Historisch Archief 1877-1940
No 1034
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
DAMEjSf.
>
Lanra Marboli,
Laura Marholm mevrouw Hansson te
Schliersee in Beieren bekleedt sinds een jaar of vier
in de Duitsche vrouwenwereld een eigenaardige
plaats.
Zij representeert in de literatuur de in het
gewone leven zoo veelvuldig vertegenwoordigde
vrouw die, alleen om het feit dat zij naar haren
zin getrouwd is, zich verheven acht boven iedere
aan wie dat lot niet ten deel is gevallen.
In het gewone leven maakt menige ongetrouwde
of gescheidene vrouw, die met dat
matronensuperioriteitsbewustzyn in contact komt, er zich
boos over. En zoo gebeurt het ook dat deze
schryfster voor vele woordvoersters der «vrouwen
beweging" als eene gehate tegenstandster geldt.
Op het Berlynsche vrouwencongres hoorde men
uit den mond van Fraulein von Milde uit Weimar
de uitdrukking: »unsere Feindin Laura Marholm."
Waar zy tegenstandster zy'n wil is, zy eene
des te geduchtere, naarmate zy zich intelligenter
en geestiger betoont. En het is waar dat zij in
hare vroegere geschriften, vooral in Das Buch
der Frauen 1) op geestige wyze zeer krasse
dingen verkondigd heeft, die niet bepaald koorn
op den molen van de pionieressen der vrouwe
lijke zelfstandigheid zijn. Wanneer zij, in de
»Zeitpsychologische Portraits," die samen dit boek
vormen, Sonja Kowalewska als offer van den tijd
geest voorstelt; wanneer zy het leven van Anna
Edgren-Leffler ontleedt; allermeest wanneer zij het
lijden van Marie Baschkirtcheffs als »de tragedie
van het jonge meisje" karakteriseert, dan
spreekt zy' in volle onbevangenheid en met ronde
woorden dingen uit, waarvan men kan begrijpen
dat ze menigeen ergeren. En zelfs wie er zich niet
door laat ergeren, voelt dat hier eene oppositie
quand-même gevoerd wordt en niet altijd in den
edelsten geest. In een ander harer werken: *Wir
Frauen wnd unsere Dichter" klinkt Laura Mar
holm's stem alles behalve edel. De wijze waarop
zy Bjornson behandelt?-een particulier gesprek
met hem openlyk ridiculiseert kan men kortaf
onwaardig noemen. En in n hoofdstuk draaft
zy zoo op haar stokpaardje door, dat men den
indruk krygt alsof zij werkely'k in staat zou zijn,
het eerste het beste mallootje, dat zich aan den
eersten den besten lummel weggeeft,boven de liefste
ziel te stellen die,al zorgend voor anderen en telkens
weer anderen, verzuimd of versmaad heeft bij
ty'ds haar eigen huis te bouwen. Wie eenmaal
geleerd heeft dergelyke dingen met kalmte te
lezen, moge het onedelmoedige van zulk eene
zienswijze, ter wille van het
natuurlyk-begrijpely'ke, vergeven en om den daarin opgesloten
humor glimlachen; op den toon komt heel veel
aan, en de toon, dien Laura Marholm aanslaat,
is dikwijls kortaf gezegd cynisch.
In haar jongste, pas verschenen boekje 2) doet
zij zich van eene eenigzins makkere zijde voor.
Ditmaal kritiseert zy niet, schrijft zy geene
verhandeling, werpt zy geene stellingen op, maar
zy vertelt.
Dat is al dadelijk heel wat anders. Dezelfde
meening die, direct uitgesproken, de menschen
van schrik de ooren doet toedrukken, werkt heel
wat minder verbazend als zij handig in beeld
werd gebracht.
De bedoeling blijft zich gely'k; maar de artis
tieke moeite, aan den vorm besteed, vindt hare
belooning.
Zonder twy'fel zullen Laura Marholm's denk
beelden, op deze wyze verkondigd, bij een veel
grooter deel van het publiek waardeering vinden,
dan wanneer zij ze onverholen-lachend uitspreekt.
Zy vertelt ons, als ware 't een gewoon ver
haaltje, hoe Fraulein Lilly Maytland, dochter
van fatsoenlyken huize in een
Oostzee-havenstad, een leven leidt, waarin zij van ganscher
harte naar een groote verandering wenscht. Zij
verveelt zich en vindt alles om zich heen ver
velend. Dat is de negatieve kant van haren
toestand.
De positieve kant is dat zij naar een
huwelijk verlangt. En op dit punt gedragen
zich haar ouders inhumaan en onverstandig. Zij
voelen niets of veinzen niets te voelen van het
natuurlijke in haar verlangen; zij staan haar
volstrekt niet bij in hare worstelingen met zich
zelve en de buitenwereld. Terwyl haar vader
zich tamelijk neutraal houdt, valt haar moeder
haar lastig, plaagt haar met banale piquanteriën
en schijnt het ongehoord egoïstisch te vinden,
dat zij nog iets anders van het leven hoopt dan,
jaar in jaar uit, in denzelfden tredmolen te blij
ven loopen.
Hoewel zij zeer goed inziet dat iedere veran
dering, die geen huwelyk is, haar op den duur
toch niet zal bevredigen, maakt zij zich omstreeks
haar zes-en-twintigste jaar los uit de banden
harer ouderlijke woning en gaat naar eene groote
stad om te studeeren. De studie boeit haar niet
bijzonder, en zij voelt zich erg eenzaam te mid
den van het pensionsleven, waarin zij zich bij
niemand aansluit. Maar zij knoopt kennis aan
met een jong landbezitter, correspondeert met
hem een heelen winter; met Paschen wil hij
haar in de stad bezoeken en dan zal de zaak in
orde komen. En waarlyk, al is Lilly volstrekt
niet bizonder beminnelijk, het doet ons bepaald
pleizier dat, eer de Paaschdag om is, de zaak
werkelijk in orde komt: zoo handig en zoo
menschelijk heeft Laura Marholm in enkele trekken
dien Paaschdag beschreven, zijn spanning en
zyne ontspanning.
Van nu af is Friiulein Lilly Frau Lilly, en
het spreekt vanzelf dat die gebeurtenis, hoe
gewichtig ook in haar leven, haar karakter niet
eensklaps veranderd heeft. Even weinig lief als zij
als meisje was, is zij het aanvankelijk als jonge
vrouw. Ja, wy wonen huiselijke tafereeltjes bij,
waarin zij zich zóó aanstelt, dat wy het mijnheer
Karl Holm, haar man, gemakkelijk vergeven
wanneer hij haar, zoo niet als een ondergeschikte,
dan toch als een stout kind regeert.
Doch merkwaardig is, dat zy zich gaandeweg
betert. Naarmate zij aan haren man, haar moe
derschap, haar gevestigde positie went, verliest
zy hare kuren, haar veeleischendheid, haar hang
tot verveling. Het buitenleven, dat haar eerst
tegenstond, en waarvan zij haar man zocht af te
trekken, wordt haar een bron van genot en
levenslust. Onder den invloed van zijn
praktischen eenvoud, ontwikkelt zich in haar eene
gezonde, natuurlijke opvatting der dingen. Van
lieverlede komt nu het beste deel van haar wezen
tot zijn recht. Als vrouw en moeder groeit zij
boven haar zelfzucht uit; en eer wij afscheid
van haar nemen, erkennen wij gaarne dat zij heel
wat aardiger geworden is dan toen wij pas met
haar te doen kregen.
De conclusie, die ons treft, is: dat Lilly
tot de vrouwekarakters behoort, die alleen als
vrouw en moeder deugen: alleen op voorwaarde
dat zij in dit opzicht bevredigd worden, voor
toewijding vatbaar zijn. Zij kennen geen andere
liefde dan die langs dezen weg met haar eigen
persoon en ontwikkelingsgang samenhangt. Voor
eene goedheid, daarvan onafhankelijk, voor
hartelijkheid jegens hare ouders, voor vriend
schap, voor hulpvaardigheid die zich verbrokkelt
zonder aan de gevolgen te denken, tot dat
alles is zij niet onbaatzuchtig genoeg. Dienten
gevolge is zij koel en hard jegens de andere
vrouwen met wie wij haar in aanraking zien
komen. Voor eene goddelijke dwaasheid als die
zich over alle vrouwen in het algemeen zou
wenschen te erbarmen, zou zij stellig niets anders
dan sarcasme over hebben.
(Slot volgt).
GEERTRUI DA. CAUKI.SKN.
iimiitiiiiiiitiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Hoeden. Stitdeerende vroincen. In
giekcnhui2en. Bebloemde balcons.
Ken fietsJtoed. M'ielri/jdsters.
Xiektekiemvrije melk. Hecepten.
Daar dan de hoed dezen zomer het belang
rijkste deel van het toilet moet vormen is het
de moeite waard eens na te gaan wat er alzoo
gereed gemaakt wordt. liet speciale rood, dat
zoowel blondines als brunetten passen zal, is
toch niet n kleur; het zal noodzakelijk zijn,
op n hoed verschillende nuances op artistieke
wijze te vereenigen en een soort van gamma te
verkrijgen, die bij voorbeeld van licht mauve door
vuurrood en violetrood tot granaatrood loopt.
Om dit te verkrijgen, moet de modiste inderdaad
eene artiste in kleuren zijn.
Het garnituur van den hoed zal ongeveer uit
alles bestaan: lint, bloemen en vooral tullen
drapeeringen; men zal ook den rand wel omge
ven met een soort marabout van genuanceerde
bloembladen van papavers, van heel dunne zijde.
De grondvorm zal zijn van stroo, meest rood
stroo, van tafl'etas poudré, fijn rood taf met
wit geglaceerd, van ingehaald liberty-gaas, of
van eene nieuwe soort gaas, stevig en glanzig,
dat men batavia-gaas noemt.
De strooien vorm kan ook violet of groen of
rose zijn; van de zwarte of' bruine hoeden van
verleden jaar kan men den bol op alle wijzen
met kleurig taf omvouwen en den rand donker
houden, of omgekeerd. De rand zal weer in
diverse vormen gebogen, op- en omgeslagen
worden; ook is een nieuw idee: twee randen
op elkaar, de een van donker, de ander van wit
stroo, of zwart en rose, bleekgroen en wit
zoodat de hoed aan de binnenzijde een andere
kleur heeft dan aan de buitenzijde ; vele dezer
hoeden hebben geen bol. Ook paardenhaar wordt
gedragen, en fijn rijststroo, en grof fantasiewerk
van stroo en bast, en Engelsch stroo, ook paarde
haar en stroo met randen n jour op kleurig
transparant.
De verbazend hooge bol, met een kroon erom
heen, die dezen winter hier en daar gedragen is,
zal ook in den zomer wel in de gunst blijven,
maar ook baretten, turbans, driesteekjes, zelfs
polichinelle-steken, hoedjes Louis XV, béguins,
en groote matrozen-hoeden met drie of meer
linten, het een over het ander, om den bol.
*
* *
De statistieke opgaven omtrent de studeerende
vrouwen hebben gewoonlijk eenige toelichting
noodig; men kan onmogelijk de cijfers van het
eene land als maatstaf nemen voor die van het
andere. In Rusland bijvoorbeeld is het aantal
doctoressen enorm, maar de reden is niet zeer
verheugend voor de vrouw. Bij de reusachtige
oppervlakte en de dungezaaide bevolking, willen
de geneesheeren niet op het platteland gaan
wonen, zoodat de bevolking er grootendeels van
geneeskundige hulp verstoken is; in deze voor
zien nu de arme doktoressen, en het is een ver
standige daad van de regeering geweest, haar
ook de ondersteuning en de benoeming tot dis
trictsartsen te geven, die de geneesheeren versmaad
hebben. Evenzoo is het met de onderwijzeressen,
de arme meisjes werken zoo goed als voor niet,
maar met de zelfverloochening en de doffe be
scheidenheid van het Slavische ras.
Ongeveer evenzoo is het in Italië. Omtrent
het martelaarschap van de jonge onderwijzeressen
moet men Ouida en andere schrijfsters eens
ondervragen, ook wanneer er nog niet de bijzon
dere eischen van een provinciaal schoolopziener
bijkomen, zooals die eenige jaren geleden in het
schandaalproces van »la maestrina" (het
onderwijzeresje) aan het licht gebracht zijn. Maar
waar de mannen niet te vinden zijn voor een
loopbaan van vernedering, gebrek en toewijding.
en liever soldaat in Afrika dan dorpsonderwijzer
worden, neemt de vrouw noodgedrongen het
ellendig handwerk op. In het eene noch in het
andere land is dus de toestand voor de vrouw
zoo heugelijk of zoo rooskleurig te noemen.
In Italiëzijn betrekkelijk veel vrouwelijke
studenten, 121 in 1895, maar het geheele aantal
studeerenden was 21.273 ; dus de percentage was
nog niet groot.
*
* *
De vereeniging tot verspreiding van bloemen,
vruchten en lectuur in de ziekenhuizen te Am
sterdam bracht haar vijftiende jaarverslag uit
(over 1897).
Wekelijks werden het Binnen-gasthuis, het
Wilhelmina-gasthuis, het Israëlitisch ziekenhuis,
het Besjeshuis en het Werkhuis bezocht.
liet bestuur schrijft:
»A1 is het doel onzer vereeniging niet juist
eene levensbehoefte, toch zouden wij een ieder,
die er belang in stelt, willen uitnoodigen, op
Woensdag- of Donderdagmiddag eens een kijkje
in onze gasthuizen te komen nemen. Treden wij,
beladen met bloemen of planten, de zaal binnen,
dan treffen ons van alle kanten kreten van be
wondering en vreugde. De zusters doen voor de
patiënten niet onder en betwisten elkaar vaak de
mooiste en sterkste planten, die zij dan in den
regel goed verzorgen en lang frisch houden. Het
Binnen-gasthuis werd dit jaar bijzonder goed
bedacht door eene wekelijksche bezending in het
voorjaar van den heer L. Kruyff te Sassenheim,
en in den zomer van mevrouw Wendelaar uit
Berg-en-Dal. Het doet dan zoo goed, die arme
zieken en ouden van dagen iets te laten genieten
van hetgeen de natuur met kwistige hand aan
biedt, en wij zouden wel allen heeren bloemisten
en eigenaars van groote buitenplaatsen willen
toeroepen : »Zendt ons toch uwe bloemen, waar
gij zulk een overvloed van hebt; elke frissche,
fleurige bloem is zoo hartelijk welkom bij ons !''
Niet minder welkom dan de bloemen zijn de
vruchten, die wij bij voorkeur in den zomer
onzen zieken aanbieden. Eene groote mand met
kersen, van buiten gestuurd, blijft nog jaren
daarna in dankbare herinnering; jammer maar,
dat wij zoo hoogst zelden hiermede verblijd
worden."
»'s Winters zijn de boeken hoofdzaak en wel
de meest gewaardeerde vrienden gedurende de
lange, sombere dagen, op het ziekbed doorge
bracht. Dat de smaken uiteenloopen, is natuurlijk,
maar gelukkig, onze bibliotheek biedt een vrij
rijke afwisseling aan en voldoet in den regel aan
ieders eischen. Voor de kinderen is onze komst
altijd een feest, zeggen de zusters ; met begeerige
blikken zien zij naar de prentenboeken, en zij
komen niet tot rust, vóór elk hunner er een ge
kregen heeft.
Het spreekt echter vanzelf, dat de boeken veel
te lijden hebben ; zij moeten dikwijls opgeknapt
en nu en dan door nieuwe vervangen worden;
dit jaar gebruikten wij / 100, om de verschil
lende bibliotheken aan te vullen.
Ook voor onze bussen voor couranten aan de
stations Weesperzijde en Centraal, Kiosk
Torensluis, Kiosk Leidscheplein en Handelmaatschappij
vragen wij uwe aandacht; een lOOOtal bladen
werden dit jaar geregeld elke week over onze
ziekenhuizen verdeeld en met belangstelling ge
lezen.
Dames-patronessen zijn mevr.
VeningMeineszden Tex, mevr. Schouwenburg-de Marez Oijens
en mevr. Wendelaar-Bonga. Heeren adviseurs de
H.H. J. II. van Eeghen en H. J. de Marez Oijens;
eere-presidente, mevr. Delprat-Reynvaan; dames
werkende leden, mej. II. Chr. van Hoorn, pre
sidente; mej. M. de Clercq, secretaresse; mej.
C. van Eeghen, penningmeesteresse, en de dames
E. Matthes, M. ter Meulen, N. Tutein Nolthenius,
J. Harkema, S. van den Wall Bake, S. van den
Wall Bake, A. Fikken, A. Hoogeboom, S.Schroeter,
II. Boeke, S. Kool, A. Geertsema, II. van de Werk,
B. Cramer en E. Jonas.
Bloemen ontvangen gaarne: Woensdags mej.
Ter Meulen, Binnen-Gasthuis; Donderdags mej.
Schroeter, Israëlitisch Ziekenhuis, en mej. Van
Eeghen, Heerengracht 4!)5, en Vrijdags mej. Van
Hoorn, Heerengracht 529 vóór 12 uur.
*
Een aardige wedstrijd is te Brussel in 1800
gehouden, die der »balcons fleuris". Ruim 500
candidaten hadden zich opgegeven en de com
missieleden uitgenoodigd hun balcons eens te
bekijken. Het is verwonderlijk, wanneer men in
Holland, dat buitenaf als een bloemenland ge
prezen wordt, de nieuwe straten nagaat, zoo
weinig begroeid, en met bloemen bezette balcons
te zien. De voorbijganger voelt zich dankbaar
voor iederen rank van klimop en wilden wingerd,
van Japansche hop, lathyrus, boonenbloesem en
cobaea, kamperfoelie en convolvulus die de balcons
omlijst; en het is zoo gemakkelijk, er een randje
met geraniums en violen, phlox en petunia,
anjelieren, margueriten, heliotropen, verbena's.
muurbloemen en fuchsia's omheen te zetten. De
bloemen behoeven, zoo hoog boven de straat,
niet kostbaar en gedistingeerd te zijn; ze hebben
veel te lijden en er gaan er wel eens dood door
zon en hagel, maar ze geven binnen en buiten
iets feestelijks, iets gekleeds; de geheele straat
wordt opgefleurd door eene reeks van kleurige
of met groen behangen balcons.
* *
*
Eene dame schryft ons:
Geachte E?e.
Toen het Weekblad verleden jaar een prent gaf,
met allerlei sportcostumes bij Kirsch verkrijgbaar
en gy daar een waardeerend woord bygaf, kwam
een gedachte bij mij op, waaraan ik, nu deze
week het Weekblad weer ziende, gaarne uiting
wilde geven.
Waarom wordt er toch zooveel werk gemaakt
van de fietscostumes en nooit eens van een
bijzonderen fietshoed ? Ik vraag dit niet uit het
oogpunt der ijdelheid, maar met een hygiënisch
doel.
Ik toch, zou gaarne gaan wielryden, doch mijne
lichtschuwe oogen beletten mij zulks. Als niemand
iets van zon bespeurt, is mij de lucht te sterk
en loop ik met parasol. By de tegenwoordige
mode is er geen hoed denkbaar, die de oogen
zóó beschermt, dat men geen parasol noodig heeft.
En zet men zoo'n reusachtigen paddestoel op,
dan vangt die op de fiets te veel wind. En
het zijn niet alleen de oogen die beschutting
vragen, maar ook de huid. Er wordt steeds
gesproken van een mooi sport-tintje, dat is,
als men bruin verbrandt. Doch dit voorrecht
is alleen voor brunettes weggelegd. Blonden
krijgen sproeten, vlammen in het gezicht, ver
vellen enz., enz., wat lastig en weinig fraai is.
In vroeger tijd zag men de kinderen aan het
strand te Scheveningen met een zoogenaamd vijge
matje, dat met een lint onder de kin vastgebon
den zat, ecnigsins het model van het Ileilsleger;
of de Californische kap zooals ik die op platen
zag, lijkt ook zoo geschikt. Wanneer ik nu zoo
iets opzette, werd ik zeker nagejouwd en voor
excentriek verklaard. Bedenkt de firma Kirsch
nu echter een geschikt en tevens aardig model
en geeft zij het sanctie, door het in hare vitrines
te plaatsen, dan vindt zoo 'n model zeker ingang
en zouden vele zwakoogige en dunvellige
wielrijdsters gebaat worden".
Hiermede is het verzoek overgebracht.
Voorloopig zij opgemerkt, dat men ook wielrijdsters
met voiles ziet en deze voiles zoo dik genomen
kunnen worden als men zelf wil. Een hoed, hoe
aansluitend ook, een klokhoed, een Dolly Var
den, beschut vooral van boven, hoogstens op zijde;
bij het wielrijden zal het wel de scherpe lucht
vlak van voren zijn, die het meest het teint be
derft, en deze is met geen hoed aftesluiten. Een
laag poudre-de-riz, een London-smoke-bril, een
voile en een vijgenmatje geven samen een aardige
beschutting.
*
Uit een interview met den directeur van eene
wielrijderessenschool te Weenen:
Leeren de dames vlug?
De meesten. Het komt er voornamelijk op
aan, haar zelfvertrouwen te geven. Om dit te
bereiken, letten wij er vooral op, dat de leerlinge
nooit valt. Geen van de dames is, zoolang zij
onder ons toezicht was, van de fiets gevallen.
Zou toch niet een paar maal tuimelen het
leeren gemakkelijker maken?
. Zeker, maar de dames houden van operaties
zonder pijn.
Hoeveel lessen heeft een dame noodig?
Sommigen kennen het na zes lessen, ande
ren hebben er twaalf en meer noodig. Onlangs
kwam een heer met zijn vrouw en wenschte dat
zij het zoo gauw mogelijk leerde. Ik leidde de
dame een paar malen rond, hij keek er naar en
zei toen dat hij hetzelf wel verder zou overne
men. Hij deed dat op zijn manier hij liet er
haar een paar malen overheen vliegen. In twee
lessen, ieder van een half uur, kon zij rijden,
Zulk een radicale onderwijsmethode zouden wij
ook wel willen toepassen, maar de dames willen
niet.
Meent u dat de dames alleen wielrijden,
omdat het juist mode is ?
Toch niet; het mag voor eenige de reden
zijn om er mee te beginnen; maar kennen ze het
eenmaal, dan houden ze werkelijk van, zelfs
meer dan de heeren.
* *
?>:?
Deze week bracht professor R. H. Saltet,
directeur van den gezondheidsdienst, met een
20-tal studenten een bezoek aan de
melkinrichting »l'lancius" Keizersgracht 802, waarbij in
't bijzonder de aandacht werd geschonken aan
het bereiden van ziektekiemvrije melk opflesschen.
* *
*
lïiscttiiies de Bernc. Het beroemde Zwitsersch
gebak wordt op de volgende wyze gemaakt. Men
neemt 4 deciliter honig en 250 gram suiker;
veegt een kwart kilo amandelen goed af', zonder
er de schil af te nemen en snijdt ze in stukjes;
en houdt als kruiderijen gereed 15 gram kaneel,
* gram gestampte kruidnagelen, wat gehakte
citroenschil, wat fijngesneden sukade en een half
wijnglas kirsch. De suiker, de amandelen en de
kruiderijen plaatst men in een pan, giet er den
honig kokend op, en mengt het vlug dooreen.
Dan steekt men de kirsch aan, giet ze bran
dend in het deeg, mengt er 125 gram fijn meel
bij en gaat alles stevig dooreen kneden. Als
het deeg goed in orde is, laat men het een dag
rusten: dan strijkt men het ter dikte van een
centimeter uit, maakt er figuren van, legt die op
besmeerde platen en bakt ze in den oven.
Men kan ook in plaats van amandelen hazel
noten nemen; sommige baksters vervangen de
kirsch door muskaatnoot, maar dat is minder
eigenaardig.
E-e.