De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 9 mei pagina 9

9 mei 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1037 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Een koninklijk subsidie voor de Nederlandsche Opera. De heer DE GROOT (voor xijn Bodega staande, tol den gelukkigen heer Van der Linden): »L'or n'est qu'une chimère !" ?jiiiiiiiiiiiiiHimtiiMfiiiiuMumMiiiiiiiiiiMiiimiiiMimiMii genheid tot wetenschappelijke studie, het mogelijk te maken, dat ook Nederland genoeg medische professoren kan leveren ter bezetting der vier medische faculteiten. Ik vond dat noodig, en het deed mij genoegen te zien, dat in de medische wereld bij voorbaat mijn denkbeeld werd goedgekeurd. Maar daar komt prof'. Hector Treub met zijn brochure alles weer in de war gooien. Want wat blijkt nu? Ook onder de tegenwoordige universitaire bedeeling had Neder land werkelijk candidaten voor den professoralen zetel, die niet voor Döderlein behoefden onder te doen. Ik twijfel er geen oogenblik aan, want als dit niet 7.00 was, zou prof. Treub het niet zwart op wit verklaren. Toch komt mij het streven van dezen hoogleeraar een weinig ondoordacht voor. Het is niet altijd een verbetering als de Duitschers hier niet langer de plaats onzer landgenooten vervullen willen. Vroe ger b.v. verschenen hier in hooirnaand honderden Duitsche grasmaaiers, die hun vak voortreffelijk verstonden, om onze weilanden met hun seizen te scheren, en dit geschiedde een voudig omdat de Nederlanders zelf wel iets anders hadden te doen, dat werk konden ontberen om aan den kost te komen. Tegenwoordig is het precies omgekeerd ; nu blijven die menschen in hun groene jassen in hun gemoedelijk vader land en de Hollandsche proletariërs zijn al blii, ais zij het stukske brood mogen verdienen, waarmee twintig jaar ge leden de ja, ik durf heusch niet te zeggen hoe die hannekemaaiers heetten gingen strijken! En zou dit nu op medisch terrein niet ook zoo kunnen worden ? ProfJ Treub wil het daar heen leiden, maar is dat een voordeel voor de wetenschap of voor de natie ? Nu zijn we nog rijk genoeg om b. v. vier Duitsche professoren te betalen, die, laat ons zeggen, hoofd voor hoofd even pinter zijn, als de vier geleerdste verloskundigen, welke thans hun zorg aan hun clientèle besteden. Wetenschappelijk zijn we 'verloskundig" als natie daardoor sterker en hygiënisch komen wij haast in benijdenswaardigen toestand, daar wij nu acht allerkranigste verloskundigen in plaats van vier binnen onze grenzen zullen bezitten. Heeft Prof. Treub dit wel bedacht? De berekening is toch zoo gemakkelijk! Later, als we 't niet meer betalen kunnen en de medische professoren alleen van hun consulten zullen moeten leven, blijven die Duitschers van zelf weg. Maar dan zullen wij ook die door en door wetenschappelijke Nederlanders aan het onderwijs dienen te geven, in plaats van hen te be houden uitsluitend voor de praktijk. Zoo, a! redoneerende, kom ik nog verder en vraag: als de plaats van Mr. Treub zelf door een Duitscher werd bercet natuurlijk een Duitscher even knap als hij, en we konden Treub weer als een practiseerend chirurg aan het werk zien, hoe groot /.ou de winst niet wezen ! Ik weet wel, hiermee is niet alles gezegd, het is slechts n kant van de quaeslie, maai' waar Prof. Treub dit zoo geheel voorbijziet, vestig ik er toch even zijn aandacht op, al ware 't slechts om mee te werken tot herstel ?van zijn gemoedsrust, die nog altijd meer dan noodig is schijnt verstoord. Nog niet lang geleden werden, meer in het bijzonder, de lezers van het Nieuws van den Daij onderhouden over de vraag, wie in 1898 koningin Wilhelmina de kroon op het hoofd zal plaatsen. Daaromtrent deden zich drie meeningen voor, en een van deze drie zal gevolgd moeten worden, tenzij vóór Augustus 1808 nog een vierde meening de autoriteiten voor zich mocht winnen. Nu wij echter gelukkig ten opzichte van dezen strijd een tijdperk van wapenstilstand zien aangebro ken, komt een ander Nederlandsch denker ons weer pijnigen met een niet minder netelige vraag: of n.l. niet met den noodigen spoed een huwelijkswet voor koningin Wilhelmina moet worden gemaakt. En dat onderwerp heeft ook al verschei dene pennen in beweging gebracht. Ik acht dit een geluk kig verschijnsel, almede omdat er opnieuw uit blijkt, hoe wij bij ons te lande alles behoorlijk overwegen wat maar voor overweging vatbaar is. En het draagt mijn bijzondere goedkeuring weg, aangezien deze redeneeringen over de huwelijkswet nog vroeg genoeg worden gehouden om er zeker van te zijn, dat ze niet de rust verstoren zullen van een konin gin, die nu haar zeventienden verjaardag nadert. Natuurlijk, moest ik aannemen, dat Wilhelmina reeds kranten las, dan zou ik al dat geschrijf op dit oogenblik wel een beetje onkie.seh vinden, maar nu ik bemerk, dat ook het Dagblad ran ZnidIlolland en 's-GmyfiiiIinye deze zaak ter behandeling geschikt oordeelt, begrijp ik dat de discussie geheel builen de persoon, die zij betreft, omgaat, en wensch ik den hoeren, die het vaderland en de kroon daarmee een dienst trachten te be wijzen, alle mogelijk succes. Een andere vraag is of, zoodra onze jeugdige koningin ook dagbladen zal gaan lezen, het niet aanbeveling zou verdienen, haar duidelijk te dosn weten, dat de Neder landsche natie volstrekt niet op zulk een huwelijk staat te wachten, dat zij H. M. er niet minder om zal ecren als Zij nog eenige jaren en desnoods Haar leven lang onge huwd wil blijven, want dat elke pressie van dien aard, door onze natie, als bestaande uit fatsoenlijke menschen, ten zeerste wordt veracht. Waarschijnlijk wil het D i'jhlqil r-ui, Zui'l /i'ili'ii! l en '.?< d'r/treii/i'i'ie, als de tijd daarvoor gekomen is, in deze wel de tolk zijn van mij en van het Xederhui Isehe volk. Met de Ned. Bank gaat het maar zoo-zoo. Tijdens het verblijf der koninginnen in de hoofdstad, hingen ei' aan het hoofdgebouw en de directeur-woning twee arnualige lapjes vlaggedoek uit, die in hun ver.sletenheul nog meer uitkwa men, nu er tegenover de 15.ui k een praam lag nn-t. een f'rissche driekleur getooid, zoodat do praam de l'.uik in de schaduw stelde. Maar met dun Directeur ging het nog erger dan mot de verbleekte vlaggen van do Dank. Naast de deur, waardoor de koninginnen zouden binneng i'in, stond de naam van Mr. van den Barg geschilderd, eu deze :nj3st verwij derd worden, aangezien HH. MM. wel de Bank, maar niet haar directeur bezochten. Alzoo het Mr. v. d. Berg verdween. Ziedaar, zoo zal men zeggen, kleinigheden der vermelding niet waard. Ik zou dat toestemmen, als ik niet in verband hiermee iets beters had te memoreeren. Want ondanks den benarden toestand, waarin de Ned. Bank verkeert, en het wegschilderen van Mr. v. d. Berg's naam, heeft de directeur geestdriftig voor de koninklijke ooren een speech gehouden over de geschiedenis van de Bank. die klonk als een klok. Onder zulke omstandigheden zóó veel bezieling, wie doet hem dat na ? Door een der bladen heb ik een aanmerking zien maken, op een radicaal blad, omdat het knevelbalsem adverteerde, »een onfeilbaar middel" waardoor men binnen eenigen tijd een fraaien knevel" krijgt. Ik begrijp niet wat daar nu voor opmerkelijks of kwaads in steekt. Wanneer iemand, in het bezit van zulk een onfeilbaar middel tot de ontdekking is gekomen, dat er onder de radicalen maar weinigen zijn, die een presentabelen knevel dragen, waarom zou hij dan zijn. best niet mogen doen om ia dien toestand eenige verbetering te brengen ? Bovendien een knevel is tot dusverre de eenige vorm, waarin zich het haar op de tanden, ook in de politiek zoo onmis baar, laat zien. Minder duidelijk echter is het mij, waarom, diezelfde rnenschenvriend, ookai speciaal voor radicalen, zijn Fiijnro aanbeveelt; een fiijaro, die onmiddellijk hoofdavrein doodt, roos en schil vers verdrijft, het haar glanzend en zacht maakt, den wortel van het haar versterkt, en den haargroei bevordert. Toch, hier ontbreekt niet alle licht. Hij heeft terecht begrepen, gij heeren radicalen, indien gij slagen wilt,, wee.st fri.seh van hoofd; rnaar volstrekt onverklaarbaar vind ik hel, dat deze iinna, al voortgaande wel te doen, in een derde annonce schrijft: Uitkomst vx>r diegenen, welke versla-ifd zijn aan den Jenever. LaiM/.o, het eenigste middel enz. Na iieb ik nog al bekenden onder de radicalen, ik zag er van allerlei slag: met knevels, met glanzend en zacht haar en misschien ook wel, ofschoon ik het mij niet herinner met roos en met scliilvers, maar ik ontmoette er nooit n >aan den jenever verslaafd''. Hoe, zoo vraag ik mij at', kan het toch gekomen zijn, dat de liruia v. Dijk juist, dezen kring van politici zich heeft uitgezocht ter bewerking niet zijn Licalo? Met het oog opdie advertentie zie ik mij verplicht te constateeren: da radicalen zijn beter dan hun reputatie.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl