De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 16 mei pagina 8

16 mei 1897 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1038 Het Enroneesch Concert. (Petit Journal.) De finale van net Enroneesch Concert. (Lustige Bl/ilter.) Een kleine vergissing, (Scraps.) »Zeg Jan, je mocht je wel eens laten scheren !" Op de tentoonstelling. Natuursport. Door het Koninklijk Zoölogisch Genootschap «Natura Artis Magistra", zal in den voorzomer van 1898 eene Nationale Ten toonstelling voor Natuursport gehouden worden. Het doel der tentoonstelling is, de studie en de kennis van het leven der dieren en planten (biologie) te bevorderen. Zij zal hoofdzakelijk gewijd zijn aan de in Nederland in het wild voorkomende of ge kweekte planten en dieren. De afdeelingen, die zij zal omvatten, zyn de volgende: I. Levende dieren en planten. II. Levende of geconserveerde voorwerpen, modellen, afbeeldingen en beschryvingen. III. Hulpmiddelen voor het waarnemen, vangen, kwee ken, prepareeren, verzamelen, afbeelden, enz. IV. Verscheidenheden. Tot deelneming worden in de eerste plaats lief hebbers uitgenoodigd. Het Genootschap zal voor hen prij zen beschikbaar stellen; ook prijzen, door particulieren uit te loven, zullen dankbaar aanvaard worden. De inzendingen van leveranciers, hoewel op den hoogsten prijs gesteld, blijven buiten mededinging. Het is wenschelijk, dat vakmannen, zoowel als lief hebbers, die voornemens zijn, inzendingen te doen, dit met opgave van den aard der inzending reeds nu berichten. Alle mededeelingen van algemeen belang, de Tentoonstelling betreffende, zullen worden geplaatst in het Tijdschrift De Lerende Natuur. De Redactie daarvan zal de correspondentie voeren. De commissie voor de tentoonstelling bestaat uit de heeren: Dr. C. Kerbert, Voorzitter, Dr. J. Th. Oudemans, Prof. Dr. J. Ritzema Bos, E. Heimans, J. Jaspers Jr. en Jac. P. Thijsse, Secretaris, Brederodestraat No l, Amsterdam. SCHETSJES. Mevro'uw: Man, die potten wou ik zoo graag hebben vooi ingemaakt goed ! Meneer : 'i'l'l Merrouw : De kinderen kunnen or niet met hun vingers in. De vierde arme. N ti a r het F ranselt, van EKNÉBAZIN. De moeder zong baar kind in slaap met een van die oude liedjes, waarvan niemand weet waar ze vandaan gekomen zijn, even als van de pelgrims uit den ouden tijd. Voor liet huis strekte zich een smalle weide nit, kaal gesehoren door de tanden der schapen en over een paar gespannen touwen hingen luiers en ceuige kleine witte kleertjes te droogen; achter de weide was niets te zien dan duinen, allemaal hetzelfde, kaal, eenzaam, onbebouwd, slechts hier en daar begroeid met schraal, bleekgroen helm, dat, als een rukwind het neerboog, een plotselingen zilveren glans over de duinen deed lichten. Met mooi weer kou men, heel in de verte, de zee zien als een schitterende streep, een zee zouder schepen, want de kust was ondiep en zonder havens. De landstreek was alles behalve vroolijk, maar Julieune hield er van, omdat zij er geboren was. De plaats zou onbewoonbaar geweest zijn, wanneer er achter de boerderij niet een paar akkers geweest waren die vrij goeden haver en uitstekende aardappelen opleverden. Heeft men veel meer noodig om gelukkig te zijn? Julienne dacht van niet, of liever, zij had het zich zelve nooit afgevraagd. Zij hield van de Re n a r i/ie re, de laatste boerderij welke nog als een scherpe punt uitstak bijna tot aan het dorre zand van het zeestrand; zij hieid van haar vier kinderen en van haar man, met wien zij getrouwd was ondanks zijn armoede en die hard werkte, nu eens den grond omspittend, dan weer zeswier verza melend of met het slcepnet visschend, geholpen door zijn oudsten zoon. Julienue was altijd barmhartig jegens alle bedelaars, die hun woning voorbij kwamen, en met zooveel om lief te hebben en met dat groote medelijden voor ongelukkigen, had zij alle reden, om niemand te benijden. Dien avond was het somber, triestig weer; van dat weer. dat den horizont enger doet schijnen en het onmo gelijk maakt te bepalen, hoe laat het is. Het moest ongeveer tegen zonsondergang zijn. Een fijne motregen viel door den schoorsteen op het deksel van den pot en kwam sissend in het vuur terecht. 'Julienne's man en haar zoon Hervéwaren op de vischvangst uit; zij wiegde haar jongste kind en zong telkens weer van voren af aan hetzelfde liedje. Het geluid van het hek dat open en weer dicht ging, vlak bij, in het tuintje dat aan liet huis grensde, deed haar plotseling opschrikken, /ij luisterde . .. Slechts n stap weerklonk op den vochtigen grond. Zij zijn liet niet," dacht zij. Een man, die een stok in de hand had, waaraan een pakje was vastgeknoopt, verscheen als een zwarte schaduw in de opening van de deur. Juiienne was een beetje bang, omdat zij alleen was. Zij zag niets dan een paar glinsterende oogen, die haar aankeken en een echten landloopersbaard, haif grijs en half blond, verwaaid door den wind en in vlokken aan elkaar gekleefd door den regen. Wat is er?" zeide zij. Wilt ge hier overnachten?" Als eenig antwoord knikte de man met het hoofd. Julienne meende hem te herkennen, want daar zij mijlen ver verwijderd waren van alle dorpen of gehuchten, herbergden zij dik wijls reizigers en landloopers. ,,üa maar in de schuur; ge kunt gaan slapen op het stroo dat op den grond ligt. Mijn man zal u straks wat eten brengen, ik hoor hem al komen." Zij hoorde alleen maar haar hart, dat uitriep : Kom, o kom!" en dat, zoodra de bedelaar verdwenen was, weer tot kalmte kwam en weer hetzelfde eiudelooze deuntje volgde, dat zij voor den zui geling zong. Zij had een smal, mager gelaat, nog jong en onder het donker bruine haar, dat voor het grootste gedeelte door haar muts bedekt was, straalden een paar zwarte oogen, die zich licht, niet tranen vulden, spoedig ongerust keken en heel zelden lachten. Een moe derlijke, eenvoudige natuur, die het eenzame buitenleven onaange tast had gelaten. Als Julienne iets wilde gaf haar man, die veel grover en ruwer van aard was, bijna altijd toe ; hij gevoelde vaag en onduidelijk, welk een warme, beschuttende kracht er uitging van de woning die zij, stil en rusteloos werkende, in orde hield ; en als hij den gehceleu dag in weer en wind buiten geweest was, liet hij, als hij thuis kwam, in een vergenoegden glimlach zijn witte tanden zien. De hand, die op het wiegekleed rustte, vermin derde langzamerhand de schommelende beweging, die ten slotte niet meer dan een zacht trillen was, en werd toen teruggetrokken van de wieg, die dadelijk ophield met piepen en kraken. En toen begon de '.vind luider om het huis te huilen en veranderde de moeder in een eenzame, onrustig wachtende vrouw. Om niet bang te worden, stond zij op en ging het avondeten klaar maken. Een half unr ging voorbij, de nacht viel in. Plotseling hoorde zij de stem van haar man : Daar zijn wij. Ik heb honger. U'e hebben een slechte vangst gehad!'' Hij trad binnen, half boer, half zeeman, gekleed in een pak van blauw laken en met een gelen zuidwester op. Zijn lang hoofd met de diep liggende oogen boog zich voorover in de duisternis van het vertrek