noodig had om dat werkje van haar over te nemen
en liet n ervan, die al te brutaal werd, arresteeren.
Van haar verdere huiselijke verwikkelingen is
niets bekend; waarschijnlijk had zij lang genoeg
het publiek vergast op de verhalen van die van
anderen om nog te wenschen, op haar beurt in de
poppekast vertoond te worden en hield dus alle
evenementen van particulieren aard stil. Het is
niet onwaarschijnlijk, dat de milliounair wel eens
spijt gehad zal hebben van die spoorreis, en zijn
vrouw ook ondanks de mülioenen.
J. M. UITTREK Bos.
UIIIIIlIlllllltHIIIIMIIIIIIIIIIII
iiiiniHiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiimtiHiiii
SNUIFJES.
Daar is in onzen tijd iets, dat mij met vrees
vervult. Ik bedoel dat gebrek aan waardeering,
.hetwelk zich alom open-baart, 't Is haast of
de menschen afgesproken hebben alles te
zullen bedillen. Zij ontzien letterlijk niets
meer. Dat loopt rond met een parmantige
opgeblazenheid, alsof zij tot rechters waren
aangesteld in hoogste ressort en zij n voor
n het mannetje in de maan waren, dat
langs zijn bolle wangetjes 'e nachts naar be
neden ziet, denkende: ik zal u allen eens bij
lichten. Daar hebt ge b.v. Jan en Alleman over
de groot e mogendheden. Zoo'n
kranteiischrijvertje is er niet of hij heeft ze alle zes in zijn zak,
en als de man van de Ilf,i\;ende Nieuwspost nog
bestaat, wat ik hartelijk hoop, maar niet zeker
weet n briefje aan hem en het
Europeesch concert zou een afdoend antwoord
kunnen ontvangen op de vraag: hoe houden
wij de Grieken den Turken en ons zelven el
kander van het lijf? Want dat schijnt het
eigenaardige te zijn van den tegenwoordigen
tijd : juist de lui die het weten moeten, loopen
als geblinddoekt, en de wijsheid wandelt op
straat.
Zoo is het in 't groot en in 't klein. Maar
een zeer kras voorbeeld daarvan moest ik
dezer dagen in ons eigen land opmerken, en
wel in ons Nederlandsch Atheen. Gelijk het
daar gaat, zag men het in de heele wereld
niet. Wat is het geval ? Wij hebben een be
roemden zware-baszanger, Schmier geheeten,
en een beroemden schilder, Bleys genaamd.
Bleys nu, bekoord door de stem van Schmier,
heeft Schmier geschilderd in den zwaren
bastoon, en bood dit zijn kunstwerk der gemeente
Leiden als een gave aan. Zoo kreeg dus 't
Leidsch Museum twee onsterfelijken tegelijk
in n lijst. Sohmier door Bleys en Bleys
in Schmier. «Twee vliegen in een klap '?"
Goed, het geschenk wordt dankbaar aan
vaard. Dat spreekt van zelf. En, wat ook
niet gezegd behoeft te worden : in Leiden, op
de Breestraat, het Rapenburg, de Koemarkt,
enz. enz. overal waar maar menschen elkan
der kunnen tegenkomen: prettige, opgeruimde
fezichten, en zoo nu en dan in 't voorbijgaan
e welgemeende uitroep: gefeliciteerd met
Schmier!! Dankje, dankje en jij met Bleys!
Een genoeglijkheid zonder eind, totdat
daar opeens een giftspuwertje venijn uit zijn
kaken blaast en de heele stad door de men
schen nu elkander bezweren, die Schmier van
Bleys is een crofite! Dat onding, zoo bazuint
zekere heer Verster het in het Leidsche Dag
blad uit, is niet geschilderd maar geverfd !
Nu geloof ik dat yolstrekt niet, maar al
was het zoo, dan zou ik toch \villen vragen:
waarom moet een cadeau, door Bleys ge
maakt, nu juist een schilderstuk zijn? of een
schilderstuk naar den smaak van dien mijnheer
Verster? Wanneer is het behoorlijk geacht
een gegeven paard in den bek te zien? Een
crofite, ja wel, maar zijn er dan geen
croütes, waar een hongerig mensch van
zou watertanden? Ik ken 't onding" niet,
maar ik houd het er toch voor, dat het
portret op Schmier lijkt en is dat niet
genoeg ? 't Is immers om de eeuwige heugenis
van den baazanger te doen l Een beetje be
scheidenheid, mijnheer Vester, zou u niet kwaad
staan, vooral als conservator van 't Leidsch
gemeente-museum. Weet u wel dat. als u zoo te
keer gaat, de evenknieën van Bleys om
van Bleys zelf maar niet te spreken u in
het vervolg in het geheel niets meer zullen
aanbieden; dat zij Leiden zullen overslaan
en naar Amsterdam hun geschenken zul
len brengen, waar wij musea genoeg heb
ben om cróutes in te bergen, en het er op
n minder of meer niet zoo precies aan
komt ? Ware ik Leidsche overheid, ik zou u
die vervloekte betvyeterij wel afleeren. Ik
zou aan niemand minder dan aan dienzelfden
Bleys opdragen u te conterfeiten alsaartsvitter,
als monster van grimmige waanwijsheid, en
u gelasten dat portret op te hangen in die
eigenste Lakenhal, nog vóór dat van Schmier,
zoodat de vreemdeling, als hij de verf over
en langs de lijst zag gedropen, bij het
».=potachtig lippenplpoien" nog' iets anders
«fluistrend vragend zich zou laten ontvallen"
dan »Museum of pakhuis"!
Pas maar op mannetje.
Intusschen komt het me voor dat het lief
deloos oordeel vellen nog menigvuldiger wordt
aangetroffen in de wereld der kunst dan in
die der binnen- en buitenlandsche politiek,
De kunst schijnt een gebied te zijn
heelemaal zonder controle. Daar is de eerste de
beste wijsneus een wijze. Of de redacteur
van de Rf.rMidc. ^iewvsposi gelijk gehad heeft
of ongelijk, dat blijkt t' eeniger tijd, maar
hoe zal het ooit bewezen kunnen worden
dat die mijnheer Verster in zijn recht was,
toen hij Bleys' schilderwerk een croüte
noemde ? Tegenover Verster staan Bleys
Schmier en het heele Leidsche gemeentebe
stuur, en al stelde men de gansche wereld
tegenover hem, nog zou hij niet behoeven toe
te geven, dat hij zich vergist had, want hij
volgt doodeenvoudig zijn eigen hoofd, zijn
eigen smaak; daar is niemand die tusschen hem
en Bleys c.s. met zekerheid uitspraak kan doen.
Daarom zou ik er op willen aandringen, dat
Verster zich onthield van zulke krasse woor
den als wou te, onding enz. liet bezadigde
en gematigde wint het m. i. altoos in kracht
pp den duur. Wanneer Verster geschreven had:
in de Leidsche Lakenhal vind ik portretten,
die mii meer aantrekken dan dat van Schmier
door Bleys, zou ieder gezegd hebben, dat kan
ik mij begrijpen, - maar nu zullen er zijn
die denken: 't is waarschijnlijk toch nog wel
iets beter dan een croüte b.v. 't is «snert".
Dat crofite hoop ik niet meertegen te komen;
en vooral niet, als er sprake is van
->ilodderij"!