De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 16 mei pagina 4

16 mei 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1038 als gemeen soldaat te dienen. In het begin van 1871 werd Henri d'Orléans door het departement der Oise tot lid der Nationale Vergadering gekozen, doch eerst na het sluiten van den vrede, in Juni '71, werd het ver banningsdecreet ingetrokken, en kon de hertog naar Frankrijk terugkeeren. In het volgende jaar werd hij ook in zijn vroegeren rang als divisie-generaal hersteld. Als lid van het Parlement voerde de hertog bij voorkeur het woord over militaire onderwerpen; slechts ns kwam hij in eene redevoering op politiek terrein, toen hij in tegenstelling met de aanspraken van den graaf van Chambord, de tricolore verheer lijkt als het eenige werkelijk nationale sym bool van Frankrijk. Bij het proces-Bazaine trad de hertog op als voorzitter van den krijgsraad. Hij ver vulde deze pijnlijke taak met nauwgezet heid en tact, en was de eerste, die zich, na de uitspraak, tot maarschalk Mac Mahon wendde met een verzoek om gratie voor den veroordeelde. Na het proces werd hem het bevel toevertrouwd over het 7de legerkorps te Besangon. Ofschoon de hertog uitdrukkelijk verklaard had, dat hij als soldaat een getrouw dienaar der republiek wilde zijn, hadden de intriges der monarchistische partij de republikeinsche regeering ergdenkend gemaakt. De minister van oorlog Thibaudin stelde den hertog op nonactiviteit (1883). Drie jaren later dreef Boulanger, die nog niet lang van te voren den hertog op de meest kruipende wijze van zijne eeuwige dankbaarheid had verzekerd de pretendenten-wet door, welke defamiliën, die vroeger over Frankrijk hadden geregeerd, van alle openbare ambten uitsloot. In een brief aan president Grévy prote* steerde de hertog op uiterst scherpe, maar waardige wijze, en dit protest had eene tweede verbanning ten gevolge. Zeer karakteristiek was de wijze, waar op de hertog dezen kleingeestigen maatregel vergold. Hij publiceerde den inhoud van zijn voor twee jaren gemaakt testament, waarbij hij zijne vorstelijke bezitting Chantilly, met al de daarin aanwezige kunstschatten, ter waarde van vele millioenen, vermaakte aan het Institut de Franco,, waarvan zooals men weet de Académie frain.-aise een onderdeel uitmaakt. Eerst na den val van Boulanger werd het verbannings-decreet ingetrokken, en sedert 1889 woonde de hertog weder op Chantilly. Dat hij uit de lijsten van het leger was ge schrapt en dat men ook deze onbillijkheid niet heeft hersteld, heeft hem diep gegriefd. Het was de reden waarom hij, hoe warm zijne vaderlandsche gevoelens ook mochten zijn, weigerde tijdens het bezoek van den czar te Parijs te verschijnen: hij wilde tegen over den bevrienden souverein niet staan als een gedegradeerd soldaat. De hertog van Aumale, wiens gezondheid in den laatsten tijd veel te wenschen overliet, is gestorven ten gevolge van den schok, dien de tijding van den droevigen dood zijner schoonzuster, de hertogin van Alencon, hem veroorzaakte. Hij was de verdienstelijkste, de beminnelijkste en de bescheidenstederOrleans, een merkwaardig contrast met zijn neef, den jeugdigen pretendent, wiens onbeduidendheid even groot is als zijn aanmatiging, en die van den in vele opzichten zoo rijken erfoom alleen de millioenen zal erven. iiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimmiii SociaU DrantetiUm en arteiderslw egini, Te oordeelen naar wat F. M. C. er van vertelt, heeft de vergadering, door de afdeeling Amsterdam der Nederlatidsrlie ^ereenii/ing tut Afschaffing van Sterken Drank belegd ter bespreking van het ver band tusschen overmatigen arbeidsduur en drank gebruik, weer eens getoond, dat groot het gevaar is voor leiders van eene of andere beweging zelfs al zijn deze zeer verstandige, helderdenkende, fijngevoelende mannen om op den duur eenigszins eenzijdig, dogmatiek te worden, om op den duur wat aan Prinzipienreiterei te gaan doen. Of is Ds. Bax met zijne uitspraak: Een volk, dat acht uren per dag arbeidt, gebruikt geen drank", niet even eenzijdig als prof. Van Rees, wanneer hij ongeveer aldus redeneert: ,, Schaf het drankmisbruik af en alle andere dingen zullen u worden toegeworpen." Een volk, dat acht uren per dag arbeidt, gebruikt geen drank. Maar hoc komen we dan aan al die stevige drinkers in ODZC middelklasse (over wat men noemt //de hoogere standen" wil ik uiet spreken : een ledig leven, eene verfijnde, prikkelende voeding, veel middelen bij weinig of geen gemeenschaps gevoel moeten leiden tot buitensporigheden in het genot van Wijntje en Trijntje) ; maar hoe komen we dan aan al die stevige drinkers in onze middel klasse, die toch over 't algemeen niet over een bovenmatig langen arbeidsdag te klagen heeft? Men behoeft toch waarlijk niet altijd derde klasse per spoor of tweede met de boot te reizen, om ze telkens en telkens weer tot reis-gezelschap te hebben, mannen met een gelaat, dat duidelijk den stempel draagt eener vergevorderde alcoholisatie. En men behoeft niet uitsluitend ruet arbeiders om te gaan, om te ervaren, hoe in menig gezin het stevig borrelen den man tot huistiran maakt. En de bekende statistiek van het Zwitserse!) Eedgenootschappelijk statistisch Bureau wijst op' een grooter percentage slachtoffers ouder de hoogere en middel klassen, dan onder den arbeidersstand. Een volk, dat acht uren arbeidt, gebruikt geen drank. Voorwaar eene krasse bewering, die Ds. Bax wel niet zal knnnen bewijzen, die door de ervaring wel niet wordt gestaafd. Maar evenzeer als deze uitspraak door hare krasheid verwondering wekt, evenzeer doet het de vrees van prof. Van Rees voor eene vermeerdering van drankverbrnik als gevolg van de invoering van den achturendag zonder drankverbod. Voor wie nadenkt, kan het niet anders dan duidelijk zijn, dat een overmatig lange arbeidsdag demoraliseerend op de arbeiders moet werken, het drankmisbruik onder hen moet bevorderen. Dat de bakker, die in de bondsdagen, zoowel als in den winter 14 a 16 uren per etmaal, 's zaterdags 19 il 22 uur! werkt zijn warm werk; de machinist, die 1G a 20 uren per etmaal zijne zoo hoog verantwoordelijke taak verricht, ook in den winter, wanneer zijn rug bijna bevriest, terwijl zijn gelaat schier verschroeit; dat zij en zooveel anderen, die het lichaam moeten afbeulen gedurende 2/s van eiken lieven dag, vaker de flesch aanspre. ken, dan goed is, de fleseh, die dan toch het.gevoel van moeheid wegneemt, al is het de vermoeidheid zelf niet; die tenminste het hongergevoel verdrijft, als er geen tijd is, om behoorlijk te eten, die de lichaamstemperatuur verlaagt achter den gloeiend heeten oven of de heete machine; die tenminste een behagelijk gevoel van warmte doet stroomen door het lichaam van den machinist, dat 14 uren aan een stuk op de locomotief staat te verkleu men, wien zal het verwonderen'r1 En wien zou het kunnen verwonderen, wanneer diezelfde bakker, die moet werken, wanneer alles in de natuur rust, en die dus moet slapen, wanneer allen, ook zijne vrouw en kinderen, leven; en de spoorwegconduc teur, die soms in geene maand zijne kinderen zag, wien zou het verwonderen, wanneer zij niet even veel voor hunne kinderen gevoelden, als de onder wijzer of de predikant, die zich aan zijne kinderen kan geven. O, De Génestet, hoe bitter, wanneer ik denk aan deze vaders, klinkt mij uw lief: 's Winters avonds houd ik mij In mijn bezig leven Graag, als 't mag, een uurtje vrij, Zoo van zes tot zeven, Dan is 't vroolijk woonvertrek Vol gezelligheden; Nieuwspapier en boekenrek Laat ik meest met vrede; En genietend staar ik om, Met mijn dank verlegen, In het dierbaar heiligdom Vau mijns Heeren zegen. en Uw dankbaar : Wat mij toch daar buiten griev' In 't aandoenlijk harte, Immers bij ons huislijk lief Bloeit weer troost voor sinarte. Wat me ook treurig tegenviel In deze aardsche dreven, Niet de reinste droom der ziel, 't Zoet van 't huislijk leven! Arme, arme loonslaven, vooral zoo gij vader of moeder zijt! Hoe zou ook hij voor U strijden met de weinige predikanten uit onzen tijd, die hunne roeping be grijpen, met de weinige daad-christenen onder hen, de gelukkige", die een jaar later in zijn dagboek schreef: 't Moog licht zijn in mijn huis, 't is nacht vaak om mij henen, en : ... Spreek mij, dwaze, van geen hemel hier op aarde, Dien slechts de zelfzucht bouwt, in enge liefdekluis... Nietwaar, lezer en lezeres, het moet demorali seerend werken, als men nooit eens kalm, gezellig kan zijn daar, waar men het best is: iu den schoot van zijn gezin, wanneer men zich nooit eens bij den helderen gloed van het haardvuur en het liedje der gezelligheid uit het stoomend tuitje kan laten gaan op den stroom zijner gedachten; wanneer men niet alleen geen boekenrek heeft, maar zelfs het goedkoopste nieuwspapier met rust moet laten, omdat de tijd ontbreekt, om zelfs dat maar te lezen: wanneer meu nooit eens met zijne kinderen kan spelen en stoeien; wanneer men geen tijd heeft, om zijn lichaam eens te gaan verfrisschen in het badhuis, dat volks"badhuis heet, of zijn geest, bij eene der Bvolks"voordrachten; wanneer men nooit den tijd heeft, om eens uit te loopeu, naar buiten, en te genieten van een Meiavond, zoo heerlijk, dat de godloochenaar zelfs er machtig door wordt be roerd ; hij zelfs niet, stom blijft, voor de groote stem van Gods wonderschoone schepping. En ge zoudt moeten vreezen voor een nog grooter misbruik van den volks/Y/w/J-er, wanneer liet volk TIJD had, om te genieten vau uw volksbadhuis, uwe volksvoordrachten, uw veredeld volksvermaak; wanneer het smaken kon 't zoet van 't huislijk leven? Het wil er bij mij niet in. Het pessimisme van prof. Van Rees komt mij al even ongemotiveerd voor als het optimisme van ds. Bax. En. .. de ervaring stelt hem niet in het gelijk. Nergens toch heeft de verkorting van den arbeidsdag het alcoholverbruik doen stijgen. Wel is het tegengestelde waargenomen, in Engeland, in Amerika, in Australië; het drankverbruik is afgenomen in die streken, waar de arbeidsdag verkort is. De bij den drankhandel betrokkenen aldaar staan vijandig tegenover de beweging voor den achturendag; is dat niet teekenend? Evenwel moet bij het waarnemen dier gunstige resultaten niet uit het oog worden ver loren, dat, ze niet uitsluitend aan de verkorting van den arbeidsdag te danken zijn ; de beweging hiervoor ging gepaard met eene krachtige geheelonthouders beweging. In Viktoria zijn meer dan 50 pCt. der in de kolonie geboren arbeiders geheelonthouders! Hoe het zij, wat ook de vermoedelijke resultaten mogen zijn van elk der beide bewegingen afzon derlijk, dit is zeker, dat ze, elkaar steunende, schoone gevolgen moeten hebben. Och, of men dat toch al gemeen wilde inzien. Of men toch wat minder philosopheerde over het eerstgeboorterecht van kip of ei en de handen ineensloeg. Als liet dan zoo ontzaggelijk moeilijk is uit te maken, welke voet liet eerst dient verzet-, de linker of de rechter, of men dan toch maar in vredesnaam beide tegelijk verzette eu zoo met sprongetjes zijn doel trachtte te bereiken. (Maar dan uiet op de wijze van de Echternachsche processie !) Of toch aau beide zijden de blik wat vrijer, wat meer onbevangen werd. Daar heerscht nog zooveel dogma, ook aan de zijde der volksmannen. ;,De economische wanver houdingen de oorzaak der drankellende, als van alle ellende." Men kan het nog zoo dikwijls hooren. En hoe is het toch mogelijk, dat een verstandig mensch het blijft volhouden. Dat dogma maakt den sociaal-democraat lauw tegenover afzonderlijke bewegingen als de drankbestrijding. Maar helaas, het is dat dogma niet alleen, dat hem verhindert met kracht tegen den alcohol op te treden. De strijd tegen de drink gewoonte vraagt als eerste consequentie een offer, en... tot dat offer zijn zelfs niet alle volksleiders in staat. Het moet ons hier van 't hart, dat som migen van hen maar al te zeer aan hun glas wijn of hun pot bier verknocht zijn; wij kennen er een enkelen, die zelfs niet altijd even nuchter is; wij kennen er een, die 't probeerde met de geheelonthouding, maar 't niet kon volhouden. Dit is een feit, dat tot droefheid stemt; de volksleider juist sta hoog in zedelijke kracht! Maar een ver blijdend iets staat daar tegenover: vooral onder de jongere democraten neemt het aantal geheel onthouders toe; eene sociaal-democratisch geheelonthouders-propaganda-elub is kortelings opgericht. Of deze mannen hun tijd dan niet te veel ver snipperen zullen ? Of zij hunne aandacht niet te veel zullen onttrekken aan wat voor hun hoofd zaak dient te blijven ? Ons dunkt dit, niet noodig. Men kan zoo gemakkelijk propaganda maken voor de geheel onthouding, zonder er nog veel tijd aan te geven, het voorbeeld alleen is reeds zoo mooi eene propaganda. Wij hebben een paar keereu eeu rede gehoord van den eenvoudigen bakkersknecht, uit den Haag, E. Mol, die zeker op dit oogenblik geen candidaat voor de Tweede Kamer zou zijn, zoo hij zijn weinigen vrijen tijd versnipperd had. Toch is hij een te waardeeren bondgenoot iu den strijd tegen drinkgewoonte; zelf geheel-onthouder laat hij geene gelegenheid voorbijgaan om op het menschonteerende eu het de organisatie be lemmerende van het, drinken te wijzen. Zulke mannen ... en vrouwen moeten we hebben. Zoo dient er gewerkt aan de ontknechting uit, de loonslavernij en uit, de drankslavernij, gelijktijdig, eendraehtiï. Dan zal de vrees van Prof Van Rees hoe langer hoe meer ongegrond blijken. Want, dan zal, ten tijde dat de achturendag' zal kunnen worden ingevoerd, Nederland zijn 2G.ÖOO kroegen ;ekt'? niet meer rijk (?) zijn. En Ds. Bax zal kunnen juichen en wij zullen instemmen in dien jubelkreet ??de blauwe vaan der geheel-onthouding zal zich plooien naast de roode der arbeidersbewiging. Reeds wapperde daar een enkel klein blauw wimpelt je. De afdeeling Amsterdam der N. O. P. (!.::) toch heeft zitting gehad in het l Mei-Comitéder hoofdstad; en op de meeting te Rotterdam belegd ten gunste van den achtureudag, zond de Rotterdamsche afdeeling der Nederlaiidsche Vereenigiug tot afschaffing van sterken drank de volgende con clusie in: De beweging voor den wettigen achturigen arbeidsdag verdient, ook om de vermindering van drankgebruik, die er het gevolg vau is, de voile sympathie der drankbestrijders. BKKÏIIA VAN 'T STICHT. '::') Nederlandsehe Onderwijzers Propagaiida-Ciub voor draukbestrijding. Inzie! in ie hooffiM Het geslacht vau ouderwetsche Beethoven-ver eerders die een vasten avond in de week reserveerden om?met meer goeden wil dan talent- zich aan 's meesters heerlijke kwartetten te vergasten en te vergrijpen, sterft zoo langzamerhand uit. Ik geloof dat, zelfs in onze groote stad, waarzoov.el muziekliefhebbers zijn die een strijkinstrument be spelen, de kwartetvercenigiugen van dilettanten nu tot de uitzonderingen behooren. Vroeger had men ze in alle steden. Die vertolkingen verschaften dikwijls meer genot aan de uitvoerders dan aan de hoorders, doch de heeren speelden voor liuu eigen pleizier. Het liep wel eens in de war, docli wat nood ! men redde zich zoo goed mogelijk en met zekere voldoening hoorde men dan de spelers tegen elkander zeggen: we zijn toch te gelijk geëindigd. Dat Eind goed, al goed" deed alle mogelijke kritiek verstommen. oeh die bescheideu kwartetspelers waren ge duchte critici op de concerten die in hun stad plaats vonden. Niet alleen trokken zij bij een onzuiveren toon een verbazend leelijk gezieht en keken zij rond als of zij tot het minder deskundige publiek wilden zeggeu: merk jelui wel wat eeu fijn gehoor wij hebben ? doch aK de directeur eens een vrijheidje nam in de opvatting, keken zij bestraffend rond en schudden zij bedenkelijk de wijze hoofden. Die vrijheid was gebrek aan juist maatgevoel. Zij voelden zich sterk op dat punt, met. geen kanon waren zij uit de maat te krijgeu. Dat was hun kracht, hun trots! Met de onder scheidingen van metrum en rhythmiek hielden zij zich niet op. Maat is maat. Men is maatvast of men is het niet. Tegenwoordig is dat anders. De vele voortref felijke kwartetuitvoermgen die men nu te hooren krijgt, hebben de onbevoegdeu tot de overtuiging gebracht, dat, er voor kwartetspel nog iets meer vereischt wordt dan maatvastheid en een klein beetje oefening op een instrument. !)e steeds toenemende voortreffelijkheid van de orkesten is tevens de dood geweest voor zoovele diiettant-orkestvereenigiugen. Doch wat zou de hierboven geschetste muziekvereerder wel zeggen wanneer hij de werken van Beethoven eens hoorde vertolken, zooals in onzen tijd het geval is, met de vrijheid van opvatting, die ieder n-uur kunstenaar het recht heeft vasttestcllcn, waardoor men zoo vaak een anderen blik op een kunstwerk krijgt en waardoor zulk een werk, evenals de oneindige zee, zich altijd weer anders voordoet. Bij de nu afgeloopen Beethoven-soirees heeft men alle gelegenheid gehad dit persoonlijke van de opvatting waar te nemen en het blijkt tevens dat het gruote publiek meer en meer rijp begint te worden voor de geniale uitingen van Beethoven. Een twintigtal jaren geleden zouden zulke uitvoeringen niet, de minste kans van slagen gehad hebben. Alleen op een muziekfeest was er gelegenheid de Xegeude uit,tevoeren,omdiit men dan alleen een koormassa hij elkander kou kvijgeu, die wat, klank betreft min of meer tegen de moeielijkheden was opgewassen. Want het, koorzingen was toen iets wat iedereen kon, echter niet ten voordeele vau het klankge halte. i\u is de kwaliteit meer hoofdzaak dan de kwantiteit en heeft, men geleerd dat met een klein aantal geoefende stemmen veel meer te verkrijgen is dan met een groot aantal ongeoefende. Ik heb meermalen de groote Mis van Beethoven gehoord, doch nooit heb ik er zulk een indruk van gekre gen als dien, ik toen te Parijs hoorde door een koor van 16 sopranen en even zooveel alten, tenoren en bassen. Daar werd een schoonheid en volheid van klank ontwikkeld, zooals ik later nooit meer hoorde. Het koor dat thans uitgenoodigd was, om in de negende syinphonie mede te werken was wel veel talrijker dan bovengenoemde bezetting, doch het was toch veel kleiner dan bij onze groote uitvoe ringen het geval is, en toch heeft dit koor iets zeer bijzonders gepresteerd. Er werd zeer duidelijk uitge sproken en met veel juistheid en gelijkheid gedecla meerd ; dat is het vooral wat aan den klank zoozeer ten goede komt. De woorden zijn van evenveel (wellicht van nog meer) gewicht als de tonen; in ieder geval is goed en duidelijk zingen niet mogelijk, wanneer aan het zeggen van den tekst met, zuivere uitspraak en juiste intonatie, niet de noodige zorg is besteed. Daaraan schrijf ik het toe dat hetgeen dit koor samengesteld uit bekende, goede koorkrachten van onze stad presteerde, dit maal een zeer grooten indruk op mij heeft gemaakt. Er bestaat nog altijd groot verschil van appre ciatie, omtrent de Finale van de Negende. Eene uitvoering, zooals wij thans hoorden, was er op berekend grootere waardeering voor dit gedeelte in te boezemen. Doeh even beslissend is daar de taak van het solo-kwartet en het is aangenaam te kunnen ver klaren dat ook die vertolking tot dezen indruk zeer medewerkte. Dubbel aangenaam is dit, omdat het, alle Nederlandsche solisten waren, die zich lieten hooren. Vroeger werd eene dergelijke uitvoering, waarin geen buitenlandtche solisten optraden, niet medegerekend. Dan werd die als een tweede-rangs uit voering beschouwd. Niet alleen is dit vooroordeel bij het, publiek verdwenen, doch onze solisten tooiieu ook, dat zij recht hebben op even groote, soms nog grootere, appreciatie dan de zangers uit den vreemde, want hoe, menigmaal heeft men dit ge deelte uitgevoerd door buitenlandsche sterren hooren mislukken, terwijl thans alles met zeker heid en schoone opvatting werd uitgevoerd. Daarvoor hulde te brengen aau de dames Noordcwier-Reddingius en de Haan-Manifarges en de, heeren Rogmaus en Orelio is plicht en behoefte. J k wijs niet op ieders hoedanigheden afzonderlijk, want, hunne begaafdheid is vooral in het, ensemble van gewicht en de voorin (lelijke wijze, waarop de soli voor bas en tenor zijn gezongen zouden uiet voldoende geweest zijn, wanneer uiet alle solisten zich vol komen hadden weten te vereenigen tot een har monisch geheel. Doeh men zal vragen, hebt gij voor het orkest en den dirigent solist Mengelberg geen woord over? Voorzeker heb ik dat, en wel een uiterst harte lijk woord. Doeh ik sprak in mijn vorig artikel reeds over Mengclberg's vertolking vau het 5e klavierconcert en dus zou ik hierover het zwijgen kunnen be waren, ware liet niet dat deze tweede vertolking m. i. ver boven de vorige stond, want thans was de eenheid tusschen solist, en orkest voortreffelijk en het was alsof de heer Mengelberg nu nog vrijer en zekerder het kunstwerk voor ons uitbeeldde. Kn het orkest ! die getrouwe, voortreffelijke schare die ons de schoonheden van zoo menig toonstuk op heerlijke wijze heeft geopenbaard, heeft dezen avond weer bewezen hoe onmisbaar het voor ons geestelijk genot geworden is. Gelukkig heeft het publiek door in zeer groote getale te verschijnen getoond zeer veel sympathie voor ous orkest te gevoelen, doch door het enthou siastische applaus heeft litt tevens getoond een juist gevoel te hebben voor ware en schoone kunst. Met de sluiting van het winterseizoen in het Concertgebouw is echter de zomervaeantie nog niet ingetreden. Een hoog kunstgenot wacht ons nog bij de opvoering van die GöUerddmmerung. Eukele audere belangrijke concerten zullen ook in deze maand plaats hebben. De operette is een kunstvorm die door serieuse muziekliefhebbers en kunstenaars slechts onder beneiice van inventaris wordt aanvaard. Toch heeft ieder er wel eens schik in, doch hij wil dat nooit zoo recht weten. Saint-Saëns die op zijne Maandagavond-recepties in de Huc du Faubourg St. Honoréwel eens aan de ernstige muziek congégaf en operettes in costuum liet opvoeren o. a. La belle Helene, waarin hij zelf als Calchas de dolste grappen uithaalde, schrijft schoone woorden over den slechten in vloed van de operette. «De operette, zegt hij, «heeft zich tot taak gesteld alles te verlagen eu zij is daarin geslaagd. Zij heeft nog meer gedaan, zij heeft aan het beschaafde heelal den smaak voor den hartstocht gegeven voor alles wat laag en klein is." Dat klinkt heel mooi doch het is maar half waar. Uiïenbach heeft door zijn geestige operettes den doodsteek toegebracht aan de ouderwetsche conventioneele Italiaansche opera te Parijs; die er na dien tijd nooit meer heeft kunnen aarden. Zulke parodieën verfrisscheu den geest die moe en mat geworden is vau dramatische onnatuur, en compo nisten zooals Andran e. a. hebben getoond dat de muzikale humor in de operette fijn en petillant kan zijn, zonder op de lagere hartstochten te speculeeren. Ull'enbach's parodieën op de Grieksche mytho logie zijn uiet minder geniaal, en wanneer de operette bij ons zoo kwijnt is het hoofdzakelijk omdat het, spel bijna alles moet goed maken. Doch wanneer de Fransche opera La fille de MI/IC, Aittjot geeft en niemand minder dan Mlle. d'Avray de rol van Clairetle vervult, dan blijkt het dat het, genre nog zoo kwaad niet is, en dat, de ernstigste hoofdschudders zich toch verbazend amuseereu. Daarom is het niet kwaad dat de operette onder gunstige omstandigheden niet geheel wordt, genegeerd, want, in muzikaal opzicht heeft dex.e, wel eens wat lichtzinnige, dame op lachende wijze soms zeer ernstig de waarheid gezegd. J [cl, was dus een goede gedachte van den lieer Mevteus om, na al de vertooningen vau de f'u'i'riiiiil OjiKni waarvan wij deze winter wat heel veel genoten hebben, in verhouding tot, de zooveel aan trekkelijker Oiii'fd-Coiiti/j/K, tot slot nog eens Offenbach's muze te laten spreken en vooral te lal en zingen. VAX MILLIGKX.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl