Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1038
als gemeen soldaat te dienen. In het begin
van 1871 werd Henri d'Orléans door het
departement der Oise tot lid der Nationale
Vergadering gekozen, doch eerst na het sluiten
van den vrede, in Juni '71, werd het ver
banningsdecreet ingetrokken, en kon de hertog
naar Frankrijk terugkeeren. In het volgende
jaar werd hij ook in zijn vroegeren rang als
divisie-generaal hersteld.
Als lid van het Parlement voerde de
hertog bij voorkeur het woord over militaire
onderwerpen; slechts ns kwam hij in eene
redevoering op politiek terrein, toen hij
in tegenstelling met de aanspraken van den
graaf van Chambord, de tricolore verheer
lijkt als het eenige werkelijk nationale sym
bool van Frankrijk.
Bij het proces-Bazaine trad de hertog op
als voorzitter van den krijgsraad. Hij ver
vulde deze pijnlijke taak met nauwgezet
heid en tact, en was de eerste, die zich, na
de uitspraak, tot maarschalk Mac Mahon
wendde met een verzoek om gratie voor den
veroordeelde. Na het proces werd hem het
bevel toevertrouwd over het 7de legerkorps
te Besangon.
Ofschoon de hertog uitdrukkelijk verklaard
had, dat hij als soldaat een getrouw dienaar
der republiek wilde zijn, hadden de intriges
der monarchistische partij de republikeinsche
regeering ergdenkend gemaakt. De minister
van oorlog Thibaudin stelde den hertog op
nonactiviteit (1883). Drie jaren later dreef
Boulanger, die nog niet lang van te voren
den hertog op de meest kruipende wijze van
zijne eeuwige dankbaarheid had verzekerd
de pretendenten-wet door, welke defamiliën,
die vroeger over Frankrijk hadden geregeerd,
van alle openbare ambten uitsloot.
In een brief aan president Grévy prote*
steerde de hertog op uiterst scherpe, maar
waardige wijze, en dit protest had eene tweede
verbanning ten gevolge.
Zeer karakteristiek was de wijze, waar op
de hertog dezen kleingeestigen maatregel
vergold. Hij publiceerde den inhoud van zijn
voor twee jaren gemaakt testament, waarbij
hij zijne vorstelijke bezitting Chantilly, met
al de daarin aanwezige kunstschatten, ter
waarde van vele millioenen, vermaakte aan het
Institut de Franco,, waarvan zooals men weet de
Académie frain.-aise een onderdeel uitmaakt.
Eerst na den val van Boulanger werd het
verbannings-decreet ingetrokken, en sedert
1889 woonde de hertog weder op Chantilly.
Dat hij uit de lijsten van het leger was ge
schrapt en dat men ook deze onbillijkheid
niet heeft hersteld, heeft hem diep gegriefd.
Het was de reden waarom hij, hoe warm
zijne vaderlandsche gevoelens ook mochten
zijn, weigerde tijdens het bezoek van den
czar te Parijs te verschijnen: hij wilde tegen
over den bevrienden souverein niet staan als
een gedegradeerd soldaat.
De hertog van Aumale, wiens gezondheid
in den laatsten tijd veel te wenschen overliet,
is gestorven ten gevolge van den schok, dien
de tijding van den droevigen dood zijner
schoonzuster, de hertogin van Alencon, hem
veroorzaakte. Hij was de verdienstelijkste, de
beminnelijkste en de bescheidenstederOrleans,
een merkwaardig contrast met zijn neef, den
jeugdigen pretendent, wiens onbeduidendheid
even groot is als zijn aanmatiging, en die
van den in vele opzichten zoo rijken erfoom
alleen de millioenen zal erven.
iiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimmiii
SociaU
DrantetiUm en arteiderslw egini,
Te oordeelen naar wat F. M. C. er van vertelt,
heeft de vergadering, door de afdeeling Amsterdam
der Nederlatidsrlie ^ereenii/ing tut Afschaffing van
Sterken Drank belegd ter bespreking van het ver
band tusschen overmatigen arbeidsduur en drank
gebruik, weer eens getoond, dat groot het gevaar
is voor leiders van eene of andere beweging
zelfs al zijn deze zeer verstandige, helderdenkende,
fijngevoelende mannen om op den duur eenigszins
eenzijdig, dogmatiek te worden, om op den duur
wat aan Prinzipienreiterei te gaan doen.
Of is Ds. Bax met zijne uitspraak: Een volk,
dat acht uren per dag arbeidt, gebruikt geen
drank", niet even eenzijdig als prof. Van Rees,
wanneer hij ongeveer aldus redeneert: ,, Schaf het
drankmisbruik af en alle andere dingen zullen u
worden toegeworpen."
Een volk, dat acht uren per dag arbeidt, gebruikt
geen drank.
Maar hoc komen we dan aan al die stevige
drinkers in ODZC middelklasse (over wat men noemt
//de hoogere standen" wil ik uiet spreken : een
ledig leven, eene verfijnde, prikkelende voeding,
veel middelen bij weinig of geen gemeenschaps
gevoel moeten leiden tot buitensporigheden in het
genot van Wijntje en Trijntje) ; maar hoe komen
we dan aan al die stevige drinkers in onze middel
klasse, die toch over 't algemeen niet over een
bovenmatig langen arbeidsdag te klagen heeft?
Men behoeft toch waarlijk niet altijd derde klasse
per spoor of tweede met de boot te reizen, om ze
telkens en telkens weer tot reis-gezelschap te hebben,
mannen met een gelaat, dat duidelijk den stempel
draagt eener vergevorderde alcoholisatie. En men
behoeft niet uitsluitend ruet arbeiders om te gaan,
om te ervaren, hoe in menig gezin het stevig
borrelen den man tot huistiran maakt. En de
bekende statistiek van het Zwitserse!)
Eedgenootschappelijk statistisch Bureau wijst op' een grooter
percentage slachtoffers ouder de hoogere en middel
klassen, dan onder den arbeidersstand.
Een volk, dat acht uren arbeidt, gebruikt geen
drank. Voorwaar eene krasse bewering, die Ds. Bax
wel niet zal knnnen bewijzen, die door de ervaring
wel niet wordt gestaafd.
Maar evenzeer als deze uitspraak door hare
krasheid verwondering wekt, evenzeer doet het de
vrees van prof. Van Rees voor eene vermeerdering
van drankverbrnik als gevolg van de invoering
van den achturendag zonder drankverbod.
Voor wie nadenkt, kan het niet anders dan
duidelijk zijn, dat een overmatig lange arbeidsdag
demoraliseerend op de arbeiders moet werken, het
drankmisbruik onder hen moet bevorderen.
Dat de bakker, die in de bondsdagen, zoowel
als in den winter 14 a 16 uren per etmaal,
's zaterdags 19 il 22 uur! werkt zijn warm werk;
de machinist, die 1G a 20 uren per etmaal zijne
zoo hoog verantwoordelijke taak verricht, ook in
den winter, wanneer zijn rug bijna bevriest, terwijl
zijn gelaat schier verschroeit; dat zij en zooveel
anderen, die het lichaam moeten afbeulen gedurende
2/s van eiken lieven dag, vaker de flesch aanspre.
ken, dan goed is, de fleseh, die dan toch het.gevoel
van moeheid wegneemt, al is het de vermoeidheid
zelf niet; die tenminste het hongergevoel verdrijft,
als er geen tijd is, om behoorlijk te eten, die de
lichaamstemperatuur verlaagt achter den gloeiend
heeten oven of de heete machine; die tenminste
een behagelijk gevoel van warmte doet stroomen
door het lichaam van den machinist, dat 14 uren
aan een stuk op de locomotief staat te verkleu
men, wien zal het verwonderen'r1 En wien zou
het kunnen verwonderen, wanneer diezelfde bakker,
die moet werken, wanneer alles in de natuur rust,
en die dus moet slapen, wanneer allen, ook zijne
vrouw en kinderen, leven; en de spoorwegconduc
teur, die soms in geene maand zijne kinderen zag,
wien zou het verwonderen, wanneer zij niet even
veel voor hunne kinderen gevoelden, als de onder
wijzer of de predikant, die zich aan zijne kinderen
kan geven. O, De Génestet, hoe bitter, wanneer ik
denk aan deze vaders, klinkt mij uw lief:
's Winters avonds houd ik mij
In mijn bezig leven
Graag, als 't mag, een uurtje vrij,
Zoo van zes tot zeven,
Dan is 't vroolijk woonvertrek
Vol gezelligheden;
Nieuwspapier en boekenrek
Laat ik meest met vrede;
En genietend staar ik om,
Met mijn dank verlegen,
In het dierbaar heiligdom
Vau mijns Heeren zegen.
en Uw dankbaar :
Wat mij toch daar buiten griev'
In 't aandoenlijk harte,
Immers bij ons huislijk lief
Bloeit weer troost voor sinarte.
Wat me ook treurig tegenviel
In deze aardsche dreven,
Niet de reinste droom der ziel,
't Zoet van 't huislijk leven!
Arme, arme loonslaven, vooral zoo gij vader of
moeder zijt!
Hoe zou ook hij voor U strijden met de weinige
predikanten uit onzen tijd, die hunne roeping be
grijpen, met de weinige daad-christenen onder hen,
de gelukkige", die een jaar later in zijn dagboek
schreef:
't Moog licht zijn in mijn huis, 't is nacht
vaak om mij henen,
en :
... Spreek mij, dwaze, van geen hemel hier op aarde,
Dien slechts de zelfzucht bouwt, in enge liefdekluis...
Nietwaar, lezer en lezeres, het moet demorali
seerend werken, als men nooit eens kalm, gezellig
kan zijn daar, waar men het best is: iu den schoot
van zijn gezin, wanneer men zich nooit eens bij
den helderen gloed van het haardvuur en het liedje
der gezelligheid uit het stoomend tuitje kan laten
gaan op den stroom zijner gedachten; wanneer men
niet alleen geen boekenrek heeft, maar zelfs het
goedkoopste nieuwspapier met rust moet laten,
omdat de tijd ontbreekt, om zelfs dat maar te
lezen: wanneer meu nooit eens met zijne kinderen
kan spelen en stoeien; wanneer men geen tijd heeft,
om zijn lichaam eens te gaan verfrisschen in het
badhuis, dat volks"badhuis heet, of zijn geest, bij
eene der Bvolks"voordrachten; wanneer men nooit
den tijd heeft, om eens uit te loopeu, naar buiten,
en te genieten van een Meiavond, zoo heerlijk, dat
de godloochenaar zelfs er machtig door wordt be
roerd ; hij zelfs niet, stom blijft, voor de groote
stem van Gods wonderschoone schepping.
En ge zoudt moeten vreezen voor een nog grooter
misbruik van den volks/Y/w/J-er, wanneer liet volk
TIJD had, om te genieten vau uw volksbadhuis,
uwe volksvoordrachten, uw veredeld volksvermaak;
wanneer het smaken kon 't zoet van 't huislijk leven?
Het wil er bij mij niet in. Het pessimisme van
prof. Van Rees komt mij al even ongemotiveerd voor
als het optimisme van ds. Bax. En. .. de ervaring
stelt hem niet in het gelijk. Nergens toch heeft
de verkorting van den arbeidsdag het
alcoholverbruik doen stijgen. Wel is het tegengestelde
waargenomen, in Engeland, in Amerika, in Australië;
het drankverbruik is afgenomen in die streken,
waar de arbeidsdag verkort is. De bij den
drankhandel betrokkenen aldaar staan vijandig tegenover
de beweging voor den achturendag; is dat niet
teekenend? Evenwel moet bij het waarnemen dier
gunstige resultaten niet uit het oog worden ver
loren, dat, ze niet uitsluitend aan de verkorting van
den arbeidsdag te danken zijn ; de beweging hiervoor
ging gepaard met eene krachtige geheelonthouders
beweging. In Viktoria zijn meer dan 50 pCt. der
in de kolonie geboren arbeiders geheelonthouders!
Hoe het zij, wat ook de vermoedelijke resultaten
mogen zijn van elk der beide bewegingen afzon
derlijk, dit is zeker, dat ze, elkaar steunende, schoone
gevolgen moeten hebben. Och, of men dat toch al
gemeen wilde inzien. Of men toch wat minder
philosopheerde over het eerstgeboorterecht van kip
of ei en de handen ineensloeg. Als liet dan zoo
ontzaggelijk moeilijk is uit te maken, welke voet
liet eerst dient verzet-, de linker of de rechter, of
men dan toch maar in vredesnaam beide tegelijk
verzette eu zoo met sprongetjes zijn doel trachtte
te bereiken. (Maar dan uiet op de wijze van de
Echternachsche processie !) Of toch aau beide
zijden de blik wat vrijer, wat meer onbevangen
werd. Daar heerscht nog zooveel dogma, ook aan
de zijde der volksmannen. ;,De economische wanver
houdingen de oorzaak der drankellende, als van
alle ellende." Men kan het nog zoo dikwijls hooren.
En hoe is het toch mogelijk, dat een verstandig
mensch het blijft volhouden.
Dat dogma maakt den sociaal-democraat lauw
tegenover afzonderlijke bewegingen als de
drankbestrijding. Maar helaas, het is dat dogma niet
alleen, dat hem verhindert met kracht tegen den
alcohol op te treden. De strijd tegen de drink
gewoonte vraagt als eerste consequentie een offer,
en... tot dat offer zijn zelfs niet alle volksleiders
in staat. Het moet ons hier van 't hart, dat som
migen van hen maar al te zeer aan hun glas wijn of
hun pot bier verknocht zijn; wij kennen er een
enkelen, die zelfs niet altijd even nuchter is; wij
kennen er een, die 't probeerde met de
geheelonthouding, maar 't niet kon volhouden. Dit is
een feit, dat tot droefheid stemt; de volksleider
juist sta hoog in zedelijke kracht! Maar een ver
blijdend iets staat daar tegenover: vooral onder
de jongere democraten neemt het aantal geheel
onthouders toe; eene sociaal-democratisch
geheelonthouders-propaganda-elub is kortelings opgericht.
Of deze mannen hun tijd dan niet te veel ver
snipperen zullen ? Of zij hunne aandacht niet te
veel zullen onttrekken aan wat voor hun hoofd
zaak dient te blijven ? Ons dunkt dit, niet noodig.
Men kan zoo gemakkelijk propaganda maken voor
de geheel onthouding, zonder er nog veel tijd aan
te geven, het voorbeeld alleen is reeds zoo mooi
eene propaganda. Wij hebben een paar keereu eeu
rede gehoord van den eenvoudigen bakkersknecht,
uit den Haag, E. Mol, die zeker op dit oogenblik
geen candidaat voor de Tweede Kamer zou zijn,
zoo hij zijn weinigen vrijen tijd versnipperd had.
Toch is hij een te waardeeren bondgenoot iu den
strijd tegen drinkgewoonte; zelf geheel-onthouder
laat hij geene gelegenheid voorbijgaan om op
het menschonteerende eu het de organisatie be
lemmerende van het, drinken te wijzen.
Zulke mannen ... en vrouwen moeten we hebben.
Zoo dient er gewerkt aan de ontknechting uit, de
loonslavernij en uit, de drankslavernij, gelijktijdig,
eendraehtiï. Dan zal de vrees van Prof Van Rees
hoe langer hoe meer ongegrond blijken. Want, dan
zal, ten tijde dat de achturendag' zal kunnen worden
ingevoerd, Nederland zijn 2G.ÖOO kroegen ;ekt'?
niet meer rijk (?) zijn. En Ds. Bax zal kunnen
juichen en wij zullen instemmen in dien
jubelkreet ??de blauwe vaan der geheel-onthouding
zal zich plooien naast de roode der
arbeidersbewiging. Reeds wapperde daar een enkel klein blauw
wimpelt je. De afdeeling Amsterdam der N. O. P. (!.::)
toch heeft zitting gehad in het l Mei-Comitéder
hoofdstad; en op de meeting te Rotterdam belegd
ten gunste van den achtureudag, zond de
Rotterdamsche afdeeling der Nederlaiidsche Vereenigiug
tot afschaffing van sterken drank de volgende con
clusie in: De beweging voor den wettigen achturigen
arbeidsdag verdient, ook om de vermindering van
drankgebruik, die er het gevolg vau is, de voile
sympathie der drankbestrijders.
BKKÏIIA VAN 'T STICHT.
'::') Nederlandsehe Onderwijzers Propagaiida-Ciub
voor draukbestrijding.
Inzie! in ie hooffiM
Het geslacht vau ouderwetsche Beethoven-ver
eerders die een vasten avond in de week reserveerden
om?met meer goeden wil dan talent- zich aan
's meesters heerlijke kwartetten te vergasten en
te vergrijpen, sterft zoo langzamerhand uit. Ik
geloof dat, zelfs in onze groote stad, waarzoov.el
muziekliefhebbers zijn die een strijkinstrument be
spelen, de kwartetvercenigiugen van dilettanten
nu tot de uitzonderingen behooren. Vroeger had
men ze in alle steden. Die vertolkingen verschaften
dikwijls meer genot aan de uitvoerders dan aan
de hoorders, doch de heeren speelden voor liuu
eigen pleizier. Het liep wel eens in de war, docli
wat nood ! men redde zich zoo goed mogelijk en met
zekere voldoening hoorde men dan de spelers tegen
elkander zeggen: we zijn toch te gelijk geëindigd.
Dat Eind goed, al goed" deed alle mogelijke
kritiek verstommen.
oeh die bescheideu kwartetspelers waren ge
duchte critici op de concerten die in hun stad
plaats vonden. Niet alleen trokken zij bij een
onzuiveren toon een verbazend leelijk gezieht en
keken zij rond als of zij tot het minder deskundige
publiek wilden zeggeu: merk jelui wel wat eeu
fijn gehoor wij hebben ? doch aK de directeur eens
een vrijheidje nam in de opvatting, keken zij
bestraffend rond en schudden zij bedenkelijk de
wijze hoofden. Die vrijheid was gebrek aan juist
maatgevoel. Zij voelden zich sterk op dat punt,
met. geen kanon waren zij uit de maat te krijgeu.
Dat was hun kracht, hun trots! Met de onder
scheidingen van metrum en rhythmiek hielden zij
zich niet op. Maat is maat. Men is maatvast
of men is het niet.
Tegenwoordig is dat anders. De vele voortref
felijke kwartetuitvoermgen die men nu te hooren
krijgt, hebben de onbevoegdeu tot de overtuiging
gebracht, dat, er voor kwartetspel nog iets meer
vereischt wordt dan maatvastheid en een klein beetje
oefening op een instrument. !)e steeds toenemende
voortreffelijkheid van de orkesten is tevens de dood
geweest voor zoovele diiettant-orkestvereenigiugen.
Doch wat zou de hierboven geschetste
muziekvereerder wel zeggen wanneer hij de werken van
Beethoven eens hoorde vertolken, zooals in onzen
tijd het geval is, met de vrijheid van opvatting,
die ieder n-uur kunstenaar het recht heeft
vasttestcllcn, waardoor men zoo vaak een anderen blik
op een kunstwerk krijgt en waardoor zulk een
werk, evenals de oneindige zee, zich altijd weer
anders voordoet.
Bij de nu afgeloopen Beethoven-soirees heeft
men alle gelegenheid gehad dit persoonlijke van
de opvatting waar te nemen en het blijkt tevens
dat het gruote publiek meer en meer rijp begint te
worden voor de geniale uitingen van Beethoven. Een
twintigtal jaren geleden zouden zulke uitvoeringen
niet, de minste kans van slagen gehad hebben.
Alleen op een muziekfeest was er gelegenheid de
Xegeude uit,tevoeren,omdiit men dan alleen een
koormassa hij elkander kou kvijgeu, die wat, klank betreft
min of meer tegen de moeielijkheden was opgewassen.
Want het, koorzingen was toen iets wat iedereen
kon, echter niet ten voordeele vau het klankge
halte. i\u is de kwaliteit meer hoofdzaak dan de
kwantiteit en heeft, men geleerd dat met een klein
aantal geoefende stemmen veel meer te verkrijgen
is dan met een groot aantal ongeoefende. Ik heb
meermalen de groote Mis van Beethoven gehoord,
doch nooit heb ik er zulk een indruk van gekre
gen als dien, ik toen te Parijs hoorde door een koor
van 16 sopranen en even zooveel alten, tenoren en
bassen. Daar werd een schoonheid en volheid van
klank ontwikkeld, zooals ik later nooit meer hoorde.
Het koor dat thans uitgenoodigd was, om in
de negende syinphonie mede te werken was wel
veel talrijker dan bovengenoemde bezetting, doch
het was toch veel kleiner dan bij onze groote uitvoe
ringen het geval is, en toch heeft dit koor iets zeer
bijzonders gepresteerd. Er werd zeer duidelijk uitge
sproken en met veel juistheid en gelijkheid gedecla
meerd ; dat is het vooral wat aan den klank zoozeer
ten goede komt. De woorden zijn van evenveel
(wellicht van nog meer) gewicht als de tonen;
in ieder geval is goed en duidelijk zingen niet
mogelijk, wanneer aan het zeggen van den tekst
met, zuivere uitspraak en juiste intonatie, niet de
noodige zorg is besteed. Daaraan schrijf ik het toe
dat hetgeen dit koor samengesteld uit bekende,
goede koorkrachten van onze stad presteerde, dit
maal een zeer grooten indruk op mij heeft gemaakt.
Er bestaat nog altijd groot verschil van appre
ciatie, omtrent de Finale van de Negende. Eene
uitvoering, zooals wij thans hoorden, was er op
berekend grootere waardeering voor dit gedeelte
in te boezemen.
Doeh even beslissend is daar de taak van het
solo-kwartet en het is aangenaam te kunnen ver
klaren dat ook die vertolking tot dezen indruk
zeer medewerkte.
Dubbel aangenaam is dit, omdat het, alle
Nederlandsche solisten waren, die zich lieten hooren.
Vroeger werd eene dergelijke uitvoering, waarin
geen buitenlandtche solisten optraden, niet
medegerekend. Dan werd die als een tweede-rangs uit
voering beschouwd. Niet alleen is dit vooroordeel
bij het, publiek verdwenen, doch onze solisten
tooiieu ook, dat zij recht hebben op even groote,
soms nog grootere, appreciatie dan de zangers uit den
vreemde, want hoe, menigmaal heeft men dit ge
deelte uitgevoerd door buitenlandsche sterren
hooren mislukken, terwijl thans alles met zeker
heid en schoone opvatting werd uitgevoerd.
Daarvoor hulde te brengen aau de dames
Noordcwier-Reddingius en de Haan-Manifarges en
de, heeren Rogmaus en Orelio is plicht en behoefte.
J k wijs niet op ieders hoedanigheden afzonderlijk,
want, hunne begaafdheid is vooral in het, ensemble van
gewicht en de voorin (lelijke wijze, waarop de soli voor
bas en tenor zijn gezongen zouden uiet voldoende
geweest zijn, wanneer uiet alle solisten zich vol
komen hadden weten te vereenigen tot een har
monisch geheel.
Doeh men zal vragen, hebt gij voor het orkest
en den dirigent solist Mengelberg geen woord over?
Voorzeker heb ik dat, en wel een uiterst harte
lijk woord.
Doeh ik sprak in mijn vorig artikel reeds over
Mengclberg's vertolking vau het 5e klavierconcert
en dus zou ik hierover het zwijgen kunnen be
waren, ware liet niet dat deze tweede vertolking
m. i. ver boven de vorige stond, want thans was
de eenheid tusschen solist, en orkest voortreffelijk
en het was alsof de heer Mengelberg nu nog
vrijer en zekerder het kunstwerk voor ons uitbeeldde.
Kn het orkest ! die getrouwe, voortreffelijke
schare die ons de schoonheden van zoo menig
toonstuk op heerlijke wijze heeft geopenbaard,
heeft dezen avond weer bewezen hoe onmisbaar
het voor ons geestelijk genot geworden is.
Gelukkig heeft het publiek door in zeer groote
getale te verschijnen getoond zeer veel sympathie
voor ous orkest te gevoelen, doch door het enthou
siastische applaus heeft litt tevens getoond een
juist gevoel te hebben voor ware en schoone kunst.
Met de sluiting van het winterseizoen in het
Concertgebouw is echter de zomervaeantie nog
niet ingetreden. Een hoog kunstgenot wacht ons
nog bij de opvoering van die GöUerddmmerung.
Eukele audere belangrijke concerten zullen ook in
deze maand plaats hebben.
De operette is een kunstvorm die door serieuse
muziekliefhebbers en kunstenaars slechts onder
beneiice van inventaris wordt aanvaard. Toch
heeft ieder er wel eens schik in, doch hij wil dat
nooit zoo recht weten.
Saint-Saëns die op zijne Maandagavond-recepties
in de Huc du Faubourg St. Honoréwel eens aan
de ernstige muziek congégaf en operettes in
costuum liet opvoeren o. a. La belle Helene, waarin
hij zelf als Calchas de dolste grappen uithaalde,
schrijft schoone woorden over den slechten in
vloed van de operette.
«De operette, zegt hij, «heeft zich tot taak gesteld
alles te verlagen eu zij is daarin geslaagd. Zij
heeft nog meer gedaan, zij heeft aan het beschaafde
heelal den smaak voor den hartstocht gegeven
voor alles wat laag en klein is."
Dat klinkt heel mooi doch het is maar half waar.
Uiïenbach heeft door zijn geestige operettes den
doodsteek toegebracht aan de ouderwetsche
conventioneele Italiaansche opera te Parijs; die er
na dien tijd nooit meer heeft kunnen aarden. Zulke
parodieën verfrisscheu den geest die moe en mat
geworden is vau dramatische onnatuur, en compo
nisten zooals Andran e. a. hebben getoond dat de
muzikale humor in de operette fijn en petillant kan
zijn, zonder op de lagere hartstochten te speculeeren.
Ull'enbach's parodieën op de Grieksche mytho
logie zijn uiet minder geniaal, en wanneer de
operette bij ons zoo kwijnt is het hoofdzakelijk
omdat het, spel bijna alles moet goed maken.
Doch wanneer de Fransche opera La fille de
MI/IC, Aittjot geeft en niemand minder dan Mlle.
d'Avray de rol van Clairetle vervult, dan blijkt
het dat het, genre nog zoo kwaad niet is, en dat,
de ernstigste hoofdschudders zich toch verbazend
amuseereu.
Daarom is het niet kwaad dat de operette
onder gunstige omstandigheden niet geheel
wordt, genegeerd, want, in muzikaal opzicht heeft
dex.e, wel eens wat lichtzinnige, dame op lachende
wijze soms zeer ernstig de waarheid gezegd.
J [cl, was dus een goede gedachte van den
lieer Mevteus om, na al de vertooningen vau de
f'u'i'riiiiil OjiKni waarvan wij deze winter wat heel veel
genoten hebben, in verhouding tot, de zooveel aan
trekkelijker Oiii'fd-Coiiti/j/K, tot slot nog eens
Offenbach's muze te laten spreken en vooral te
lal en zingen. VAX MILLIGKX.