Historisch Archief 1877-1940
No. 1038
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
AmeritascliG jonps en meisjes.
Een Fransch schrijver zeide onlangs: »Als men
de Parisienne wil beoordeelen naar het beald
dat van haar wordt gegeven in de romans, dan
weet men precies hoe zy niet is!"
Eveneens gaat het, wanneer er in de bladen
wordt geschreven, over de Amerikaansche jeugd.
Terwijl de een vol loftuitingen is over de flinke
jongens en meisjes aan gindsche zijde van den
Oceaan, is een ander van meening, dat de Ame
rikaansche kinderen de brutaalsten der wereld zijn.
Zooals meestal ligt hier, geloof ik de waarheid
in het midden.
Maar zeker is het dat de opvoeding in Ame
rika ten minste over het algemeen er niet
toe leidt om de jongens en vooral ook de imi&jes,
onkundig te laten van de »struggle for life", die
hun wellicht in later jaren te wachten zal staan.
Als men eenige rijke families buitensluit
aristocratie, in den zin zooals die in Europa
wordt bedoeld, heeft men er niet dan behoort
het meerendeel der Amerikanen tot degenen, die
yan hun jeugd af hebben moeten werken.
Zooals men ziet, zy'n de Amerikaansche for
tuinen veelal door speculatie verkregen
wisselvallig. En daarom is het zeer goed te
begrypen, dat de ouders er ten volle van door
drongen zijn, hoezeer het plicht is, hun kinderen
voor te bereiden tot den strijd des levens.
Reeds als kleine kinderen worden zij gewend
aan den arbeid, maar tevens wordt hun energie
geprikkeld, door dat zy met geld worden beloond,
voor de door hun verrichte werkzaamheden. Nu
moge men zeggen, dat ze daardoor hebzuchtig
worden, en dat dit systeem leiden zal tot het
aankweeken van een grof egoïsme.' Maar dan
vraag ik, gaat het hier te lande eigenlijk wel
anders ? Hoe dikwijls hoort men de ouders of
opvoeders tot de kinderen zeggen: «Als je dit
of dat doet, dan krijg je wat lekkers!"
Terwijl er voor die belooning feitelijk niets
wordt verricht, dan de een of andere plichtsver
vulling.
Als kinderen nu werkelijk iets prestoeren,
waarom zou men hun dan niet beloonen met
klinkenile munt, waarom ze iets nuttigs kunnen
koopen in plaats van ze allerlei snoeperijen te
geven die de maag bederven en den snoeplust
aanwakkeren ?
Zooals algemeen bekend is, laat het dienst
personeel in Amerika heel veel te wenschen over.
Veel geld verdienen en zoo weinig mogelijk
daarvoor werken, dat is het parool; en daarom
is het geen wonder dat de Amerikaansche huis
vrouwen haar dienstpersoneel tot een minimum
beperken.
Onlangs schreef mij een Amerikaansche, na de
gewone klachten over de dienstboden:)
«Gelukkig worden myn jongens nu groot genoeg
om mama een handje te helpen. Ze doen het
werkelyk alleraardigst!
Soms verrassen ze me door vroeg op te staan,
om voor ze naar school gaan, het ontbijt in
Amerika gebruikt men een warm ontbijt voor
mij klaar te maken. Het gaat niet met zuchten
gepaard; maar met groote opgewektheid, en hun
gezang klinkt me 's morgens vrij wat aangenamer
in de ooren, dan het gebrom van onze vroegere
dienstbode. Natuurlijk worden ze er voor beloond,
hetgeen hun spaarpot aardig vult!
Je weet niet, hoe het vooruitzicht op eigen
verdiend geld de energie prikkelt!"
Hoe geheel anders is het in de Oude Wereld;
waar de vrouw des huizes dikwijls van den
morgen tot den avond sjouwt, zonder dat, bij
gebreke van een dochter, een van de zoons der
moeder iets uit de hand neemt.
Het gebeurde mij dezen winter, een arm huis
gezin bezoekend, des morgens om elf uur te ver
nemen, de drie volwassen mannen (vader met twee
zoons) nog te bed lagen.
De vrouw was uitgeput; want zy' had van 's
morgens zes uur af aan de waschtobbe gestaan;
en het oudste dochtertje van veertien jaar was
om halfzeven naar de strijkinrichting gegaan.
Maar de mannen hadden toch geen werk;
waarom zouden ze dan vroeg opstaan 'f
De vrees om vrouwenwerk te doen is in Europa
al heel groot bij de mannen! Jan de Wasscher
is het schrikbeeld ; en men lacht den man uit,
die zijn vrouw behulpzaam is in de huishouding.
Verbeeld u een jongmensch dat een uurtje
vroeger dan gewoonlijk het koffiehuis verlaat, om
daardoor zijn moeder te ontheffen van de een
of andere bezigheid, en het haar daardoor
mogelijk maakt ook eens te kunnen uitgaan!
De energie wordt reeds vroegtijdig bij de
Amerikanen ontwikkeld. Is het wonder dat zy
veel meer »stnart" zyn, en dat de meeste grootsche
uitvindingen in de Nieuwe Wereld worden gedaan 'f
Een jongen van zeven jaar uit den gegoeden
stand zeide onlangs tegen zyu mama, dat hij van
plan was »to start a business."
Hij kocht couranten van zijn overgespaard geld,
en ventte die, met luide stem ze den passanten
aanbiedend.
Een andere jongen, evenzoo van goede familie,
kocht citroenen van zijn weekgeld en maakte
daarvan limonade, die hy op de openbare straat
verkocht.
In plaats dat zy' door hun vriendjes daarom
werdengeminacht,benijddenzehenhun»smartness"
Zooals men weet is het Lager Onderwijs in
Amerika geheel kosteloos, en daardoor kunnen
de minderbedeelden aldaar evengoed onderricht
worden als de meergegoeden.
Voor jongens en meisjes zijn dezelfde voor
waarden gesteld. Men vraagt daar niet naar het
geslacht, maar naar de kunde !
Hoe geheel anders daar als hier te lande
waar van Rijkswege vijftien Hoogere Burgerscholen
zy'n met ieder een jaarlijksche subsidie van geren
duizend gulden, terwijl voor de vrouwelijkejeugd
slechts twee duizend gulden in het geheel kan
worden gemist.
Behalve het geldverdienen, door het bewijzen
van diensten aan ouders en bekenden, hebben
vele ouders ten platten lande wonend, nog een
ander gebruik om hun kinderen in staat te
stellen, hun eigen opvoeding te kunnen bekostigen.
Dit is het volgende:
Zoodra er een kind geboren wordt, krijgt het
een koe, eenige kippen of een stukje grond in
bezit.
Wanneer het laatste aan den jongen wereld
burger wordt geschonken, dan moet het kind,
zoodra het eenig besef begint te krijgen, leeren
spitten, graven en zaaien.
Natuurlijk is dit in de eerste jaren maar voor
den vorm.
Maar het onkruid uithalen of de dorre blaadjes
wegplukken, dat is iets wat een kind al heel
gauw kan doen.
Werpt zulk een moestuintje later geldelijk
voordeel af, dan worden de revenuen voor het
kind belegd, om later voor de kosten der opvoeding
te worden gebruikt.
Wanneer het kind een koe wordt gegeven, dan
moet die koe door haar of hem worden verzorgd,
en de boter die van de melk wordt gemaakt,
brengt het kind zelf naar de markt om te
verkoopen.
Mér dan bouwgrond of koeien, zijn echter
de kippen een gevvenschte gave.
Ten eerste levert het onderhoud van
pluimgedierte het minste bezwaar op. Een kippenloop
en voeder, dit is alles wat men noodig heeft !
De eieren worden allen verkocht ten bate van
het kind, en daardoor wordt de spaarpot van
die kippen in hun bezit hebben, het beste gevuld.
Meermalen gebeu.-c het, dat het voor de ouders
niet mogelijk is de opbrengst te missen, daar zij
het geld noodig hebben voor hun eigen onderhoud.
Maar dit heeft slechts plaats in de hoogste nood
zakelijkheid ; want liever ontzeggen zij zichzelf
het noodige, dan dat zij hun kinderen in dit
opzicht benadeelen.
Amerika is het land der democratie bij uit
nemendheid.
«Arbeid adelt", dat is de spreuk die in den
volsten zin des woords aldaar in toepassing wordt
gebracht.
In het mooie en nuttige boek: «Worstelen en
Overwinnen" van Orison Sweet Marden, komt
o. a. het volgende voor:
Een der regeeringsleden van het Witte Huis
voegde in een oogenblikkelijke parvenuachtige
opwelling, een zijner collega's toe:
»Ik herinner me nog, hoe je vroeger mijn
laarzen poetste." Waarop de toegesprokene lachend
antwoordde: »Nu, en deed ik het niet mooi?"
Gelukkig de man of de vrouw die moedig
onder zei! gaat op den oceaan des levens.'
Die woorden bevatten zeker een groote waar
heid. Maar evenzeer kan men daaraan toevoegen:
Gelukkig voor de kinderen, als hun ouders
reeds vroeg hun inprenten, dat het leven geen
wandeling is door een bloementuin, maar een
school, waarin ieder mensch een vaak moeilijke
les heeft te leeren, voordat bij voldoende is
voorbereid tot de taak die hem of haar wellicht
zal wachten.
»Jong gewend, oud gedaan!" Dit is een spreuk
die de meeste Amerikaansche ouders hun kin
deren reeds vroeg loeren. Vandaar dat er in de
Nieuwe Wereld zooveel energie wordt getoond,
die men in de Oudo te vergeefs zal zoeken.
niet in zulke hatelijke bewoordingen zeggend
als Schopenhauer, over de vrouwen ongeveer
dacht zooals deze; de heer Lichtenberger bewijst,
vooral uit de brieven, dat het niet zoo erg is.
Schopenhauer moest, als absoluut pessimist,
overtuigd dat het leven slecht is, de vijand zijn
der vrouwen, wier taak is het leven voort te
zetten en wier bekoorlijkheid hij als een door
de natuur gespannen valstrik beschouwt. Maar
Nietzsche heeft het leven lief, hij wenschthet steeds
krachtiger en schooner; hij gelooft aan moge
lijkheid tot volmaking; hij hoopt dat de evolutie,
die van het dier een mensch gemaakt heeft, den
mensch tot den »Uebermensch" zal leiden. Nu
zal het toch wel niet gaan, mannelijke
«Uebermenschen" te krijgen, als ook de vrouwelijke er
niet eenig deel aan hebben.
Maar Nietzsche's spot en schimp want die
is niet geheel weg te cijferen, heeft vooral de
»geëmancipeerden" en de «feministen" gegolden.
Hij heeft, naar ons verteld wordt, nooit liefde
voor eene vrouw gekend, en een groot deel van
het wezen der vrouw was hem antipathiek, maar
hij heeft wel innige vriendschap voor vrouwen
gekoesterd, en de bewuste brieven, nu in
Cosmopolis opgenomen, zijn aan een jonge vrouw
gericht, die hij in 187G te Bayreath had leeren
kennen. De toon is die van hartelijke vriend
schap, reeds hier en daar afgebroken door de
vreeselijke kwaal die zijn geest begon aan te
tasten. Als hij iedere vrouw geminacht had, zou
hij niet aan eene vrouw het volgende geschreven
hebben :
»Ge treft hier een man, die niets vuriger
verlangt dan lederen dag iets te verliezen van
zijn geruststellend geloof, en iederen dag zijn
geluk zoekt en vindt in grootere vrijmaking van
den geest. Misschien wil ik grooter vrijgeest zijn,
dan mogelijk is ? Wat willen wij dan volbrengen?
Eene Entführung aus dem Serail van het geloof
zonder muziek van Mozart . . .
Hoe maakt de kleine Marcel het met zijn
tandjes? Wij moeten allen pijn lijden voordat wij
behoorlijk leeren bijten, physiek en moreel.
Bijten om ons te voeden, bedoel ik, niet bijten
om te bijten !"
Later beklaagt hij zich over dat gemis aan
liefde:
Weet ge, dat nog nooit eene vrouwenstem
diepen indruk op mij gemaakt heeft, ofschoon ik
allerlei beroemdheden heb gehoord V Toch geloof
ik, dat ergens op de wereld die stem voor mij
wel bestaan moet. Ik verlang er naar. Waar is zij?"
De laatste der brieven is niet van zijne hand;
hij heeft haar moeten dicteeren.
»Ik heb altoos dichter bij den dood. dan bij
het leven geleefd, en daardoor ben ik wat teveel
een wijze, bijna een heilige geworden. Toch
kan dat misschien beter worden, want ik geloof
aan de menschen, ik geloof aan Parijs, ik geloof
aan mij zelven. Mijn laatste werk heet l hl
blijde leren. Is de hemel vroolijk boven Parijs?
Weet ge er misschien een klein kamertje voor
mij? Op een rustig plekje, heel eenvoudig en
niet te ver van u. Of raadt ge me af naar Parijs
te komen ? Het is daar immers geen plaats
voor kluizenaars, voor de rustige werkers die
niet aan politiek of aan de dingen van den dag
willen doen?"
Men ziet, Nietzsche deelde de Duitsche
volksmeening over Parijs. Hij heeft het niet meer
beleefd dat men hem te Parijs ging lezen en dat
ook zij die daar aan de dingen van den dag"
doen, zich met hem gingen bezig houden.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiniiiiimiiuiiiiiiiimtiiiiiiimiiiiiitiiiimiiiiniiiiuimu
letzscle over de yronw.
In ('osinoji'tlis geeft de heer llenri Lichten
berger eenige onuitgegeven brieven van Xietzsche,
en laat ze voorafgaan door eene inleiding over
Nietzsches theorieën betreffende de vrouw en de
liefde. Om de waarheid te zeggen, hadden wij,
en waarschijnlijk menigeen, uit Xietzsche den
indruk gekregen dat hij, ofschoon zijn meening
De hertogin van Alenron, die by den brand in
' de Avenue Jean Gonjon omgekomen is, was
inderiijd verloofd met Koning Lodewijk II van
Beieren, die in het Starnbergermeer verdronk.
liet was een prachtig paar, .'!;") jaar geleden, de
jonge knappe koning en de mooie prinses Sophie,
dochter van hertog Max van Heieren; zij was
eene zuster van de keizerin van Oostenrijk en
van hertog Karel Theodor, die als oogarts naam
gemaakt heeft. Prinses Sophie was eene impo
sante verschijning, haar prachtig donkei bruin haar
lag als een koningskroon om haar hoog voorhoofd,
hare oogen waren vol levenslust; de jonge koning
was in dien tijd romantisch mooi, slank, met
schitterende oogen en een zuidelijk teint, regel
matige trekken en iets zeer hu emeiuls. ilij ver
eerde hartstochtelijk zijn bruid. Toch kwam er
reeds iets zonderlings bij. Hij kende lunchen
dag en nacht geen onderscheid. He prachtige
bou(juetten die hij haar zond, kwamen op allerlei
vreemde uren, en als zij in het midden van den
nacht kwamen, moest (ie prinses toch opstaan,
toilet maken, in den salon komen, den afgezant
die in volle staatsie verscheen, ontvangen, den
bouciuet aannemen en in allen vorm bedanken.
Plotseling was alles uit, op mysterieuze wijze was
de verloving afgebroken; niemand begreep de
reden, ofschoon later, toen 's konings smaak heul
op zonderlinge paden voerde, er wel naar gebist
werd. Hij liet zich bijna niet meer in het publiek
zien, woonde meest eenzaam in het gebergte, en
wilJe geen vrouw meer ontmoeten. Da prinses
trouwde in 1*G8 met den hertog van Alenron.
Haar oudste dochter is weer in Beiersche familie
getrouwd.
* *
Te Cannes is onder de aanzienlijke badgasten
een »Ladies Club" opgericht; maar, zonderling,
niet enkel van dames. Er zijn voorloopig 150
leden ; tot de dames-patronessen behooren gravin
de Pourtalès, prinses Radziwill, de markiezin
de Galliifet; eereleden zijn de groothertogin
Anastasia van Mecklenburg-Schwerin en prinses
Philipp van Coburg-Gotha; maar de eerste bij
eenkomst werd geleid door den vicomte de Janzé;
bij de déjeuners met muziek, iederen Dinsdag,
mogen zich ook heeren aanmelden; en na de
diners wordt gedanst, waarschijnlijk toch ook niet
door de dames onder elkaar.
* *
£
Mej. Irene Braun in den Haag geeft in de
llhtstrirte J<'rauen-Zeitnn<j een flink opstel over
het «Holliindische Majolica", de producten der
fabriek Rozenburg in den Haag. Het is met ruim
twintig grootere en kleinere vazen, schotels, enz.
geïllustreerd.
* *
Nationale Tentoonstelling van
Vrouwenarbeid.
Rubriek- Commissie >?> Huisvlijt".
Landf/enooten!
De commissie van de rubriek «Huisvlijt" komt
met een dringend verzoek tot een ieder uit deze
gemeente, die in staat is haar te willen en te
kunnen helpen. Onder huisvlijt verstaan wij,
handenarbeid die thuis wordt verricht en niet
of uit de hand wordt verkocht zonder een werk
gever als tusschenpersoon. (In ons speciaal geval
moeten wij ons bepalen tot de huisvlijt door
vrouwen beoefend). Gaarne wil deze commissie
daarom in aanraking komen met vrouwen uit
alle standen, welke zoodanigen arbeid verrichten.
Om daaraan nu zooveel mogelijk uitbreiding te
geven, hebben wij uwe hulp noodig. Wij vragen
u dringend aan n der leden dezer Commissie,
al naar de provincie, die onder haar ressort valt,
adressen op te willen geven van personen, die
huisvlijt beoefenen of er zich voor interesseeren.
Nog liever zagen we, dat ge die vrouwen zelf
aanspoorde! in te zenden. Alle huisvlijt-arbeid,
hoe nederig ook, kan. verzekerd zijn van onze
belangstelling. Echter zal aan de commissie het
eindoordeel moeten voorbehouden worden of het
ingezondene al of niet zal worden geëxposeerd,
met het oog op de plaatsruimte. Ook zal het
noodig zijn, dat iedere iuzendster duidelijk haar
wensen te kennen geve, of zij haar werk al of
niet op de tentoonstelling zou willen verkoopen.
Ieder die ons helpt, steunt het groote doel der
tentoonstelling, de uitbreiding van den werkkring
der vrouw te bevorderen, en het beter leeren
waardeeren en, naar wij hopen, het daarom beter
doen betalen van vrouwenarbeid. Een woord van
dank aan de Redactie van dit blad, en aan allen,
die ons in eenig opzicht zullen steunen.
Namens het Bestuur, de rubriek-commissie
voor «Huisvlijt" : mej. Marie Jungius, presidente,
Kanaalweg 4lj, Scheveningen ; (voor Zuid-llolland,
Utrecht en Gelderland), mevr. N. Roll
Strikwerda, secretaresse, Stationsweg 14, Rotterdam ;
(voor Zeeland, Overijsel en Limburg), mej. E. C.
Holtius, penningmeesteres, Bazarstraat o-i, Den
Haag; (voor Groningen, Drenthe en
NoordBrabant), mej. M. Meyboom, archivaris,
Riouwstraat lf>;i. Den Haag; (voor Noord-Holland).
mevr. E. Knuttel?Roosenburg, gewoon lid, Huis
op Duin, bij de Witte Brug, Den Haag; (voor
Friesland), het Plaatselijk Comité, te Leeuwarden,
voornoemd, mevr. N. Hopperus Buma,
Burmaniahuis, te Leeuwarden. E-e.
iintiiinnnuintttminutnniiniiiiiiiHiiiitHtititu
Ecu Groot Voorbeeld?
(l'ji'ii ti'iion/jc na» .!/('/. C. AUicrdimjli T/tijm).
JIuoi/ijc/iclilc Mt'j>///i'oiut'.'
Wil het niet beschouwen als gemis aan waar
deering voor uw streven de positie der vrouw in
onze samenleving te verhoogen, wanneer ik mij
vermeet een vraagteeken te zetten achter een
woord, gevloeid uit uw welversneden pen.
Een uwer kennissen, een weduwe, is in 't bezit
van uitgestrekte landerijen, die haar slechts j-a
percent opleveren; zij is reeds menigmaal in de
gelegenheid geweest groote gedeelten van haar
land zeer voordeelig te verkoopen, doch zij
weigert dit eenvoudig om haar invloed op de
verkiezingen te behouden; zij wil liever minder
inkomen hebben dan met meer weelde niet haar
candidaat door pachters en ondergeschikten ge
steund te zien.
«Dit is een ijnml runrbcdiT' zegt u. Vergeef
mij intusschen, dat ik dit volstrekt niet met u
eens kan zijn. Wel is het schoon en groot als
iemand hoogere belangen kent dan stoffelijke, en
beginselen nooger weet te stellen clan geldelijke
belangüii; maar het scheelt veel Iwc iemand voor
zijn beginselen strijdt, en ik voor mij zou eer
geneigd zijn die 't zeer zeker wul meenende
dame te laken dan te prij/.e» om baar han
delwijze. Feitelijk toch koopt zy hare pachters
en ondergeschikten orn, hun zooveel percent
uitbetalende voor het uitbrengen hunner stem op
haar candidaat. In mijne beschouwing heeft dit
iets immoreels, als inbreuk makende op vrijheid
en zelfstandigheid. Tot zoo iets mag zich in
't algemeen geen inensch, maar inzonderheid de
vrouw niet verlagen, die haar invloed op waar
diger wijze kari doen gelden, en moet doen gel
den, wil zij, mijns inziens, aanspraak maken op
het epitheton «groot '.
Met verschuldigde hoogachting,
Grosthuïzen, 1(J-J-'U7. F. \V.