Historisch Archief 1877-1940
N'. 1035
DE AMSTEEDAMMER
A°. 1897.
WEEKBLAD YOOE NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Dit Blad is rerkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 25 April,
Abonnement per 3 maanden /"1.50, fr. p. post/1 1.65
Voor Indiëper jaar . . . mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
0.20
0.40
I N H O V D:
YAN VEBBE EN VAN NABIJ: Prof. A. D.
Loman -j-, De Zondagswet en hare toepassing
door den Haarlemschen Burgemeester, door Mr. V.
Het Beursplan. Audite et alteram partem, door
Een directeur eener H. B. 5-j. c. (Slot). SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Landbouw en Sociaal-demo
cratie, door F. M. C. TOONEEL EN MUZIEK:
Muziek in de Hoofdstad, door Van Milligen. Mevrouw
Christine Stoetz, door Justus van Maurik (met af
beeldingen). KUNST EN LETTEREN: In het
Rijks-Museum, door Th. Molkenboer. Gedichten
ran Jacquea Perk, door Ch. M. van Deventer. (Slot).
Boek- en Tydschift, door P. B. FEUILLETON:
De Volière, naar het Fransch van Gust. Gnesviller.
(Slot.) SCHAAKSPEL. INGEZONDEN.
SCHETSJE: Btf den Hypnotiseur. ALLERLEI.
VOOE DAMES: Laqra Marholm, door Geertruida
Carelsen. (Slot.) Schaaksters, door Mevr. de Wed.
Dr. L. T. A. Mnller-Tijm. Allerlei, door E-e. PEN
EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
HHIIHIIIIIIII Illlllllllllllllllimilllllllllllllllllllli
Prof. A. D. LOMAN. t
Een man van groote talenten, van veel
zijdige ontwikkeling, eene beminnelijke en
belangwekkende persoonlijkheid, is van ons
weggegaan.
Abraham Dirk Loman, op 16 September
1823 te 's Gravenhage geboren, studeerde te
Amsterdam in de theologie en zette die stu
diën te Heidelberg en te Tubingen voort.
Na eerst te Maastricht en daarna te Deven
ter Evangeliseh-Luthersch predikant te zijn
geweest, werd hij in 1856 benoemd tot
Hoogleeraar aan het Luthersch Seminarie te Am
sterdam en bleef na de reorganisatie van
1877 aan de theologische faculteit der
Amsterdamsche Universiteit verbonden. Zijne
verdiensten als geleerde vonden officieele
erkenning door zijne benoeming tot lid der
Koninklijke Akademie van Wetenschappen
en tot Ridder in de Orde van den
Nederlandschen Leeuw.
* *
*
Op onze vraag, om in enkele trekken
Loman's theologische werkzaamheid te schet
sen, ontvingen wij van Prof. v. Manen te
Leiden het volgend overzicht:
»Als theoloog heeft Loman zich steeds
meer aangetrokken gevoeld tot de letterkun
dige dan tot de wijsgeerige vakken. Inzon
derheid tot de studie van het Nieuwe Testa
ment en van de daarmede samenhangende
OudChristelijke geschriften. Binnen dien kring
was wederom bij voorkeur zijn aandacht
gericht op de ontraadseling der nog altoos
in nevelen gehulde geschiedenis van het ont
staan en de eerste ontwikkeling van het
Christendom. Zijn voorgang op dit gebied
zal niet worden vergeten, gelijk het meer
malen tijdens zijn leven, als van niet geringe,
ja veelszins diepingrijpende beteekenis, door
voor- en tegenstanders werd geroemd.
Aanvankelijk verrast en verblijd door het
licht, dat Baur en zijn staf in Duitschland
hadden ontstoken, kon hij toch op den duur
geen leerling van Tubingen blijven. Daar
voor zag hij te duidelijk de fouten en de
leemten, zoowel in den daar aanbevolen bouw
der historie, als in de grondslagen, waarop
het schijnbaar hechte werk, flink opgetrok
ken en aan alle zijden onberispelijk, behoor
lijk afgerond, wél sluitend, zonder naad of
voeg, heette te rusten.
Evenmin kon hij vrede hebben met de
ten onzent in toongevende kringen van mo
derne theologen bovendrijvende meening, al
werd zij niet door allen gedeeld, dat wij nog
best in staat zijn, aan de hand der Nieuw
testamentische Evangeliën, een goedgelijkend
levensbeeld van Jezus te ontwerpen. Hij
zocht zijn eigen weg en kwam ten slotte bij
de veel besproken, vaak misduide en niet
altoos goed begrepen symbolische verklaring '
van bijkans de geheele Evangeliegeschiede- '
nis. Daarmede hing voor hem nauw samen
de beantwoording der vraag, die hij dien
tengevolge aan de orde stelde en wier be
handeling was voorbereid door Bruno Bauer
Straatman, Pierson en enkele anderen, naar
de echtheid der zoogenaamde Paulinische
i hoofdbrieven (Romeinen, I en II Korinthen,
j Galaten).
j Hier ligt het zwaartepunt van Loman's
werkzaamheid als theoloog. Deze dingen be
hoorlijk in het licht te stellen, zoodat dui
delijk uitkomt n wat Loman wilde n wat
anderen beoogden, met wier wetenschappelijk
streven het zijne in aanraking, soms in bot
sing kwam, zal een voornaam deel zijn van
de schoone taak, die zijn levensbeschrijver
waoht en waardoor deze, indien hij haar naar
eisch mag volbrengen, een kostelijke bijdrage
zal leveren tot de geschiedenis der theologie
in Nederland sedert de opkomst der moderne
richting.
Loman zelf heeft wat hij was en deed als
theoloog niet in eenigen saraenhangenden
vorm beschreven of gemakkelijk kenbaar
gemaakt. Wij bezitten geen hoofdwerk van
zijn hand, noch zelfs een behoorlijk afgerond
overzicht van het geheel zijner opvattingen
en beschouwingen van het oudchristelijk ver
leden. Zijn voornaamste theologische stu
dien liggen, met uitzondering van een af
zonderlijk uitgegeven onderzoek naar den
kanon van Muratori, verspreid in het Theo
logisch Tijdschrift, waarvan hij mede-oprich
ter en jarenlang lid der redactie was, en in
de Gids. Bovenaan staan, uit het zooeven
aangegeven oogpunt, de reeksen Bijdragen
tot de crüiek der synoptische Eeangeliiin en
Quaestiones paulinae.
* *
*
Als schrander geleerde, als voortreffelijk
leermeester, zal Loman blijven leven in de
nagedachtenis van velen, niet het minst in
die van zijne talrijke leerlingen; maar nog
grooter is wellicht de kring dergenen, in
wier hart hij zich eene eerzuil heeft gesticht
als grondig eu geestdriftvol beoefenaar en
bevorderaar der Toonkunst. Hier vond hij
voor zijne onvermoeide werkzaamheid een
terrein, waarop zijn streven kon worden ge
waardeerd door duizenden, die van zijne
wetenschappelijk-theologische studiën slechts
uit de verte konden kennis nemen. Reeds
voor vijf-en-dertig jaren was Loman lid van
het Hoofdbestuur der Maatschappij tot Be
vordering der Toonkunst, en wanneer de
wet zijne periodieke aftreding voorschreef,
werd hij noode in dien kring gemist. Tel
kens herkozen, bekleedde hij meermalen
de betrekking van Algemeen Voorzitter,
waarvoor zijn ijver en zijne toewijding, zijn
kennis en zijne ervaring, zijn tact in het
leiden der debatten, hem den aangewezen
man maakten. Ouderen en jongeren her
inneren zich met hooge ingenomenheid de
warme en diepgevoelde woorden, waarmede
hij de algemeene vergaderingen op zoo wel
sprekende wijze inleidde, of na afloop der
uitvoeringen aan de medewerkende kunste
naars de eere gaf, die hun toekwam. Typisch,
ook als staaltje van zijn geest en zijn humor,
was de dronk door hem in 1879, op het
gouden feest der Maatschappij, uitgebracht
op den »zilveren hulst," den voortreffelijken
feestdirekteur Verhulst, wiens eigenaardig
heden en talenten zeker nooit juister dan in
die enkele, tintelende woorden zijn ge
waardeerd.
Naast «Toonkunst" zelf verheugden zich
twee van die Maatschappij uitgegane
vereenigingen in Loman's warme belangstelling
en krachtigen steun.
In de eerste plaats de vereeniging voor
Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis, die de
schatten van een glorierijk nationaal kunst
verleden aan het licht bracht: in de tweede
plaats de uit de Koraal Vereeniging ontstane
Nederlandsche Koorvereeniging, die goede en
degelijke zangmuziek met Hollandschen tekst
onder het bereik bracht van het volk, van
de kleinere zangvereenigingen in grootere ste
den en van de talrijke vereenigingen ten
platten lande, die zich vroeger met
buitenlandsche producten van minder gehalte plach
ten te behelpen. Dat vele Oud-Hollandsche
volksliederen en Geuzenliederen door de
eerste vereeniging in historisch getrouwen,
door de tweede in meer populairen vorm zijn
uitgegeven en niet slechts hier te lande po
pulair zijn geworden, maar ook ver over
onze grenzen bekendheid hebben verkregen,
was voor een goed deel Loman's werk.
Grondig als in alles, was Loman ook in
zijne muzikale studiön. Hij stond verre boven
het peil van den muzikalen dilettant, maar
mocht veeleer tot onze beste muziekgeleerden
worden gerekend. Zijn natuurlijke muzikale
gaven heeft hij steeds aangekweekt, zijn
smaak steeds ontwikkeld, zijn kennis steeds
vermeerderd. Die ernst en die volharding,
betoond door een man voor wien de beoefe
ning der toonkunst, zooals men dat pleegt
te noemen, slechts »bijzaak" was, maakten
hem tot een der hechtste steunpilaren voor
het muziekleven hier te lande, van wien ook
in dit opzicht kracht en leven uitging. En
de kunst, die hij zoo liefhad, heeft hem die
trouwe diensten rijkelijk vergolden. Zij heeft
over zijn geheele leven den glans der schoon
heid verspreid ; zij heeft ook zijn levensavond
verhelderd, die door eene droevige kwaal van
zooveel andere genietingen moest verstoken
blijven. En hij heeft met blijdschap mogen
waarnamen, hoe een goed deel zijner ook in
deze richting ongemeene talenten en gaven
is overgegaan op hen, die hem als vader het
naast aan het hart lagen.
Sedert lange jaren was Loman blind. Hij
heeft die beproeving met heldenmoed ge
dragen wat meer zegt, zijn werklust en
zijn werkkracht hebben daaronder in geen
enkel opzicht geleden. Men zou zelfs geneigd
zijn aan te nemen, dat zijn vermogen tot con
centratie is toegenomen, nadat het licht van
buiten voor hem was verdwenen.
De sympathieke verschijning van den blin
den grijsaard, de levendigheid zijner belang
stelling in veler en velerlei belangen, de
beminnelijke bescheidenheid van zijn optre
den, dat met het volste recht gezaghebbend
had mogen zijn, zullen bij allen, die hem
gekend hebben, eene vriendelijke en eer
biedige herinnering achterlaten.
E. D. P.
De Mapei en toe ti
fingezonden.)
Het optreden van dien titularis wordt door
sommigen gerechtvaardigd door dien hij als
ambtenaar verplicht is de nog van kracht
zijnde wetten te handhave'n.
Als ambtenaar? Als burgemeester? Zoo
ja, dan moet de gemeentewet hem daartoe
die algemeene verplichting opleggen.
Die wet naslaande vindt men de artike
len 184, 185, 180 en 187 waarbij de macht
tot handelen den burgemeester wordt verleend
in geval van oproerige beweging, samen
scholing of andere stoornis der openbare
orde.
Art. 188 brengt de politie over schouw
burgen, herbergen, tapperijen en alle voor
het publiek open staande gebouwen en samen
komsten, openbare vermakelijkheden en open
lijke huizen van ontucht, onder de leiding
des burgemeesters en volgens artikel 189 heeft
hij ook het opperbevel bij brand.
Artikel 190 brengt de commissarissen en
dienaren van politie of veldwachters, tevens
aan de algemeene of rijkspolitie, onder het
daarmede belast gezag dienstbaar, zooveel de
GEMEEwrEpolitie betreft, onder de bevelen van
den burgemeester.
Deze en geen andere wettelijke bepalingen
omschrijven de macht en de verplichting der
burgemeesters ten opzichte van hun zorg
voor handhaving van wettelijke voorschriften,
waarbij hun bemoeiing ter handhaving en
uitvoering van rijkswetten is uitgesloten.
Bij het lezen der proclamatie des burge
meesters aan de Haarlemache ingezetenen,
stuit men op strijd met hetgeen de gemeente
wetgever hem heeft opgedragen; hij zegt daar:
«overwegende dat de naleving dezer wette
lijke bepalingen (der Zondagswet) in vele
«opzichten te wenschen overlaat, maakt (de
«burgemeester) bekend dat de plaatselijke politie
»in last heeft de handhaving der
(7?/)7tó)wet»ten bevorderlijk te zijn."
Bij artikel 190 zijn de commissarissen en
andere dienaren van politie slechts voor zoo
veel de gemeentelijke politie betreft, onder de
bevelen des burgemeesters, die zijn macht
overschrijdt als hij de plaatselijke politie
macht gebruikt tot handhaving der rijkswet,
wier uitvoering geheel buiten zijn bemoeiing
ligt.
Het staat vast dat als burgemeester de
heer Boreel zijn betrekking misbruikt als hij
de ingezetenen van Haarlem noodzaken wil
de Zondagswet na te leven.
Misschien is het mogelijk dat de heer Boreel
zich beroept op zijn hoedanigheid van hulp
officier. Het is minstens zeer twijfelachtig
of hij die betrekking bekleedt. Art. 34 van
het wetboek van strafvordering zegt: Hulp
officieren zijn de 8 no. 2 tot en met 5 ge
noemde ambtenaren" en het artikel waarnaar
aldus verwezen wordt luidt: No. 4: «de
bur»gemeesters, of degenen die hen vervangen
»doch alleen in de gemeenten alwaar geen
«commissarissen van politie zijn."
Gedurende een halve eeuw en langer,
heeft de praktijk den zin van zooeven ver
melde bepaling aldus opgevat, dat de burge
meesters van steden waar een of meer
commissarissen van politie zijn, yeen
hulpofficierschap bekleedden. Wel is er heel wat
over dit onderwerp gehandeld bij de beraad
slaging over de wet van 15 Januari 1880,
houdende wijzigingen in het wetboek zooeven
genoemd, maar het is nog geenszins uitge
maakt dat die burgemeesters ook hulpoffi
cieren zijn, zooals de minister de zaak toen
begreep.
Is de heer Boreel geen hulpofficier, zoo
als ik meen dat hij niet is, dan blijft er geen
enkele grondslag voor zijn inmenging over.
Maar zoo men aanneemt dat hij die hoe
danigheid bezit, dan nog is zijn eigenmachtig
ingrijpen geenszins verantwoord.
De hulpofficieren zijn rijks-ambtenaren, die
in volmaakt hiërarchische rangorde onder
den officier staan, gelijk deze onder den
Procureur-Generaal en allen ouder den
minister.
De hulpofficier moet eerst dan handelen,
als de officier van Justitie, zijn chef, hij dien
de hulpofficier vervangt, niet aanwezig is,
of buiten staat is te handelen, of' wanneer
een misdrijf op heeter daad wordt ontdekt
en er geen tijd mag verloren gaan, opdat de
dader niet ontvluchte, of de bewijzen niet
verloren raken.
Geen dezer gevallen deden zich te Haar
lem voor, de officier was aanwezig, er was
volstrekt geen noodzaak om spoed te maken
opdat dader en bewijzen niet zouden ver
dwijnen, hetgeen ten duidelijkste blijkt nu
de uitvoering, de vervolging, notabene. niet
door den of'fiicier, maar door den hulpofficier,
een week of wat wordt uitgesteld.
De onwettige ingrijping van den burge
meester strijdt ook geheel tegen het begrip
der hiërarchische instelling van de parketten.
Opdat de toepassing der strafwetten gelijk
matig over bet gansche land geschiede, is
de mindere ambtenaar geheel onderworpen
aan de bevelen des hoogeren.
De ambtenaar die geheel onder aan de
ladder staat, gaat met voorbijzien van zijn
chef, uit eigen autoriteit, de toepassing
doordrijven eener wet die nergens, in geen
andere stad wordt toegepast.
Het is hier de kwestie niet of wetten
moeten toegepast worden of niet, het geldt
de vraag of een burgemeester tegen alle
wettelijke bepalingen in, zich een hem niet
verleend gezag mag aanmatigen en de wer
king der rijkswetten op ongelijkmatige wijze
mag doen rusten op eene enkele gemeente,
tiij die deze werking elders zeker niet kan.
je vorderen.