om de vrouw te zoeken, die op haar hurken bij den haard zat en de soep afschuimdf. Zij keek om, knikte vriendelijk en glimlachte tegen haar zoon, die over zijn vaders schouder keek. //Goeden avond moeder !" Zij kuste den langen jongen op de wang, vochtig van regen en zeewater, die hij haar tochicld, en slak de kaars op, die zij tot nu toe uit zuinigheid niet gebruikt had. Do, vlam verlichtte een tegen den muur staande mand, waarin drie stervende vissehen met, ruwe, bruine huid onder twee wijnklcurige krabben met hoekige poolen lagen. //Daar koken we morgen soep van," zeide de man. De zee is veel te onstuimig. Laat ons maar gaan eten." /ij gingen met hun drieën om de tafel zitten en Hervéwilde juist de deur dicht doen, toen die van buitenaf werd opengeduwd. Mag ik binnenkomen?" vroeg een stem. //Waar kan ik hier slapen?" vroeg een tweede stem. In den greppel!" riep de man uit. ,,Kan zulk volk niet eens fatsoenlijk iets vragen ? Waar kan ik hier slapen ! Denk je soms dat ik een herberg houd?" In de wazige deur opening verschenen, donker afstekend tegen de invallende duisternis, twee schaduwen, die achteruit deinsden, toen de boer op hen afkwam. Blijkbaar vonden zij hem te groot en te stevig gebouwd; zij sloegen tenminste een anderen toon aan. /,Ge wilt ons toch in zulk weer niet buiten laten?" zeide een van de twee. //Wel zeker, luie leegloopers! Menschen als jullie ziet men nooit ergens anders dan op plaatsen waar geen werk te krijgen valt. En wij moeten maar hard werken om jullie te verzorgen! Ga maar slapen op de steenen aan het strand, de vissehen zullen jullie niet lm deren!" Ik heb er al n in de schuur laten gaan," zeide Julienne rustig. //Me dunkt, dat daar plaats genoeg is voor drie." De man draaide zich met een ontevreden gezicht om, ging weer zitten en begon te eten zonder een woord te zeggen. Buiten huilde de wind. Men hoorde de mantels van de bede laars langs den muur strijken. Heb toch medelijden met hen,'' begon de vrouw weer. Het wordt langzamerhand wel wat al te erg. Eiken dag moet je je huis open stellen, je stroo geven, dat de beesten later niet eens meer willen hebben, en nog een bord warme soep op den koop toe. Neen, neen, het gebeurt vee! te dikwijls." Maar daar hij dit zeide zonder met eten op te houden en op een toon, alsof hij zieh over zijn eigen toegevendheid beklaagde, zeide Julienne : Goede lieden, als gij het huis langs loopt zult ge, achter de stal, onze schuur vinden. Daar kunt ge binnengaan om u te war men en te droogen, straks zal ik u wat te eten brengen." Toen de boer, zijn vrouw en Hervéalleen in het gesloten huis waren achter gebleven met de drie jongere kinderen die in het aangrenzende vertrek lagen te slapen, begonnen zij te praten over de vischvaugst, die in den laatsten tijd slecht was en over den oogst, die ook niet goed was uitgevallen. Sedert twee maanden, nadat de tarwe gedorscht was, liepen de beide mannen te vergeefs de kust af; de viscli werd hoe langer hoe sehaarscher en scheen zich te hebben teruggetrokken in de volle zee ; de fuiken, die uitgezet waren om kreeften te vangen, bevatten slechts kleine krabbetjes, en de vissehen die in de rots achtige ondiepten aan de kust met den hengel gevangen werden, brachten geen voordeel aan. Het waren allemaal van die regen boog-kleurige dieren, die niemand wil eten behalve de visschers zelf. Hoor eens, Julieune," zeide de man ten slotte, als het op die manier doorgaat, zal ik de pacht niet meer kunnen betalen en zullen we uit ons huis gezet worden. Je bent veel te weekhartig voor die bedelaars en landloopers, van morgen af zal ik mijn schuur voor dat volk sluiten, en als ze niet goedschiks willen weggaan zal ik ze met Hervéer wel toe dwingen; hij is groot genoeg om een hooivork te hanteeren !" De jongen liet zijn gespierde, bruine vuisten zien; zijn moeder wierp beiden een verwijtenden blik toe, en stond op om een maal gereed te maken voor haar beschermelingen. Daarna ging zij naar buiten, met den dampenden schotel in de rechter-, en een brandende lantaarn in de linkerhand. Toen zij het, huis langs liep meende zij in den lichtstraal die voor haar uitging en een heel eind doordrong in de duisternis, iets te zien bewegen. Zij bleef verschrikt staan en hield met moeite een kreet terug. Meenende dat het wuer een arme zou zijn, die een nachtverblijf kwam vragen hield zij de lantaarn in de hoogte om beter te kunnen zien. Eu ja, waarlijk, een oude man, wiens baard gekruld was als de hechtrankjes van een jonge erwtenplant, en die een grooten, ouder*etschen hoed droeg, versleten en misvormd door langdurig gebruik, kwam op het licht af en zeide: //Orn Godswil. goede vrouw Julieune, laat mij vannacht niet buiten blijven!" Gij spreekt, zooals de andere armen niet meer spreken," zeide Julienue. En daarom zal ik u biuneu laten; maar vannacht is het voor het laatst. Mijn man is van plan, de schuur te sluiten. Hoe heet gij?" De Ellende." Zij keek hem aan en zag met verbazing, dat zijn oogeu zoo zacht en zoo blauw waren als die van een kind. Ondanks den regen en den wind, gevoelde zij niet meer haast om weer naar binnen te gaan, dan wanneer het midden in den zomer en klaarlichteudag geweest ware. //Ik weet niet, of dat wel uw ware naam is," zeide zij //maar waar komt gij vandaan ?" //Overal vandaan." Wordt gij goed ontvangen ?" Hoe langer hoe slechter." Maar waarom blijft gij dan altijd maar rondzwerven zonder te weten waar gij zult overnachten?" Om te verhinderen dat het hart der menschen heelemaal ge sloten wordt. Wanneer ik voorbijkom hen ik alleen; wanneer ik ergens geweest ben, stort God Zijn zegen uit ... ." Vrouw Julienue van de Renardiere vond, dat die oude bedelaar eruit zag als een der apostels, die in de dorpskerk zijn afgebeeld, en, wel wetende, dat de nachten vol voorbijgangers zijn, die niemand ooit allen zal kennen, zeide zij: (Ja maar mede. Het beste hoekje is achteraan, rechts; als er geen versch stroo meer ligt, haal het dan maar van de schelf; ik geef u permissie daartoe." En terwijl de vier mannen rondom den dampenden schotel zaten, beschenen door het licht van den lantaarn, die Julienne aan een spijker in den muur had opgehangen, werd de nacht hoc langer hoe donkerder. De wind begon meer en meer op te steken en bracht zulk een luid gedruisch mee van den opkomendeu vloed, dat het was, alsof de zee tot aan het huis zou stijgen en het geheel en al verzwelgen. Maar Julienue ging kalm en tevreden naar binnen en zeide: Nu zijn ze met hun vieren, net als onze kinderen." (H ALLERLEI. Op het gemaskerd bal des levens worden karaktermaskers bij voorkeur gedragen door hen, die geen karakter hebben. G. Jiohn. # * * Wanneer twee hetzelfde doen, kan eigenlijk een zich de moeite besparen. *- * Van twee kwaden is bet het beste er niet n te kiezen. * * * Stille waters stinken. # * De morgenstond en de meeste dames hebben goud in den mond. Geen proleet is geëerd in zijn vaderland. Jugcnd. Uit de geperste druif stroomt de kostlijke wijn uit het ge preste hart do humor. ('rtisxino.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl