Historisch Archief 1877-1940
No. 1034
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De Hollaiitóe Reyne en de taal.
't Zal wel geen gewaagde stelling zijn, dat iemand,
- als hij ergens over spreken wil, er wat van moet
weten. Maar over de taaibeweging van onze dagen
praat iedereen mee 1) en 't lijkt wel vooral .
-die niet op de hoogte van de kwestie zijn. Uit
. allerlei geschrijf tegen het streven van de vereni
ging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal blijkt
dat velen 't niet de moeite waard achten, kennis
te nemen van hetgeen tot aanbeveling en tot ver
dediging er van geschreven is. Maar toch oordelen
?och ja veroordelen, en uit de hoogte!
Daar is b.v. de Hollandsche Revue 2) (eerste
jaargang, afl. 7). Daarin wordt als het boek van
?de maand ,Twijfel" van C. P. Brandt van Doorne
besproken, en nu worden de voorstanders van
vereenvoudiging eens op hun plaats gezet. »Deze
hervormers doen denken aan de hedendaagsche
kleine timmermansbazen, aan z.g. revolutiebouwers
die bij onze oude steden nieuwe wijken doen ver
rijzen van breede, saaie, nvormige buizen, kaal
stoffig en zonnig, alles eender en gelijk, in een woede
?om alle» te nivelleeren, wat boven het omringende
uitsteekt. Zoo zijn die taalrevolutionairen 3) ook
Zij willen in de groote stad onzer taal, lange
straten trekken van honderde huisjes onder n
goot." Het zijn » menschen met blinde oogen voor
?alles wat afwisseling, variëteit, grilligheid en
sponiane schepping is ; alles moet klein, benauwd en
benepen worden afgemeten naar dorre, onbedui
dende nuttelooze regels." En: «er moet meer
regel en gelijkheid in komen, alles moet meer
naar n patroon zijn, vereenvoudiging noemen
die heeren het."
Zou de heer Netscher wel ooit gehoord hebben
van de .voorstellen tot vereenvoudiging van onze
schrijftaal" P Met aandacht gelezen heeft hij ze
zeker niet. De prutsers", waar hij in zijn ver
ontwaardiging zo laag op neerziet, hebben altijc
«p de voorgrond gesteld, dat alle taal eigenlik
individueel is, wat in zich sluit dat ^spontane
schepping" in z'n waarde gelaten moet worden;
maar de heer Netscher ziet alleen een »woede om
«lies te nivelleeren." De meeste tegenstanders
komen met het schrikbeeld //anarchie" aansjouwen,
ze zijn zo bang voor mateloze willekeur, als de
vereenvoudigers" hun zin krijgen en sommige
grammatiese- en spel-voorschriften van onwaarde
verklaard worden. De heer Netscher is juist bang
voor het tegenovergesteld, voor i-dorre, onbedui
dende, nuttelooze regels"; hij moest dus liever de
vereniging een handje helpen, om werkelik dorre
«n nutteloze regels, voor kamergeleerden, buiten
de taal om uitgedacht, op te ruimen.
Maar 't gezelschap ^prutsers" zal hem niet
foevallen. 't Is waar: 4) »Kollewijn en een nasleep
van schoolmeesters", 5) waaronder b.v. prof. van
Belten, prof. Logeman, prof, Speijer en prof. Symons,
?die de » Voorstellen" mee ondertekenden, en
Marcellus Emants en Gerard Keiler, die lid van
"'t Bestuur zijn. Die heren zijn, volgens de heer
INetscher, »als ondeugende jongens of nieuwsgierige
?dienstmeisjes, die het instrument van een beroemd
?violist, dat hij even heeft neergelegd, opnemen
?om er op te krassen en te tokkelen, om 't toch
?ook eens in handen te hebben gehad." Laten we
voor een ogenblik aannemen, dat de heer Netscher
?de beroemde violist is, en dat er onder de , her
vormers" geen enkele is, die 't instrument ook
maar voor een honderdste zo verdienstelik zou
3cunnen bespelen als hij dan deugt de verge
lijking nog niet.
Want alle taal is z'n 't diepste wezen individueel;
?de taal van een artiest is het in de hoogste mate,
?en niemand zal dan ook of hij moest wrachoold
aijn in verouderd wanbegrip op de gedachte
komen een artiest voor te schrijven, hoe zijn
-taal wezen moet. Maar die ondeugende jongens
«n die nieuwsgierige dienstmeisjes hebben, even
als elk mensenkind ieder hun eigen viool,
zoo goed als die beroemde man; ze hebben dus
het volste recht om er op te tokkelen en te krassen
?of wel er op te spelen zoals ze het verkiezen,
zoals ze het van hun moeder, van hun omgeving,
van het leven geleerd hebhen; maar 't instrument
van een virtuoos laten ze met vrede.
En nu verder zonder beeldspraak: de vereeniging
?tot vereenvoudiging van onze schrijftaal wil het
aantal regels beperkt zien tot de werkelik nodige
(kan iemand voor de praktijk er buiten, 't
onderwijs kan zekere regels en onderscheidingen
niet missen) en ze wil vooral geen regels die
in strijd zijn met het algemeen beschaafd gebruik.
Want al beeft ieder z'n eigen taal, er is toch ook
een algemeen beschaafde spreektaal, die iu alle
1) Niemand moet dit verkeerd begrijpen ; over
iaal mag iedereen meepraten, iedereen die spreken
>en denken kan is bevoegd (zie beneden).- maar
over een i&a\beweging kan alleen bij oordelen, die
weet, waar 't om gaat en hoe.
2) 't Is wel geen voorbeeld van jonge datum,
maar 't is sterk sprekend ; daarom kies ik dit uit
?de vele, die deze tijd oplevert.
3) Die woorden hervormers en recoluiior/.uairen
bewijzen alweer dat er een misverstand is. De
vereeniging hervormt de taal niet, dat wil ze niet
?en dat kan ze niet, ze staat ook niet op tegen de
taal, maar erkent de levende taal als 't hoogste
gezag. Als er sprake van revolutie is, dan is 't
?een opstand tegen het onwettig gezag van de zgn.
«praakk unst.
4) t. a. p. blz. 455.
5) Toen de heer Netscher dit schreef werd er
juist geklaagd dat de onderwijzers percentsgewijze
de minderheid vormden in de Vereniging. (Brosjure
Let op de Tekenen des tijds).
delen van 't land met geringe afwijkingen dezelfde
is; wat die spreektaal niet kent, dat behoort ook
niet iu de spraakkunst. En hoe kan men zondigen
tegen de taal (d. i. klank) door bij het schrijven
lettertekens wegtelaten, die niemand uitspreekt P
Hoe kan een »artiest-met-de-taal", een klank
kunstenaar zich aan het weglaten van
pennestreken ergeren? Hier is misverstand of onbe
kendheid met de behandelde kwestie. En de
schrijver van een-Revue moet als hij zijn overzichten
geeft (reviewen heet dat in de » Hollandsche Revue"),
niet over de dingen heen zien. Wie voorlichten
wil moet zelf de weg kennen, anders brengt hij
zijn publiek ook op een dwaalspoor,
3. L. C. A. MEIJEK.
Boekverkoopingen.
Van de firma Frederik Muller & Co. ontvingen
wy' een drietal interessante catalogussen.
Bebliotheek-Piek I is de catalogus van een zeer
belangry'ke collectie moderne werken over Ame
rika, meer speciaal over de Vereenigde Staten,
het land, zy'n geschiedenis, zy'n litteratuur.
Het is de eerste maal dat in ons land zulk
een verzameling aan de markt gebracht wordt.
De voornaamste moderne werken van geschiedenis
en letterkunde van de Vereenigde Staten zy'n
aanwezig. De ontdekking, het leven der Indianen,
het leven der kolonisten, de vrijheidsoorlog, de
geschiedenis der spoorwegen, de dichters, de
prozaschrijvers, kortom een collectie waar hy die
zich op de hoogte wil stellen van het worden
en zyn der Vereenigde Staten, alles vindt en voor
't meerendeel van 't nieuwste; van 1870?1890.
Bibliotheek Piek II, is de catalogus van 'n
vijfhonderd meest oude en nieuwe plaatwerken
op letterkundig en natuurhistorisch gebied.
Beroemde Fransche geïllustreerde werken, als
b.v. No. 220, JFables de Lafontaine met oude
kopergravuren. Zeldzame natuurkundige plaat
werken als No. 261 Flora Batava, als No. 264
Schlegel's vogels van Nederland, als No. 265 Sepp's
Nederlandsche Insecten. Prachtdrukwerken als
No. 254 News from nowhere, een perkamentdruk
van de beroemde Kelmscott Press en No. 255
The history of Reynard the Foxe van dezelfde
drukkerij van William Morris. Historische plaat
werken als de Wapenhandeling van de Gheyn,
verder Hogenberg's serie van 348 platen uit den
80-jarigen oorlog.
Een afzonderlijke rubriek van werken over de
geschiedenis van de schilder- en graveerkunst.
Bovenal een hoogst belangrijke collectie werken
der Nederlandsche letterkunde uit de XVIIe eeuw.
De blz. 25?33 alleen, bevatten de beschrijving
van de zeldzaamste reder.rijkers-bundels en van
die oude vroolijke zangboeken in breed quarto
met hun bekoorlyke prentjes, veelal van groote
meesters, geteekend of geëtst.
Onder de oude Fransche letterkunde tree
by'zonder merkwaardige uitgaven van Molière's
tooneelspelen.
L'Album-Wertheim, de titel van den derden
catalogus, is eveneens een verzameling zooals
die hier te lande zelden in veiling komt.
De afdeelingen portretten met autografen van
tooneelspelers, musici en vooral van onze helden
in Oost-Indiëis zeer belangrijk. Sommige
stukken bevatten uitvoerige eigenhandig geschre
ven gedachten, dichten en vooral ook eigenhandig
geschreven muziek. Een eigenhandig stuk van
Goethe vindt men onder No. 5. Ook het eerste
nummer, bestaande uit niet minder dan 221
aquarellen en teekeningen, waarby van onze
grootste meesters, vormt een belangrijk geheel.
NIEUWE UITGAVEN.
Algemeen Belang, Nieuws- en Advertentieblad
voor Kennemerland. K. Reyne, Krommenie. No. 1.
Woordenschat, verklaring van woorden en uit
drukkingen, onder redacte van TACO H DE BEER
en Dr. E. LAURILLARD. Afl. 8.
Achttiende Jaarverslag van het Burgerzieken
huis te Amsterdam. C. A. Spin & Zoon.
De Landsverdediging. Red. Investigatores. Ie
Jaarg. 2e Serie. Febr. 1897. Amst. Elsevieruitg.
De Regeeringe van Amsterdam zoo in 't civiel
als crimineel en militare. (1653?1672). Ont
worpen door HANS BONTEMANTEL. Uitgegeven door
Dr G. W. Kernkamp, Ie deel. Martinus Nijhoff,
'B Gravenhage.
De Cultures van Nederlnndsch Oost-Indië, door
Mr. W. REiLiNfiH, leeraar in de
Staatswetensohapden aan de Rijkslandbouwschool te
Wageningen. Amsterdam, S. L. van Looy. Uitgave van de
Maatschappij tot nut van 't algemeen.
Vereenvoudiging van het spellingstelsel en de
verbuiging in het Lees-Taalonderwys der lagere
school. (De voornaamste «voorstellen" der «com
missie" onpractisch en inconsequent), door J. E.
K. VAN WIJNEN. Groningen, P. Noordhoff.
Gids voor inleggers bij de Rijks-Postspaarbank
en die het wenschen te worden, door P. J. F,
nu Bois. Amsterdam, J. H. I>K WIT.
De Geschiedenis der Middeleeuwen, door A.
G. VAN DIJK en P. F. C. SCHABP BE VISSER.
Vlaardingen, Dorsman & Odé.
Inhoud van Tijdschriften.
Teysmannia, onder redactie van Dr. P. van
Romburgh en II. J. Wigman. 1897. 1ste att.
Bamboe, door H, J. Wigman. Bloemen om te
snijden, door J. J. Smith Jr. Waarnemingen
Omtrent spontane verjonging van den djati, door
W. H. van der Haas. Aanleg van groente
tuinen, door G. Ottenhott' Jr. Bemesten van
koffiet/iinen, door Dr van Romburgh. Varia.
Eigen Haard No. 1(>: De groote Manoeuvers,
door Virginie Loveling. (Slot). Dordt en de
Dordtsche Tentoonstelling, door Van der My'le,
met afbeeldingen. Lentezorg (by de plaat).
Mariette, door Ida Haakman. Vogeltjes voeren,
naar de schilderij van Villa. De winters van
1743-1895, door dr. A. G. Olland, met afbeel
ding. I. De Assistent-Resident A. J. C. de Neve,
met portret Fusains: Boscli in de Lente, door
Edw. B. Koster. Heinrich von Stephan, met
portret. Verscheidenheid. Feuilleton.
LLERLEI
Prof. Max Muller over
diners en toasten.
Prof. Max Muller, de bekende geleerde, toont
in de letterkundige herinneringen die hy' in
«Cosmopolis" publiceert, een aangenaam en in
nemend causerie te zyn. Niemand, die ooit met
hem heeft omgegaan, heeft reden, zich over hem
te beklagen; hy heeft voor iedereen een vriendelijk
woord. Slechts n zaak wordt door hem gehekeld,
namelyk het »:liner" of zooals de Engelschen
schrijven Winner", dat in Londen langzamerhand
reusachtige afmetingen heeft aangenomen. Max
Muller schrijft:
Een rustig dïner met een paar vrienden is
gezellig genoeg, en een zekere mate van
maatschappelyke wrijving is misschien wel juist datgene
wat wy' noodig hebben om ons voor roesten te
behoeden; de vonken, die daarbij ontstaan,
kunnen tot licht en warmte aangroeien. Maar zich
netjes aankleeden, een paar mylen ver rijden en
dan gaan zitten, hoogstwaarschijnlijk tusschen twee
u onbekende personen, die niets te zeggen en
veel te vragen hebben, en die, als het ongeluk
het zoo wil, niet eens mooi of innemend zy'n
dat is een marteling, waarmee men mannen
van geest eigenlijk nooit zou mogen kwellen.
Een afternoon-tea is een veel verstandiger ge
noegen, daar men dan niet gedoemd is twee uur
lang op een stoel te bly ven zitten; men kan rond
loopen en zelfde raenschen uitkiezen met wie men
wil spreken. Zelfs een lunch is beter te verdragen,
want die duurt niet zoo lang, en daarby vindt
men nog wel eens gelegenheid een paarwoorden
te wisselen met een goeden kennis. Maar diners
zyn martelingen, overblyfselen uit een
onverlichten tijd, waarvoor geen verontschuldigingen
meer te vinden zijn. En ik geloof dat het aan
tal menschen dat onder die martelingen bezweken
is, heel wat grooter is, dan dat van hen, die by'
wedrennen hun nek gebroken hebben.
Eenmaal hoopte ik, dat de aesthetische beweging
die door de Engelsche kringen ging, een einde
zou maken aan gemeenschappelijke slikfeesten of
tenminste een verandering ten goede erin zou
brengen. Het is toch in ieder geval
geenaesthetisch schouwspel, een aantal menschen, jong en oud,
met en zonder tanden, hun monden te zien vullen
met schapevleesch of biefstuk, kauwend, slikkend
en het eten met wy'n of water naar beneden spoe
lend. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of die bezig
heid kan zóó volbracht worden, dat zij geen aanstoot
geeft en zelfs zóó, dat zy bevallig is. De dames
in het Oosten verstaan de kunst, kleine beetjes
met de vingers in den mond te brengen en
Oostersche dichters beschrijven die handeling vol
verrukking. Chineesche poëeten geraken zelfs in
vuur over coteletjes, die hun geliefden verorberen.
Maar my' komt het voor, dat de Hindoe's blijken
van goeden smaak geven, door zich gedurende
de «voedering" terug te trekken en niet weer
voor den dag te komen, vóórdat zy gezicht en
handen gewasschen hebben. Waarom zy'n wy' er
zoo op gesteld, deze zonder twy'fel noodzakelijke
verrichting onder de oogen van onze vrienden
te brengen ? Zou het niet mogelijk zy'n, dat ten
minste het grootste deel der voedering in stilte
werd voltrokken, en men eerst bij het dessert, of voor
heeren by' den wyn na het eten gezellig byeen kwam?
Dat zou dan een waar symposion (te zamen
drinken) zy'n, en geen symphagion, (te zamen
eten). Maar ik voel dat ik op gevaarlijk terrein
gekomen ben, en daarom zal ik alle verdere ket
teryen onderdrukken.
Browning, de beroemde dichter, bezat een groot
voorrecht: hy liet zich zy'n middagmaal nooit
bederven door het houden van een toast. Op
een keer zat ik tegenover hem aan een dïner
van de Koninklyke Academie. Het was mijn taak
een woord van dank uit te spreken namens de
letterkunde en de wetenschap, en gedurende het
geheele diner zat ik in my zelven my'n toast te
repeteeren, terwy'l Browning kalm en genoegelijk
met zy'n vrienden zat te praten. Hij had eens en
voor altijd het toasten afgezworen; ik geloof dat
dichters over het algemeen geen goede redenaars
zijn. Zy' willen zich te mooi uitdrukken.
Eindelijk kwam de beurt aan mij. Ik had mijn
speech heelemaal van buiten geleerd, omdat ik
mij in het schitterende gezelschap bevond, dat
zich bij dbze diners alty'd verzameld, den
prins van Wales, de staatslieden van beide partijen
en de beroemdste schilders, schry vers en journa
listen. Alles ging goed, totdat ik op een gegeven
oogenblik den prins van Wales zag lachen en
zijn buurman iets toefluisteren. Toen was ik
plotseling de kluts kwijt. Ik begon er over na
te denken, of ik het een of ander had gezegd,
dat de prins belachelijk kon vinden, en terwijl
ik daarover dacht kon ik geen woord uitbrengen.
Voor mijn gevoel duurde het een eeuwigheid, en
ik begon bang te worden dat mijn heele speech
in het water zou vallen. Ik keek Browning even
aan, hij knikte my vriendelijk toe, en op
dat oogenblik vond ik den draad weer terug, en
kon ik mijn speech ongestoord ten einde brengen.
Toen ik klaar was, vroeg ik aan Browning:
»Was die pauze niet vreeselijk?"
«Integendeel, uitstekend!" antwoordde hij.
«Het duurde geen halve minuut, en uw speech
gaf daardoor den indruk van een improvisatie
te zijn".
De dichter Tennyson was na het eten het ge
zelligst, dan ontdooide hij en nam deel aan het
gesprek. Wie hem nooit na een diner heeft gezien,
kent hem niet. Overdag was hij altijd stil, verstrooid
en in gedachten verzonken. Zijn py'p was langza
merhand onontbeerlijk voor hem geworden; ik her
inner mij, dat, toen ik op een goeden dag met
verscheiden vrienden bij hem was, de quaestie
van het rooken op het tapijt werd gebracht. Ik
vertelde dat ik jaren lang een volmaakte slaat
van de tabak geweest was, zoodat ik geen regel
kon lezen of schryven, zonder te rooken. Maar
eindelyk kwam ik in opstand tegen die slavernij,
en gaf het rooken geheel op. Een paar vrienden
plaagden Tennyson er mee, dat hij nooit in staat
zou zijn, dat te doen. »Dat kan iedereen", riep
hij uit, »als hij maar wil. En ik zal het jullie
bewyzen ook, ik zal nog van avond voor goed
het rooken opgeven." En nog dienzelfden avond
wierp hy al zy'n pypen en zy'n geheelen tabaks
voorraad het raam uit, in den tuin. Den vol
genden dag was hy' heel gezellig en zeer tevreden
over zich zelven. Den tweeden dag was hy'
knorrig en uit zy'n humeur. Den derden dag
was er letterlyk niets met hem te beginnen. Na
een onrustigen nacht, stond hy' 'g morgens vroeg
op, ging naar den tuin raapte zy'n py'pen op,
stopte n daarvan met de nog overgebleven
tabak, en kwam na een paar trekjes weer heele
maal in orde aan het ontbyt. Hij dacht er niet
meer over, het rooken op te geven. En 's mid
dags hadden wy' een gezellig dfner zonder een
enkelen toast!"
niitiii immuun i HUI u iiiiimu
HIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIII
Nog eens de ondergang iler diamantindnstrie
te Afflsteröai.
De reeks arroganties, waarmee de heer Batavier
mij probeert te overbluffen raken mij de kouwe
kleeren niet. Maar ik zou ongaarne zien, dat het
punt van debat er door verduisterd werd. Hij
heeft, pogende den lezers van dit weekblad voor
te lichten in zake een voor Amsterdam gewichtige
economische questie, op treurige wijze getoond de
bevoegdheid en, wat veel erger is, de onpartijdig
heid daartoe te missen. Niets anders wilde ik
betoogen. Maar daar hij zelf er nog niet aan toe
schijnt dit te begrijpen, wil ik het nog wel eens
dunnetjes en voor het laatst overdoen.
Hij mist de bevoegdheid; omdat eene bewering
als: uitsluitend de afwezigheid van snij machines
is de oorzaak van Amsterdams verval," volstaat om
den ontwikkelden lezer te bewijzen dat het den
schrijver aan ruimte en diepte van inzicht faalt in
het onderwerp, dat hij behandelt. Ik maakte vol
strekt niet de pretentie alle oorzaken te hebben
opgesomd, of zelfs ze te kennen, omdat die eerst
na een gezet onderzoek zijn te constateeren. Ook
het artikel in de Telegraaf van 7 April bevat
daartoe een bijdrage. De geheele beteekenis van
des heeren B's artikel echter blijkt achteraf
ziedaar ook waarom hij het niet eerder schrijven
kon een kleingeestig geuren met het
gloedfonkelspiksplinternieuw bericht, dat in den jongsten
tijd ook kleine sorteeringen met de mictiine ge
sneden worden! Of het klein-snijen met de machine
een tijdwinst van beteekenis geeft, is zelfs nog
niet uitgemaakt. Er blijft intusschen, dit staat
vast, nog altijd een groote hoeveelheid zeer kleii e
sorteeringen over waarbij de machine bepaald niet
kan worden gebruikt. Maar dit zijn bizonderheden,
die zich in den op stelte» gaanden toon van den
heer B. niet goed laten zeggen.
Ondanks de ontkenning van den heer B. houd
ik vol dat Autwerpens concurrentie eerst dreigend
werd na de vestiging van het Antwerpsch syndicaat.
Wat de hulp der geldbanken betreft, hier heeft
natuurlijk een wisselwerking plaats gehad. Een
der oorzaken van Autwerpens aanvankelijken voor
spoed was ongetwijfeld dat de werklieden aldaar
niet aan den betrekkelijken hoogen levensstandaard
waren gewend als de Amsterdamsche. (Voor den
heer Batavier, schrijver over eene sociale aange
legenheid, geef ik hier de toelichting dat, wie
geringere loonen betaalt, makkelijk concurreeren kan).
De hulp der Antwerpsche banken begon uit
eigenbelang, natuurlijk. (Of de Hollandsche banken
met hunne bekende overvoorzichtigheid dit op 't
zelfde tijdstip in hunne plaats hadden gedaan, blijft
niettemin questieus.) Maar dat die hulp alweder
de zaken vergemakkelijkte is duidelijk en ook dat
daardoor alweer het vertrouwen daarin toenam en
dat hier de bovenaangeduide wisselwerking begon.
Het typisch-Amsterdamsche in deze opmerking
blijve het geheim van den heer B.
En wat veel erger is, hij mist de onpartijdigheid.
In een opstel, dat maar simpel belooft te ver
klaren hoe het komt dat Amsterdams diamant
industrie achteruit is gegaan, vindt de heer B.
gelegenheid tweemaal over den A. N. D. B. te
spreken; d. w, z. dat midden onder het
snijmachinepleidooi terloops, zijdelings, n keer zonder het
allergeringste logisch verband, den heer Polak en
zijn bond eenige trappen worden toegediend.
Wat toch in 's hemels naam hadden de posten,
door Polak uitgezet," »de opgezweepte stakkers"
en »de strengste boycot" te maken in een betoog
tot aanbeveling van de snij machine?
Moest bij den argeloozen, niet-deskundigen lezer
door de volgorde dezer denkbeelden niet de meening
worden gewekt als had het een met het ander iets
uit te staan?
Aan mijn aanval danken wij de betuiging, dat
de heer B. niet bedoelde den bond als mede
schuldige aan te wijzen, veeleer hem van deze
beschuldiging vrij te spreken. Welk woord ecliter
in het eerste opstel gaf blijk van die lieve bedoeling?
Dat de gewraakte volgorde te denken gaf, bewijst
:iet artikel van . M. C. over dit ouderwerp,
Weekblad van 3 April. Deze schrijver kreeg, het
kt duidelijk, den indruk, dat de bond en zijn
voorzitter zicli heftig tegen het gebruik der
snijmachiue hadden gekant. De heer B. weet, dat dit
niet is gebeurd. Zijne uitvallen waren dus
staande naast zijn creatie van ,,den sentimeuteelen
werkgever" klaarblijkelijk uitingen van wrevel
'egens den bond, hier sterk af te keuren omdat zij
rolstrekt misplaatst waren, buiten het kader van
iet betoog vielen, de lezers op een dwaalspoor
irachten, een eenzijdig en derhalve valsch licht
wierpen op de werkzaamheid van den boud.
Waaruit volgt dat de lieer Batavier mist de
onpartijdigheid, noodig om de openbare meeuing
omtrent de zaak in questie voor te liciiten.
Hetgeen te bewijzen viel.
Amst., ]l-4-'97. A. B. DAVIDS.