De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 23 mei pagina 1

23 mei 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K'. 1039 DE AMSTEBDAMMEK A°. 1897. WEEKBLAD YOOft NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 23 Mei. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Adverlentiën van l?5 regels /'l.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O T Ds VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Wilhelm II en d JFransche Republiek. Een Amsterdamsche curiosi teit, door F. A. B. Brief uit Utrecht, van een logee. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Gehee onthouding, door J. P. Bregman. MUZIEK in d hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LET TEREN: Tentoonstelling M. W. v. d. Valk, door Th Molkenboer. Van Eedens Lioba, door Alber Verwey. Een parabel van Multatali, door G. Bnsken Haet. Boek- en Tydschift, door P. B. WETEN SCHAP: Eene nieuwe methode ter bestrijding van longtering. FEUILLETON: Pips de Hond. RECLAMES. SCHAAKSPEL. - ALLERLEI. VOOR DAMES: Waarom sommige vrouwen pruttelen en anderen tot pruttelen aansporen, door Elise A Haighton. Allerlei, door E-e. SCHETSJE : De vierde arme, naar het Franseh van EenéBazin (slot). PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVEETENTIEN llllllltllllllUIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIilllllllMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHnH Wilhelm II en de Fransche Republiek. Het is nog slechts enkele jaren geleden, dat een schrijver in den Figaro den Duitschen keizer niet beter wist te karakteriseeren dan door de minachtende uitdrukking »un sous officier couronné." Die voorstelling leeft nog voort in sommige spotbladen en in de luid ruchtigste organen der socialistische pers, maar de serieuse bladen hebben sedert lang ingezien en erkend, dat dit schijnbaar zoo vernietigend oordeel even oppervlakkig als onbillijk was. Ingezien.... en erkend. Dit laatste is inderdaad een bewijs van zedelijken moed, want de chauvinisten zijn maar al te bereid, ieder die een woord van waardeering over heeft voor den traditioneelen »landsvijand" zonder omwegen uit te maken voor een landsverrader. Den sleutel tot het karakter van Wilhelm II heeft men te Parijs nog niet gevonden, maar men zoekt er ijverig naar. Men spreekt van een tat d'ame compliqué, en dit is al eene heele verbetering na den sous officier couronné. De Figaro bevat thans wederom een artikel over den Duitschen keizer; als teeken des tijds verdienen de woorden van den oudafgevaardigde Henry Fouquier in hooge mate de aandacht. Aanleiding tot deze ontboeze ming gaf de houding van den keizer bij de ramp, die onlangs de Fransche hoofdstad heeft getroffen. In het betoonen van be langstelling is de keizer den czar, wiens schrijven eerst op den negenden dag na den brand werd ontvangen, aanmerkelijk vóór geweest. Keizer Wilhelm heeft, zoodra het bericht van de katastrophe te Berlijn aan kwam, een bezoek gebracht bij den Franechen gezant aldaar en een hartelijk telegram van rouwbeklag gezonden aan presi dent Faure. Hij heeft een bijzonderen gevol machtigde aangewezen om hem bij de lijkplechtigheid in de Notre Dame te vertegen woordigen, en twee kransen op de katafalk laten neerleggen. Hij heeft voor 10.000 francs ingeteekend op de lijst van bijdragen van hen, die door het afbranden van den weldadigheidsbazar schade leden : y>obolegi'n<'reuse et discrete d'un riche bourgeois" zooals de Figaro zegt. En de czar liet eerst op den derden dag door zijne regeering een brief van deelneming zenden, en wachtte daarna nog zes dagen eer hij persoonlijk aan pre sident Faure telegrafeerde, 't is waar, in dat telegram noemde hij het hoofd der Fransche republiek »très cJier et grand ami". D&tvgrand ami" klinkt ons misschien wat kinderachtig, maar men bedenke, dat het »mon cousin1" moet gereserveerd worden voor de vorsten bij de gratie Gods, en niet mag worden toege past op de uitverkorenen des volks, aller minst op de uitverkorenen van het Parle ment. Het grand ami heeft dan ook den i zeer onaangenamen indruk, door het blijk baar weinig spontane der late uiting van sympathie veroorzaakt, niet weggenomen. Men heeft zich te Parijs weder eens afge vraagd, hoe het toch eigenlijk stond met die hooggeroemde Russische vriendschap, en er gaan stemmen op, die rondweg verklaren, dat men meer heeft aan een goeden buur man dan aan een verren vriend, vooral als het een vriend is van zoo twijfelachtig gehalte. Een paar Chauvinistische bladen hebben dadelijk bedacht, dat al de hoffelijkheid van keizer Wilhelm slechts voortsproot uit zijn vurigen wensch om in 1900 een bezoek te brengen aan de Parijzer Wereldtentoonstel ling. Henry Fouquier vindt die uitlegging wel wat al te kinderachtig. »Het is zeer wel mogelijk," schrijft hij »dat de Duitsche o J l J ** keizer onze tentoonstelling wenscht te be zoeken. Als hij dit doet, is het onze strikte plicht, hem een veilige en eerbiedige ont vangst te verzekeren. Maar ik geloof, dat het tegenover hem onrechtvaardig zou zijn en dat. men zijne persoonlijkheid op zonder linge wijze zou verkleinen, wanneer men aannam, dat deze meer of minder mondaine overweging het richtsnoer van zijn gedrag was en zijne gedachten inspireerde. Er is in hem meer hoogheid van gezichtspunt en meer spontaneïteit." Wat keizer Wilhelm wil, is volgens den schrijver in enkele woorden samen te vatten. »Zijn grootvader heeft aan Pruisen de hege monie in Duitschland verzekerd; de klein zoon wil aan Duitschland de hegemonie verzekeren over het vaste land van Kuropa, en 'daarbij een koloniaal rijk, onmisbaar voor de ontwikkeling der Duitsche industrie en voor de gelukkige vruchtbaarheid van het Duitsche ras. Dit zou hij in alle oprechtheid wenschen te doen zonder oorlog, somtijds denkende als een humaan philosoof, maar ook als een staatsman, die het woord van den overwinnenden soldaat ter harte heeft genomen: men kan met bajonetten alles doen, behalve er op gaan zitten. Hij weet dat hij meer door den vrede dan door den oorlog groot zal worden. Hij denkt er min der aan, in Europa veroveringen te maken, dan die welke door zijn grootvader zijn gemaakt, te bevestigen. Hoe geducht hij ook tegen ons gewapend moge blijven ik houd het er voor, dat hij geen haat gevoelt, en misschien wel eenigszins verwon derd, teleurgesteld zelfs is over onze koele reserve, over het feit, dat wij Sedan niet hebben vergeten, terwijl de Russen toch niet meer aan Sebastopol denken." De schrijver in den Figaro weet natuurlijk wel, dat enkele goede zielen hem zullen ant woorden : »Laat de keizer dan maar beginnen met ons Metz en Straatsburg terug te geven." Maar die gedachte noemt hij rondweg een hersenschim en eene illusie. »De keizer kan dat niet doen; al deelde hij niet de meening der Duitsche geleerden over de «historische rechten", al zag hij duidelijk in, dat het be zit van een klein stuk grondgebied econo misch niet opweegt tegen den drukkenden last der bewapening, hij kan evenmin een deel afstaan van het gebied, dat aan zijne tioede is toevertrouwd, als wij ieder denkDeeld kunnen opgeven om het deel terug te jrijgen, dat wij van ons vroeger gebied hebDen verloren." Natuurlijk is ook in de oogen van den Franschen schrijver de annexatie van Hlzas j Lotharingen eene groote, eene noodlottige j politieke fout geweest. Maar hij begrijpt dat die fout niet kan worden goedgemaakt , ip de wijze, die zijne chauvinistische landjenooten de eenig mogelijke achten. »Moet de toekomst slechts behooren aan de eeuwige revanches? Moet altijd Sedan op Jena en kVaterloo op Austerlitz volgen ? Moet men altijd de menschheid vergeten ter wille van het vaderland, omdat niemand het vaderland zou kunnen of willen vergeten ter wille van de menschheid ? Ondoorgrondelijke mysteriën van de toekomst, pijnlijke vraagstukken voor het geweten, die in ons opkonen en worstelen, als wij denken aan dien keizer, die zijne voor hoeden te Metz inspecteerde, den dag nadat hij ons een gezant zond om zijne deelneming in onzen rouw te betuigen." Het is zeker een verblijdend teeken, dat een blad als de Figaro een artikel opneemt, waarin op zoo verzoenenden en waardeeren den toon over den Duitschen keizer en diens verhouding tot de Fransche republiek wordt gesproken. Doch keizer Wilhelm zou een zeer middelmatig politicus zijn, als hij alleen door kleine hoffelijkheden op het gevoel der Franschen trachtte te werken. Zijn geheele houding in de Oostersche quaestie toont, dat hij aan de Franschen ook wil geven hetgeen zij hunne taal zoo aardig ,,1'ne kroti de elioscs" noemen, een proefondervindelijk be wijs, dat de Franseh-Russische alliantie hare zeer bedenkelijke zijde heeft voor den bond genoot, die telkens op nieuw gedwongen wordt te handelen in lijnrechte tegenstelling met zijn eigen wenschen en zijn eigen traditiön. Te Constantinopel heeft keizer Wilhelm den czar geheel overtroefd ; Kusland's invloed is daar, even als die van Engeland, geheel door het overwicht van Duitschland ver drongen. Frankrijk, dat zich zelf geweld aandoet om in de Oostersche quaestie met Rusland samen te gaan, dient ten slotte slechts de belangen van Duitschland, waar men openlijk verklaart: wij wenschen het urksche leger sterk en goed georganiseerd te zien, om Rusland tegen te houden. Zou nu dit lesje Frankrijk nog niet doen begrijpen, dat een goed buurman beter is daneene verre vriend? Een Amsterdanische curiositeit. In een der drukste wijken van Amsterdan^ aan de achterzijde bijna onmiddellijk het huis belendende, waarin eenmaal Rembrandt woonde, is eene «inrichting" voor lager onderwijs, welke niemand daar zoude zoeken, want uithangbord noch gevelschrift duiden haar aan. Zich be scheiden terugtrekkende op een der voormalige zolders van een pakhuis, dat in de beneden verdieping een ijzer-magazijn herbergt, houdt hier de oude bezitter van een vierde-rangsacte, »zijn" school. Wel is waar, mist deze scholarch de bevoegdheid om als »hoofd" op te treden, doch in zijn nederigheid daar boven is het hoofd heeten voor hem niet de hoofdzaak: hij is eigenaar, en een zijner onderwijzers de persoon, waarvan sprake is in artikel zooveel van de wet. Als een beeld van de school, gelijk onze groot vaders, die nog even hebben gekend, en zooals ten platte lande nog in de geheugenis van enkelen voortleeft, is deze inrichting van onderwijs een kijkje waard. Doch schier onopgemerkt bloeiende ruim honderd kinderen moeten hier dagelijks godsdienstig en maatschappelijk onderwijs ge nieten moet deze curiositeit tot heden voor het groote publiek, helaas een onbekende blijven. Een enkel maal kunnen een paar leden der schoolcommissie van het voorrecht gebruik maken om het onderwijs bij te wonen, maar hunne pogingen om dit instituut naar waarde te doen schatten, bleven tot heden vruchteloos. Een belangstellende die wellicht ook een kijkje mocht willen nemen, zoeke op het Waterlooplein het pakhuis genummerd 11, en bestijge de beide vrij breede trappen, die naar een portaaltje voe ren, hetwelk door een houten schot van de school s gescheiden. Enkele jaren geleden schijnt het inwendig te zijn geverfd, bruin geel, dat niet misstaat en weinig heeft geleden door de inwer king van zeep of dergelijke verfaantastende rei nigingsmiddelen ; witkwast en ragebol werden hier zelden besut. Niettemin wijzen een paar stoffers in een hoekje en enkele natte doeken, in een vensterbank, er op, dat de vloer nu en dan wordt aangeveegd en eene kleine ongerech tigheid er zijn ook vele kleintjes in de voor bereidende klasse aanwezig -?ter zijner tijd wordt verwijderd. Maar dat wij van stof zijn en tot stof zullen wederkeeren, wordt hier aan de jeugd herinnerd op een wijze, die elke huis moeder tureluursch zou maken en de spinnen doet hoogtijd vieren. Een houten schot met glazen deuren en ramen aan de bovenzijde, verdeelt de oorspronkelijk pijpenladenvormige ruimte in twee lokalen : het voorste voor de beide hoogste afdeelingen, het achterste voor de laagste en de voorbereidende klasse. De talrijke platen tegen den muren ge tuigen van een eerbiedwaardigen ouderdom en van een lange rij dienstjaren, vermoedelijk niet alleen binnen de wanden van dit instituut, maar ook elders. Een paar kaarten hangen daarnevens, sommige vermoedelijk tot sieraad, tenzij het on derricht in de aardrijkskunde op breede leest is geschied en o. a. »die Meeresstroemungen" een bijzonder onderdeel daarvan uitmaken. Wellicht ook is hier vroeger een landgenoot van l'etermann werkzaam geweest, die als een herinnering deze Duitsche wereldkaart heeft achtergelaten. Intusschen blijken de resultaten van dit aard rijkskundig onderwijs niet altijd even gelukkig uit te vallen, al hadden een paar bijna volleerde meisjes het reeds zoover gebracht, dat zij tot Haarlem toe den loop van de spoortreinen uit Amsterdam kenden en twee steden wisten te noemen: Antwerpen en Amerika. De verfkuur van eenige jaren geleden, schijnt helaas, wat veel van de geldmiddelen te hebben gevergd, waardoor de glazenmaker niet werd ontboden tot herstel van enkele ruiten, die nu op eenvoudige wijze zijn geremplaceerd door wandplaten op non-activiteit. De schoolrneubelen zijn nog van oudere constructie; de banken en tafels doen het hollandsch hart goed geen amerikaansche modellen voor slechts twee leer lingen, maar breed en grof, zóó dat er wel zes jongens of meisjes op un bank kunnen, en acht er ook een plaats moeten vinden. Wie weet hoeveel geslachten reeds van die meubelen ge bruik maakten, en heel wat knapen en dochterkens hebben er hunne kinderlijke vernielzucht op botgevierd. Ook de tand des tijds knaagde er aan, zoo echt knaging, dat enkele zitplaatsen zijn uitgeschulpt, een groote zaag met kolossale tanden gelijk, al ware zij dienstbaar gemaakt om de jeugd het kenmerkend deel van een zaagvisch te demonstreeren. Hier en daar heeft een dilettanttimmerman het schilderachtige van deze ouderwetsche school-requisie'en verhoogd, door er een stuk plank of lat tegen te spijkeren, echt artistiek nonchalant, terwijl de verveloosheid daarmede geheel in harmonie blijft. In de morgenuren wordt hier maatschappelijk onderwijs gegeven, na '2 uur des namiddags krijgt het godsdienstig onderricht een beurt, waartoe de platen met hebreeuwsche karakters dienen, door ouderdom even eerbiedwaardig als de leeren leesboeken, klaarblijkelijk niet in te groote verscheidenheid, doch dan ook de sporen dragend van veelvuldig gebruik. En in dien chaos van oude schoolmeubelen hier bevolkt door een roezemoezig zoodje kinderen gindsch in een hoekje opeen gesta peld van half beschreven, grauw-zwarte borden, gelige, gescheurde wandplaten en oude, verwaar loosde landkaarten, bedekt met lagen stof, even grijs en goor als de eertijds witte muren, schuift het groezelige oude mannetje, tijdens een inspectie der school-autoriteiten, heen en weer, angstvallig en onrustig, zorgvuldig verborgen houdende, wat hij eigenlijk in zijn school uitvoert. Er ligt een sluier van geheimzinnigheid over de methode van onderwijs, zoo er van eenige methode sprake kan wezen. Schijnbaar springen de leerlingen eensklaps van het eenvoudige tot het moeielijke over, want terwijl het leerplan van de eerste afdeeling niet doet vermoeden dat zij lezen leeren, vindt men in de daarop volgende klasse die leerlingen voorzien van leesboekjes, die slechts bij meergevorderden gebruikt kunnen worden. Wie hier zoo kan tooveren, bleef tot heden onbekend. Of is hier eene vingerwijzing yoor diegenen welke slechts aan tot door de wet ge stempelde onderwijzers gelooven ? Worden hier de kinderen al spelende wijs : zoo beziggehouden wordende door een juffertje, of een paar juffertjes, die geene acte bezitten, maar slechts versjes laten opzeggen, vertellen, en doen aanschouwen, precies als iedereen die geen onderwys geeft

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl