De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 18 april pagina 9

18 april 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1034 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Hollaiitóe Reyne en de taal. 't Zal wel geen gewaagde stelling zijn, dat iemand, - als hij ergens over spreken wil, er wat van moet weten. Maar over de taaibeweging van onze dagen praat iedereen mee 1) en 't lijkt wel vooral . -die niet op de hoogte van de kwestie zijn. Uit . allerlei geschrijf tegen het streven van de vereni ging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal blijkt dat velen 't niet de moeite waard achten, kennis te nemen van hetgeen tot aanbeveling en tot ver dediging er van geschreven is. Maar toch oordelen ?och ja veroordelen, en uit de hoogte! Daar is b.v. de Hollandsche Revue 2) (eerste jaargang, afl. 7). Daarin wordt als het boek van ?de maand ,Twijfel" van C. P. Brandt van Doorne besproken, en nu worden de voorstanders van vereenvoudiging eens op hun plaats gezet. »Deze hervormers doen denken aan de hedendaagsche kleine timmermansbazen, aan z.g. revolutiebouwers die bij onze oude steden nieuwe wijken doen ver rijzen van breede, saaie, nvormige buizen, kaal stoffig en zonnig, alles eender en gelijk, in een woede ?om alle» te nivelleeren, wat boven het omringende uitsteekt. Zoo zijn die taalrevolutionairen 3) ook Zij willen in de groote stad onzer taal, lange straten trekken van honderde huisjes onder n goot." Het zijn » menschen met blinde oogen voor ?alles wat afwisseling, variëteit, grilligheid en sponiane schepping is ; alles moet klein, benauwd en benepen worden afgemeten naar dorre, onbedui dende nuttelooze regels." En: «er moet meer regel en gelijkheid in komen, alles moet meer naar n patroon zijn, vereenvoudiging noemen die heeren het." Zou de heer Netscher wel ooit gehoord hebben van de .voorstellen tot vereenvoudiging van onze schrijftaal" P Met aandacht gelezen heeft hij ze zeker niet. De prutsers", waar hij in zijn ver ontwaardiging zo laag op neerziet, hebben altijc «p de voorgrond gesteld, dat alle taal eigenlik individueel is, wat in zich sluit dat ^spontane schepping" in z'n waarde gelaten moet worden; maar de heer Netscher ziet alleen een »woede om «lies te nivelleeren." De meeste tegenstanders komen met het schrikbeeld //anarchie" aansjouwen, ze zijn zo bang voor mateloze willekeur, als de vereenvoudigers" hun zin krijgen en sommige grammatiese- en spel-voorschriften van onwaarde verklaard worden. De heer Netscher is juist bang voor het tegenovergesteld, voor i-dorre, onbedui dende, nuttelooze regels"; hij moest dus liever de vereniging een handje helpen, om werkelik dorre «n nutteloze regels, voor kamergeleerden, buiten de taal om uitgedacht, op te ruimen. Maar 't gezelschap ^prutsers" zal hem niet foevallen. 't Is waar: 4) »Kollewijn en een nasleep van schoolmeesters", 5) waaronder b.v. prof. van Belten, prof. Logeman, prof, Speijer en prof. Symons, ?die de » Voorstellen" mee ondertekenden, en Marcellus Emants en Gerard Keiler, die lid van "'t Bestuur zijn. Die heren zijn, volgens de heer INetscher, »als ondeugende jongens of nieuwsgierige ?dienstmeisjes, die het instrument van een beroemd ?violist, dat hij even heeft neergelegd, opnemen ?om er op te krassen en te tokkelen, om 't toch ?ook eens in handen te hebben gehad." Laten we voor een ogenblik aannemen, dat de heer Netscher ?de beroemde violist is, en dat er onder de , her vormers" geen enkele is, die 't instrument ook maar voor een honderdste zo verdienstelik zou 3cunnen bespelen als hij dan deugt de verge lijking nog niet. Want alle taal is z'n 't diepste wezen individueel; ?de taal van een artiest is het in de hoogste mate, ?en niemand zal dan ook of hij moest wrachoold aijn in verouderd wanbegrip op de gedachte komen een artiest voor te schrijven, hoe zijn -taal wezen moet. Maar die ondeugende jongens «n die nieuwsgierige dienstmeisjes hebben, even als elk mensenkind ieder hun eigen viool, zoo goed als die beroemde man; ze hebben dus het volste recht om er op te tokkelen en te krassen ?of wel er op te spelen zoals ze het verkiezen, zoals ze het van hun moeder, van hun omgeving, van het leven geleerd hebhen; maar 't instrument van een virtuoos laten ze met vrede. En nu verder zonder beeldspraak: de vereeniging ?tot vereenvoudiging van onze schrijftaal wil het aantal regels beperkt zien tot de werkelik nodige (kan iemand voor de praktijk er buiten, 't onderwijs kan zekere regels en onderscheidingen niet missen) en ze wil vooral geen regels die in strijd zijn met het algemeen beschaafd gebruik. Want al beeft ieder z'n eigen taal, er is toch ook een algemeen beschaafde spreektaal, die iu alle 1) Niemand moet dit verkeerd begrijpen ; over iaal mag iedereen meepraten, iedereen die spreken >en denken kan is bevoegd (zie beneden).- maar over een i&a\beweging kan alleen bij oordelen, die weet, waar 't om gaat en hoe. 2) 't Is wel geen voorbeeld van jonge datum, maar 't is sterk sprekend ; daarom kies ik dit uit ?de vele, die deze tijd oplevert. 3) Die woorden hervormers en recoluiior/.uairen bewijzen alweer dat er een misverstand is. De vereeniging hervormt de taal niet, dat wil ze niet ?en dat kan ze niet, ze staat ook niet op tegen de taal, maar erkent de levende taal als 't hoogste gezag. Als er sprake van revolutie is, dan is 't ?een opstand tegen het onwettig gezag van de zgn. «praakk unst. 4) t. a. p. blz. 455. 5) Toen de heer Netscher dit schreef werd er juist geklaagd dat de onderwijzers percentsgewijze de minderheid vormden in de Vereniging. (Brosjure Let op de Tekenen des tijds). delen van 't land met geringe afwijkingen dezelfde is; wat die spreektaal niet kent, dat behoort ook niet iu de spraakkunst. En hoe kan men zondigen tegen de taal (d. i. klank) door bij het schrijven lettertekens wegtelaten, die niemand uitspreekt P Hoe kan een »artiest-met-de-taal", een klank kunstenaar zich aan het weglaten van pennestreken ergeren? Hier is misverstand of onbe kendheid met de behandelde kwestie. En de schrijver van een-Revue moet als hij zijn overzichten geeft (reviewen heet dat in de » Hollandsche Revue"), niet over de dingen heen zien. Wie voorlichten wil moet zelf de weg kennen, anders brengt hij zijn publiek ook op een dwaalspoor, 3. L. C. A. MEIJEK. Boekverkoopingen. Van de firma Frederik Muller & Co. ontvingen wy' een drietal interessante catalogussen. Bebliotheek-Piek I is de catalogus van een zeer belangry'ke collectie moderne werken over Ame rika, meer speciaal over de Vereenigde Staten, het land, zy'n geschiedenis, zy'n litteratuur. Het is de eerste maal dat in ons land zulk een verzameling aan de markt gebracht wordt. De voornaamste moderne werken van geschiedenis en letterkunde van de Vereenigde Staten zy'n aanwezig. De ontdekking, het leven der Indianen, het leven der kolonisten, de vrijheidsoorlog, de geschiedenis der spoorwegen, de dichters, de prozaschrijvers, kortom een collectie waar hy die zich op de hoogte wil stellen van het worden en zyn der Vereenigde Staten, alles vindt en voor 't meerendeel van 't nieuwste; van 1870?1890. Bibliotheek Piek II, is de catalogus van 'n vijfhonderd meest oude en nieuwe plaatwerken op letterkundig en natuurhistorisch gebied. Beroemde Fransche geïllustreerde werken, als b.v. No. 220, JFables de Lafontaine met oude kopergravuren. Zeldzame natuurkundige plaat werken als No. 261 Flora Batava, als No. 264 Schlegel's vogels van Nederland, als No. 265 Sepp's Nederlandsche Insecten. Prachtdrukwerken als No. 254 News from nowhere, een perkamentdruk van de beroemde Kelmscott Press en No. 255 The history of Reynard the Foxe van dezelfde drukkerij van William Morris. Historische plaat werken als de Wapenhandeling van de Gheyn, verder Hogenberg's serie van 348 platen uit den 80-jarigen oorlog. Een afzonderlijke rubriek van werken over de geschiedenis van de schilder- en graveerkunst. Bovenal een hoogst belangrijke collectie werken der Nederlandsche letterkunde uit de XVIIe eeuw. De blz. 25?33 alleen, bevatten de beschrijving van de zeldzaamste reder.rijkers-bundels en van die oude vroolijke zangboeken in breed quarto met hun bekoorlyke prentjes, veelal van groote meesters, geteekend of geëtst. Onder de oude Fransche letterkunde tree by'zonder merkwaardige uitgaven van Molière's tooneelspelen. L'Album-Wertheim, de titel van den derden catalogus, is eveneens een verzameling zooals die hier te lande zelden in veiling komt. De afdeelingen portretten met autografen van tooneelspelers, musici en vooral van onze helden in Oost-Indiëis zeer belangrijk. Sommige stukken bevatten uitvoerige eigenhandig geschre ven gedachten, dichten en vooral ook eigenhandig geschreven muziek. Een eigenhandig stuk van Goethe vindt men onder No. 5. Ook het eerste nummer, bestaande uit niet minder dan 221 aquarellen en teekeningen, waarby van onze grootste meesters, vormt een belangrijk geheel. NIEUWE UITGAVEN. Algemeen Belang, Nieuws- en Advertentieblad voor Kennemerland. K. Reyne, Krommenie. No. 1. Woordenschat, verklaring van woorden en uit drukkingen, onder redacte van TACO H DE BEER en Dr. E. LAURILLARD. Afl. 8. Achttiende Jaarverslag van het Burgerzieken huis te Amsterdam. C. A. Spin & Zoon. De Landsverdediging. Red. Investigatores. Ie Jaarg. 2e Serie. Febr. 1897. Amst. Elsevieruitg. De Regeeringe van Amsterdam zoo in 't civiel als crimineel en militare. (1653?1672). Ont worpen door HANS BONTEMANTEL. Uitgegeven door Dr G. W. Kernkamp, Ie deel. Martinus Nijhoff, 'B Gravenhage. De Cultures van Nederlnndsch Oost-Indië, door Mr. W. REiLiNfiH, leeraar in de Staatswetensohapden aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen. Amsterdam, S. L. van Looy. Uitgave van de Maatschappij tot nut van 't algemeen. Vereenvoudiging van het spellingstelsel en de verbuiging in het Lees-Taalonderwys der lagere school. (De voornaamste «voorstellen" der «com missie" onpractisch en inconsequent), door J. E. K. VAN WIJNEN. Groningen, P. Noordhoff. Gids voor inleggers bij de Rijks-Postspaarbank en die het wenschen te worden, door P. J. F, nu Bois. Amsterdam, J. H. I>K WIT. De Geschiedenis der Middeleeuwen, door A. G. VAN DIJK en P. F. C. SCHABP BE VISSER. Vlaardingen, Dorsman & Odé. Inhoud van Tijdschriften. Teysmannia, onder redactie van Dr. P. van Romburgh en II. J. Wigman. 1897. 1ste att. Bamboe, door H, J. Wigman. Bloemen om te snijden, door J. J. Smith Jr. Waarnemingen Omtrent spontane verjonging van den djati, door W. H. van der Haas. Aanleg van groente tuinen, door G. Ottenhott' Jr. Bemesten van koffiet/iinen, door Dr van Romburgh. Varia. Eigen Haard No. 1(>: De groote Manoeuvers, door Virginie Loveling. (Slot). Dordt en de Dordtsche Tentoonstelling, door Van der My'le, met afbeeldingen. Lentezorg (by de plaat). Mariette, door Ida Haakman. Vogeltjes voeren, naar de schilderij van Villa. De winters van 1743-1895, door dr. A. G. Olland, met afbeel ding. I. De Assistent-Resident A. J. C. de Neve, met portret Fusains: Boscli in de Lente, door Edw. B. Koster. Heinrich von Stephan, met portret. Verscheidenheid. Feuilleton. LLERLEI Prof. Max Muller over diners en toasten. Prof. Max Muller, de bekende geleerde, toont in de letterkundige herinneringen die hy' in «Cosmopolis" publiceert, een aangenaam en in nemend causerie te zyn. Niemand, die ooit met hem heeft omgegaan, heeft reden, zich over hem te beklagen; hy heeft voor iedereen een vriendelijk woord. Slechts n zaak wordt door hem gehekeld, namelyk het »:liner" of zooals de Engelschen schrijven Winner", dat in Londen langzamerhand reusachtige afmetingen heeft aangenomen. Max Muller schrijft: Een rustig dïner met een paar vrienden is gezellig genoeg, en een zekere mate van maatschappelyke wrijving is misschien wel juist datgene wat wy' noodig hebben om ons voor roesten te behoeden; de vonken, die daarbij ontstaan, kunnen tot licht en warmte aangroeien. Maar zich netjes aankleeden, een paar mylen ver rijden en dan gaan zitten, hoogstwaarschijnlijk tusschen twee u onbekende personen, die niets te zeggen en veel te vragen hebben, en die, als het ongeluk het zoo wil, niet eens mooi of innemend zy'n dat is een marteling, waarmee men mannen van geest eigenlijk nooit zou mogen kwellen. Een afternoon-tea is een veel verstandiger ge noegen, daar men dan niet gedoemd is twee uur lang op een stoel te bly ven zitten; men kan rond loopen en zelfde raenschen uitkiezen met wie men wil spreken. Zelfs een lunch is beter te verdragen, want die duurt niet zoo lang, en daarby vindt men nog wel eens gelegenheid een paarwoorden te wisselen met een goeden kennis. Maar diners zyn martelingen, overblyfselen uit een onverlichten tijd, waarvoor geen verontschuldigingen meer te vinden zijn. En ik geloof dat het aan tal menschen dat onder die martelingen bezweken is, heel wat grooter is, dan dat van hen, die by' wedrennen hun nek gebroken hebben. Eenmaal hoopte ik, dat de aesthetische beweging die door de Engelsche kringen ging, een einde zou maken aan gemeenschappelijke slikfeesten of tenminste een verandering ten goede erin zou brengen. Het is toch in ieder geval geenaesthetisch schouwspel, een aantal menschen, jong en oud, met en zonder tanden, hun monden te zien vullen met schapevleesch of biefstuk, kauwend, slikkend en het eten met wy'n of water naar beneden spoe lend. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of die bezig heid kan zóó volbracht worden, dat zij geen aanstoot geeft en zelfs zóó, dat zy bevallig is. De dames in het Oosten verstaan de kunst, kleine beetjes met de vingers in den mond te brengen en Oostersche dichters beschrijven die handeling vol verrukking. Chineesche poëeten geraken zelfs in vuur over coteletjes, die hun geliefden verorberen. Maar my' komt het voor, dat de Hindoe's blijken van goeden smaak geven, door zich gedurende de «voedering" terug te trekken en niet weer voor den dag te komen, vóórdat zy gezicht en handen gewasschen hebben. Waarom zy'n wy' er zoo op gesteld, deze zonder twy'fel noodzakelijke verrichting onder de oogen van onze vrienden te brengen ? Zou het niet mogelijk zy'n, dat ten minste het grootste deel der voedering in stilte werd voltrokken, en men eerst bij het dessert, of voor heeren by' den wyn na het eten gezellig byeen kwam? Dat zou dan een waar symposion (te zamen drinken) zy'n, en geen symphagion, (te zamen eten). Maar ik voel dat ik op gevaarlijk terrein gekomen ben, en daarom zal ik alle verdere ket teryen onderdrukken. Browning, de beroemde dichter, bezat een groot voorrecht: hy liet zich zy'n middagmaal nooit bederven door het houden van een toast. Op een keer zat ik tegenover hem aan een dïner van de Koninklyke Academie. Het was mijn taak een woord van dank uit te spreken namens de letterkunde en de wetenschap, en gedurende het geheele diner zat ik in my zelven my'n toast te repeteeren, terwy'l Browning kalm en genoegelijk met zy'n vrienden zat te praten. Hij had eens en voor altijd het toasten afgezworen; ik geloof dat dichters over het algemeen geen goede redenaars zijn. Zy' willen zich te mooi uitdrukken. Eindelijk kwam de beurt aan mij. Ik had mijn speech heelemaal van buiten geleerd, omdat ik mij in het schitterende gezelschap bevond, dat zich bij dbze diners alty'd verzameld, den prins van Wales, de staatslieden van beide partijen en de beroemdste schilders, schry vers en journa listen. Alles ging goed, totdat ik op een gegeven oogenblik den prins van Wales zag lachen en zijn buurman iets toefluisteren. Toen was ik plotseling de kluts kwijt. Ik begon er over na te denken, of ik het een of ander had gezegd, dat de prins belachelijk kon vinden, en terwijl ik daarover dacht kon ik geen woord uitbrengen. Voor mijn gevoel duurde het een eeuwigheid, en ik begon bang te worden dat mijn heele speech in het water zou vallen. Ik keek Browning even aan, hij knikte my vriendelijk toe, en op dat oogenblik vond ik den draad weer terug, en kon ik mijn speech ongestoord ten einde brengen. Toen ik klaar was, vroeg ik aan Browning: »Was die pauze niet vreeselijk?" «Integendeel, uitstekend!" antwoordde hij. «Het duurde geen halve minuut, en uw speech gaf daardoor den indruk van een improvisatie te zijn". De dichter Tennyson was na het eten het ge zelligst, dan ontdooide hij en nam deel aan het gesprek. Wie hem nooit na een diner heeft gezien, kent hem niet. Overdag was hij altijd stil, verstrooid en in gedachten verzonken. Zijn py'p was langza merhand onontbeerlijk voor hem geworden; ik her inner mij, dat, toen ik op een goeden dag met verscheiden vrienden bij hem was, de quaestie van het rooken op het tapijt werd gebracht. Ik vertelde dat ik jaren lang een volmaakte slaat van de tabak geweest was, zoodat ik geen regel kon lezen of schryven, zonder te rooken. Maar eindelyk kwam ik in opstand tegen die slavernij, en gaf het rooken geheel op. Een paar vrienden plaagden Tennyson er mee, dat hij nooit in staat zou zijn, dat te doen. »Dat kan iedereen", riep hij uit, »als hij maar wil. En ik zal het jullie bewyzen ook, ik zal nog van avond voor goed het rooken opgeven." En nog dienzelfden avond wierp hy al zy'n pypen en zy'n geheelen tabaks voorraad het raam uit, in den tuin. Den vol genden dag was hy' heel gezellig en zeer tevreden over zich zelven. Den tweeden dag was hy' knorrig en uit zy'n humeur. Den derden dag was er letterlyk niets met hem te beginnen. Na een onrustigen nacht, stond hy' 'g morgens vroeg op, ging naar den tuin raapte zy'n py'pen op, stopte n daarvan met de nog overgebleven tabak, en kwam na een paar trekjes weer heele maal in orde aan het ontbyt. Hij dacht er niet meer over, het rooken op te geven. En 's mid dags hadden wy' een gezellig dfner zonder een enkelen toast!" niitiii immuun i HUI u iiiiimu HIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIII Nog eens de ondergang iler diamantindnstrie te Afflsteröai. De reeks arroganties, waarmee de heer Batavier mij probeert te overbluffen raken mij de kouwe kleeren niet. Maar ik zou ongaarne zien, dat het punt van debat er door verduisterd werd. Hij heeft, pogende den lezers van dit weekblad voor te lichten in zake een voor Amsterdam gewichtige economische questie, op treurige wijze getoond de bevoegdheid en, wat veel erger is, de onpartijdig heid daartoe te missen. Niets anders wilde ik betoogen. Maar daar hij zelf er nog niet aan toe schijnt dit te begrijpen, wil ik het nog wel eens dunnetjes en voor het laatst overdoen. Hij mist de bevoegdheid; omdat eene bewering als: uitsluitend de afwezigheid van snij machines is de oorzaak van Amsterdams verval," volstaat om den ontwikkelden lezer te bewijzen dat het den schrijver aan ruimte en diepte van inzicht faalt in het onderwerp, dat hij behandelt. Ik maakte vol strekt niet de pretentie alle oorzaken te hebben opgesomd, of zelfs ze te kennen, omdat die eerst na een gezet onderzoek zijn te constateeren. Ook het artikel in de Telegraaf van 7 April bevat daartoe een bijdrage. De geheele beteekenis van des heeren B's artikel echter blijkt achteraf ziedaar ook waarom hij het niet eerder schrijven kon een kleingeestig geuren met het gloedfonkelspiksplinternieuw bericht, dat in den jongsten tijd ook kleine sorteeringen met de mictiine ge sneden worden! Of het klein-snijen met de machine een tijdwinst van beteekenis geeft, is zelfs nog niet uitgemaakt. Er blijft intusschen, dit staat vast, nog altijd een groote hoeveelheid zeer kleii e sorteeringen over waarbij de machine bepaald niet kan worden gebruikt. Maar dit zijn bizonderheden, die zich in den op stelte» gaanden toon van den heer B. niet goed laten zeggen. Ondanks de ontkenning van den heer B. houd ik vol dat Autwerpens concurrentie eerst dreigend werd na de vestiging van het Antwerpsch syndicaat. Wat de hulp der geldbanken betreft, hier heeft natuurlijk een wisselwerking plaats gehad. Een der oorzaken van Autwerpens aanvankelijken voor spoed was ongetwijfeld dat de werklieden aldaar niet aan den betrekkelijken hoogen levensstandaard waren gewend als de Amsterdamsche. (Voor den heer Batavier, schrijver over eene sociale aange legenheid, geef ik hier de toelichting dat, wie geringere loonen betaalt, makkelijk concurreeren kan). De hulp der Antwerpsche banken begon uit eigenbelang, natuurlijk. (Of de Hollandsche banken met hunne bekende overvoorzichtigheid dit op 't zelfde tijdstip in hunne plaats hadden gedaan, blijft niettemin questieus.) Maar dat die hulp alweder de zaken vergemakkelijkte is duidelijk en ook dat daardoor alweer het vertrouwen daarin toenam en dat hier de bovenaangeduide wisselwerking begon. Het typisch-Amsterdamsche in deze opmerking blijve het geheim van den heer B. En wat veel erger is, hij mist de onpartijdigheid. In een opstel, dat maar simpel belooft te ver klaren hoe het komt dat Amsterdams diamant industrie achteruit is gegaan, vindt de heer B. gelegenheid tweemaal over den A. N. D. B. te spreken; d. w, z. dat midden onder het snijmachinepleidooi terloops, zijdelings, n keer zonder het allergeringste logisch verband, den heer Polak en zijn bond eenige trappen worden toegediend. Wat toch in 's hemels naam hadden de posten, door Polak uitgezet," »de opgezweepte stakkers" en »de strengste boycot" te maken in een betoog tot aanbeveling van de snij machine? Moest bij den argeloozen, niet-deskundigen lezer door de volgorde dezer denkbeelden niet de meening worden gewekt als had het een met het ander iets uit te staan? Aan mijn aanval danken wij de betuiging, dat de heer B. niet bedoelde den bond als mede schuldige aan te wijzen, veeleer hem van deze beschuldiging vrij te spreken. Welk woord ecliter in het eerste opstel gaf blijk van die lieve bedoeling? Dat de gewraakte volgorde te denken gaf, bewijst :iet artikel van . M. C. over dit ouderwerp, Weekblad van 3 April. Deze schrijver kreeg, het kt duidelijk, den indruk, dat de bond en zijn voorzitter zicli heftig tegen het gebruik der snijmachiue hadden gekant. De heer B. weet, dat dit niet is gebeurd. Zijne uitvallen waren dus staande naast zijn creatie van ,,den sentimeuteelen werkgever" klaarblijkelijk uitingen van wrevel 'egens den bond, hier sterk af te keuren omdat zij rolstrekt misplaatst waren, buiten het kader van iet betoog vielen, de lezers op een dwaalspoor irachten, een eenzijdig en derhalve valsch licht wierpen op de werkzaamheid van den boud. Waaruit volgt dat de lieer Batavier mist de onpartijdigheid, noodig om de openbare meeuing omtrent de zaak in questie voor te liciiten. Hetgeen te bewijzen viel. Amst., ]l-4-'97. A. B. DAVIDS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl