De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 2 mei pagina 9

2 mei 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1036 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Op het Balkan-schiereiland. ALEXANDER, FERDJXAXD en NIKITA (tol Moerarjeff en fiohichowsJci): »Wat krijgen wij nu, omdat we niet mee doen?' KARIKATUREN. Aan de Redactie van »c?e Amsterdammer'' Weekblad voor Nederland te Amsterdam. Mijne Heer e n, Reeds vele jaren ben ik geabonneerd op het "Weekblad voor Nederland, van welks inhoud ik steeds met het meeste genoegen kennis neem. Eén rubriek echter zie ik steeds met misnoe gen, en het feit dat er onder mijne kennissen, die lezers van »de Groene" zijn, geen enkele is die met mij op dit punt van meening verschilt, wet tigt de veronderstelling, dat er ook elders zullen zijn, die met mij de «parlementaire portretten" karikaturen van Jan de Waardt, liever uit het Weekblad zouden missen. Ik acht mij geenszins bevoegd een oordeel te vellen over die portretten als teekening, maar de vraag moet mij toch van de lippen of Jan de Waardt's pen niet iets genietbaarders onder de oogen der lezers weet te brengen dan karikaturen van mannen, die door diezelfde lezers zijn ge roepen om hen te vertegenwoordigen en hunne belangen te behartigen. Ik voor mij, vind die teekeningen noch stichte lijk, noch smaakvol noch amusant; het dunkt mij integendeel ongepast, mannen die een ambt bekleeden, waardoor zij recht hebben op een ieders achting, en wien de kiezers hun vertrouwen waardig keuren, door karikaturen in een be lachelijk daglicht te plaatsen. Dankend voor de plaatsing, Hoogachtend, UEd. dw. dr. E. 10 April 1897. D. Bovenstaand schrijven brengt ter kennisse van het publiek en ook van onszelf iets wat wij onmogelijk hadden kunnen vermoeden, indien wij er niet, en dat op zoo heuschen toon, van waren verwittigd. Het valt dus niet te ontkennen, dat er ontwikkelde, beschaafde lieden zijn, die het goed recht der karikatur-teekening ontken nen, zoodra zij zich waagt aan het voorstellen van «mannen die geroepen zijn (ons) te ver tegenwoordigen en (onze) belangen te behar tigen". Noch de spotprenten van Braakensiek, noch die. welke wij ^week aan week uit de buitcnlandsche tijdschriften overnemen, hebben den heer D. en zijn kennissen ergernis ge geven, ofschoon daaronder de karikaturen van vorsten, vorstinnen, van hooge staats ambtenaren enz. geen zeldzaamheid zijn. In het buitenland, we noemen in 't bijzonder Engeland, Amerika en Frankrijk, waar de pers evenals ten onzent niet aan banden is gelegd, maar ook zelfs in Duitschland, is de karikatuurteekening veel algemeener dan hier; de kring waarbinnen de karikaturisten zich bewegen is er minder eng getrokken en de vrijheid, die zij zich ten opzichte van hooge personaties veroorlooven, overtreft verre die welke men in ons land door de teekenaars ziet genomen. Immers zonder over de kunstwaarde van de Waardt's parlementaire portretten te oordeelen men zal moeten erkennen, dat zij, in overeenstemming met onzen volksaard, tot de bescheidenste en ingetogenste behooren, welke meningeillustreerde weekschriften aantreft. De karikatuurteekening werd tot dusverre in ons land weinig beoefend, en hef, is zeer de vraag of onze nalie haar ooit zóó sterk zal aanmoedigen door belangstelling en bijval, als dat in het buitenland valt waar te nemen. AVij intusschen zoudon het betreuren, a's onze kunst in dit opzicht achterlijk bleef. Juist in het Nr. dat D. er toe noopte ons uittenoodigen v. d. Waardt's parlementaire portretten niet verder in het Weekblad te plaatsen, kon hij den oproep lezen voor een wedstrijd in het leekenen van karikaturen op sport betrekking hebbende; bewijs genoeg, dat wij de beoefening van dit genre van teekenkunst zeer gaarne helpen bevorderen. Zoo zou bet ons dus ook aangenaam zijn, dat allen, die de "W aardt's karikaturen ..steeds met misnoegen zien", nog eens ernstig over wogen of dit misnoegen wel reden van bestaan heeft. Dat karikatuur-teekenen inderdaad een kunst is niet minder serieus dan elke andere, be hoeft te nauwernood gezegd. Het vordert niet geringe talenten. De por/ni/mr ];«i'tl;alnris/ moet niet alleen een uitstekend vaardig teekenaar zijn, maar bovendien een man van smaak en geest, een menschenkcnner, evenmin verstoken van lijn gevoel als van vernuft Waar D. hier spreekt van personen in ren belachelijk daglicht" plaatsen, drukt hij zich minder jnifi uit, al xcliiji't. hij zoo in twee woorden precies het doel weer te geven, waar mee een karikatuur wordt geteekend. Ware toch tint het doel, de kunst daaraan te be steden behoefde niet groot te zijn. Want, een en denzelfden persoon kan men op velerlei wijzen zoo af beelden dat hij belachelijk wordt. Het doel van den karikaturist is veeleer, als teekenaar, lachende de icaarlteid te zeggen. In ieders gelaatsuitdrukking, handeling of houding steekt iets, dat slechts min of meer verduidelijkt of verscherpt behoeft te worden, l om zijn innerlijk of uiterlijk te karakteriseeren. Dit kenmerkende op te sporen, en zulk een wijziging in het samenstel van eigenschappen aan te brengen, dat daardoor het karakteristieke van de persoonlijkheid, in gelaatsuitdrukking, handeling of houding, in het oog springt, is nog geheel iets anders dan een streven om iemand belachelijk te maken ; want al is zeer zeker het lachwekkende een gevolg van deze opzettelijke wijziging in het samenstel der eigenschappen zoqals de natuur dit in een persoonlijkheid aanbiedt, de ware voldoening zal men eerst smaken, wanneer een werk, dat zooveel analyse onderstelt, groote technische bekwaamheid, scherp onder scheidingsvermogen, vernuft en goeden smaak, ten toon spreidt. Dat het teekenen van karikatuur-portretten een gevaarlijk werk is. in zoover de minder bekwame zich allicht tevreden zal stellen met. het lachwekkende te zoeken in overdrij ving van toevalligheden en bijzaken, is zeker; maar de artist, de ernstige karikaturist, zal zich daarvoor weten te hoeden, ook al slaagt hij in zijn streven om een goede karikatuur te leveren menigmaal niet. Maar zullen nu deze nauwgezette beoefenaars van dit kunstgenre zich, eenvoudig, omdat de welgelukte karikatuur een glimlach afdwingt, zich moeten onthouden van algemeen bekende personen te portretteeren ? Dut zou eerst het geval zijn wanneer er vrees moest bestaan, dat de karikatuur voor een gelijkend portret, zonder meer \verd aan gezien. Doch wanneer men geeft, parlementaire portretten met de bijvoeging, deze portretten zijn karikaturen, zal niemand dupe kunnen wezen. Ook zou het o. i. niet gepast zijn, als men, gelijk Jan Ivip den bijbel zijner moeder met aardigheden sierde, personen ging karikaturisoeren, die door velen als een heilige worden giét-nl. Men maakt als katholiek bv. geen karikatuur van den Heiligen Vader. Evenzoo zou het, meeneii wij, afkeuring verdienen, wanneer de Waardt/ijn parlemen taire portretten als politieke partijman behan delde ; door animositeit gedreven, alleen de liberalen, of alleen de katholieken of' alleen de antirevolutionairen gaf, met, het doel om dezen bij het minder nadenkend publiek be lachelijk te maken. Dit is echter geenszins het geval. Al de parlementaire heeren ver schijnen daar .,onpartijdig" geteekend ; indien zij dus in een ..belachelijk daglicht" worden geplaatst, zullen zijzelf ieder negen en negentig maal mogen lachen, tegen nmaal, dat zij een ernstig gezicht moeten zetten, als zij zich niet willen vermaken met hun eigen karikatuur. En men zou zich 'de honderd al als zeer kleingeestig en benepen moeten denken, wanneer men niet liever aannam, dat zij in den grond huns harten toch nog meer ingenomen zullen zijn met een goed geslaagde karikatuur dan met een getrouw portret, aangezien zij het laatste, zelfs zonder al te ijdel te zijn, tot vervelens toe reeds zullen hebben bewonderd. Maar ons gewone burgers, ons kiezers, zoo verzekert de heer D., past het niet om onze uitverkorenen te lachen. Hier, dunkt me, onderschat D. zichzelf' en ons, en overschat hij de kamerleden ; ook vergeet hij, dat wij niet om onze afgevaardigden lachen, maar om hunne karikatuur. Edoch al ware het anders, en bracht ni_et de l;aril;riluur maar de persoon zelf' ons in zulk een stemming, eer een prettige dan een droeve stemming, zou dat nu zoo erg wezen? Wij lachen bij een karikatuur van onze edelinogenden, maar wie weet hoe dikwijls dezen, zelfs zonder een karikatuur van ons te zien, over ons, hun kiezers, zich vroolijkmaken? En wat is onschuldiger dan eens om elkan der te lachen? Wanneer kiezers ea gekozenen er maar voor zorgen, dat zij elkaar niet tot huilen brengen is het immers al wel! Lachen, zegt het volk sinds eeuwen, is ge zond, het bedoelt daarmee gezond voor het lichaam, maar men mag dat ware woord in breeder zin opvatten het is ook gezond voor den geest. Zou er, bij de neiging, die de mensch in het algemeen en de Neder lander in het bijzonder heeft, om zichzelf en zijns gelijken voor iets zóó gewichtigs te verslijten, dat men elkaar diep respecteeren moet, wel iets nuttigers kunnen wezen, dan de verlevendiging van het besef, dat wij menschen, n voor n en allen te samen, ook iets belachelijks hebben, hetwelk men. niet zonder schade voor zelfkennis en menschenkeiinis voorbij kan zien'/ De natuur is zoo goed geweest, zelfs bij Kamerleden, voor een klein tegenwicht te zorgen! Waarom zouden wij dan niet zou waarheidlievend trachten te zijn, dat wij dat. ne kantje, hetwelk i'-der zooveel mogelijk zoekt Ie, verbergen, leeren opmerken:' De karikatuur en het lach wekkende zijn niet te scheiden, maar zou juist daarom het kaïikaturisme niet n der medicijnmeeslers kunnen zijn van een nog niet volkomen gezond nienscliengeslachc;'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl