De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 23 mei pagina 4

23 mei 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1039 Van Eeflens Lioba. i. Lioba, een prinses van haarzelf onbekende afkomst, is op een voorjaarsmorgen in den tuin van het klooster Eyke aan de Maas. Nog niet opgenomen in de orde, is ze in een goudgeborduurd kleed van ivoorwit met juweelen gordel, en een band van paarlen op bleek violet door haar goudblond haar. Op dien eersten lentedag voor het eerst weer buiten, voelt ze zich teer gestemd door do kleuren en geuren, door de veronica's, kamillen en chrysanthen, door bloesemboomen en de golvende hei. Magnolia, op looverlooze rijs, beurt wonderbare tulpen-klok rechtstandig, die wit en rose, vlamsgewijs, blinkt tegen 't verre sparwoud donkenvandig. Wat tintelt daar zoo gouden? gele brem vonkt op de hitie-wemeleiide hei 't licht leit tot aan de violette kim te zieden in de zonnige vallei. De leeuwrik, die zingend opstijgt, de licht groene vingertjes die de sparren opsteken, het heele gonzende en stralende leven van de aarde verukt en overweldigt haar. O lentevolk, ik kan den lust niet op ! zegt zrj. Hoor, hoor, wat druk consilium van spreeuwen op 't kloosterdak. Hoe bobbelt hun de keel van flsinend kwettren ea getierelier. Heel hoog in blauwen aelher hoor ik schreeuwen eenzamen reiger. De kinders thuis, in takkenhorst, op hoogen woud-boomen-kruin, is hij ter visrhvangst uit naar zijn riet-ruischend poelenrijk getogen daar gaat hij staan den langen dag eu vischt, scherp spiedend of hem glinsterende buit langs stijve pooten glist. Maar de valken zyn opgelaten en maken jacht op hem : DJ roovers klimmen stout en stovttn wél, de heeren rid Iers zullen 't prijzen Heb acht nu, reiger, Irg urn kop terug! en richt den scherpen snavel vlug. En als de reiger in den hof is neergestort en zij de valken verjaagd heeft, komt boven den heuvelrand de grijze koning Harald te voorschyn, in violetten mantel en diamanten kroon, de hand aan den fluweelen teugel van zijn groote witte paard dat aan zijn gouden gebit rukt, topazen schitterend op zijn frontriem. Hij verzoekt haar het gevallen wild aan te reiken, en als zij in plaats daarvan om het leven van den vogel vraagt, ontspint zich een gesprek waarvan het eind is dat h\j haar, die zooeven meer moeder dan nonnen-aard getoond heeft, als zijn vrouw met zich neemt. II. Als Harald, Koning van Neerlant, na een jaar terugkomt uit den oorlog, wacht Lioba hem op het slot Schaltheim aan de Schelde, met haar slotvoogd Tancolf en diens moeder Fastrade. Nu is Tancolf de pergoon die in nieuwe aandoening iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin iiiiiiin i n iiiiiiiniiiiiiiiiiimmii attentie van de baker trok. »Hoe maakt Pips het toch?" vroeg mijn vrouw toen onze tweede eenige etmalen in zijn wiegje lag. *Best," zei ik. //Hij vindt het echter net als wij allemaal erg ledig beneden. Maar hij is heel gehoorzaam." //Och, breng hem eens mee." Toen is Pips aan een koord gebonden en onder alle voorzichtigheidsmaatregeleu mee naar boven genomen. Pips bleef in de half duistere kamer eerst wan trouwend staan. Hij snuffelde langs den grond en in de lucht en stapte langzaam vooruit. Mijn vrouw liet nu haar lieve zwakke stem hooren en dat deed Pips verrast vaststaan als een jachthond voor wild. Daarop begon zijn staart te zwaaien, en eensklaps stoof hij als met een zege kreet vooruit. Het was goed, dat ik hem aan een lijn had, anders zou hij in bed zijn gesprongen. Nu kon hij alleen er tegenop staau en zoo stond hij daar zenuwachtig te trippelen terwijl hij een j immerend grienen uitstiet. Eerst toen mijn vrouw hem met haar blanke hand over den kop streek en hij die hand kon likken, bedaarde hij wat. //Laat hem nu etns het kind zien." Ik bracht Pips naar de wieg, welke dadelijk gejaagd door hem besnuffeld werd. Daar was iets dat hem verbaasde, dat hem van streek bracht. Hij werd hoe langer zoo zenuwachtiger. Hij liep van de wieg naar mij, keek mij \ra;end aan en ging eindelijk op zijn achterste pooten staan zonder echter de wieg aan te raken. Toen trad de baker handelend op. Zij kwam naar de wieg, nam het kindje er uit en hield het, Pips voor, maar toen deze het kleine roode popje zag, stoof hij als door een schrik getroffen achteruit eu bleef op een afstand staan precies als iemand, die niet weet wat hij zeggen zal. Pips zag voor de eerste maal in zijn leven een geheel machteloos menschenkiud. Maar zijn verlegenheid duurde niet lang. Hij kwam nader en nader. Hij mocht heel even kindjes handje een likje geven en toen was hij ermee verzoend. Wij hebben toen de vrouw weer goedendag ge zegd en heel zachtjes ea voorzichtig zijn de oude en de jonge baas met Pips naar beueden terug gekeerd, waar wij volgens gewoonte met ons drieën gingen bijeen zitten, wij menschen, nog lachende over Pips verbazing. Menig uurtje brachten wij zoo te zamen door, uurtjes afwisselend besteed aan de opvoeding van Pips, van mijn jongen en zonder eenige schaamte zeg ik er bij, ook van mijzelf. Want het was niet alleen Pips, die pootjes leerde geven en opzitten de natuur ondergaat, en het tafreel van den omringenden zomer maalt. »Van Schaltheims zwaargeveste muren," zegt h\j: Van Schaltheims zivaargeve-ite muren l'gt 't bcstroomd beeld stil op 't vlottend vlak der Schelde, en gouden, op rivier eu velden, weegt zomer-middag-licht. Xu is de maat van 's aardrijks lust gevuld ! vrucht wordt bereid, bloesems zucht-wclkend zijgen, stil gaat het aan de groene twijgen al blinken rood en guld. De pracht van den zomer en de rust van de rivier geven hem gedachten in aan zijn eigen armoede en onrust, armoede aan liefde, en onrust van strijd tusschen plicht en liefde. Zijn moeder bespot hem, zij die wel weet dat Lioba's moe deraard voor alles verlangt naar een kind dat zij by Harald niet gekregen heeft, en van Tancolf verwachten kon. Maar beider twistgesprek wordt afgebroken door de nadering van de vloot met Harald. En ook Lioba komt, klagend over haar kinderloosheid, en ziet de zwarte draak op 't purper : Haralds banier. De schepen van Haralds broeders Horic en Hemming, met hun beelden op den steven: de witte stier met gouden horens en reuzin Ran, de zeeënmoeder, met gouden voor hoofd en kleed van zilveren plaatjes, volgen; en achter hen die van Warsten, van Agandeon, van Hebbi en van Osfred van Sconowe met den dolfijn van blank electron, den centaur, den rooden een hoorn en de zwaan. Achter hen een vloot van schepen, en banieren en beelden in alle kleuren en gestalten, panters, herten en reuzen. Als Harald aan land komt en gewond blijkt en ge schenken voor Lioba aankondigt, beklaagt zij zich dat hij het verlangen naar een kind wel bij haar opgewekt maar niet bevredigd heeft. III. Nadat Lioba zoo den onwil van haar man ver oorzaakt heeft, gaat zij op raad van Fastrade 's nachts in het duin naar een pelgrimsoord van onvruchtbare vrouwen. Als zij daar Tancolf ont moet verwondert zij zich niet, maar erkent hem als den man van wien zij haar kind wenscht; en hoewel zij zijn paard kussend van hem afscheid neemt en hem haar lijf niet geeft, behoort hem haar ziel. IV. Maar Hemming, Haralds broer, die de ont moeting gezien heeft, tegenwoordig bij het afscheid van Harald, die aan zijn wond sterven gaat, weigert den eed aan de mogelijke afstamming uit Lioba als aan bastaardij. Lioba, geroepen, antwoordt op de vraag of zij trouw was : Mijn lijf was 't niet mijn ziel. En op haar vraag of zij schuldig is, antwoordt Harald, na een wijle : Neen, gij zijt niet. V. Tijdens de laatste ziekte van Ilarald is het Lioba dan moeielijk haar liefde te overwinnen voor Tancolf. lllllllllllllllllllltlllllllllllMIMIIlllllllll en apporteeren en het was niet alleen mijn jongen, die moest afwennen om te zeggen: Tootje teven," maar daar was ook een betrekkelijk nog jonge man met warm bloed, die moest leeren geduldig te zijn tegenover jonge nog maar half werkende kinderhersenen. Toen leerde ik wat het zeggen wil als het kind van moeders schoot wordt toe vertrouwd aan vaders handen en begon ik te be grijpen wat een zorg Iemand gekost heeft voor hij de WelEdelgeboren Heer is, dien men later kent. Ik heb, zittende op den grond, met Pips voor mij en mijn jongen tegen mij aanleunend, veel geduld moeten hebben om den eerste tot zooveel zelfverloochening te brengen om een houtje, waaraan geen spiertje vleesch zat, na te loopen, op te vatten en terug te brengen, maar dat geduld van mij en die zelfverloochening van Pips samen stonden in de verhouding van een druppel tot den Oceaan bij het geduld en de zelfverloochening, die ik noodig had om met kalmte en bedaardheid mijn jongen te beletten om zijn voeten scheef te zetten, om hem te oefenen in het gebruik van zijn moeder taal en van zijn lepel en vork. Ik was destijds wellicht wat, al te nauwlettend en te zorgvuldig; later heb ik wel eens opge merkt, dat er gebreken zijn die afslijten, evenals een stoel het ongemakkelijke stijve verliest in het gebruik, maar ik ben er trotsch op te kunnen ver klaren dat, hoewel ik voor de eerste maal een kind tot menschzijn opvoedde, de goede verstand houding tusschen vader en zoon nooit verstoord is. Hoogstens is er wel eeus een lipje gezet, maar wij zijn nooit, met een behuild gezichtje, bij ma gekomen om goeden nacht te zeggen. Toch hebben wij zoolang mijn vrouw boven bleef samen ge dineerd. Doch al heeft mijn jongen mij soms moeilijker oogenblikken doen doorstaan dan vroeger de meest gevreesde examinator, hij heeft steeds zijn vertrouwen in mijn goede bedoeling eu mijn rechtschapenheid behouden, en als ik mij niet al te zeer vergis, dan heeft hij thans, nu er geen sprake meer is van op va Iers knie zitten on van zachte vertrouwelijke kusjes dan heeft hij het ver trouwen nog. Toch hoe verheugd waren wij allen toen mijn vrouw mede beneden kwam. De groote feestvreugde hierover heb ik echter niet bijgewoond. Het moest een verrassing voor mij zijn. En toen ik 's middags tehuis kwam kijk, daar stond mijn vrouw weer voor het venster mij op te wachten, op een stoel voor haar lag mijn oudste geknield, baby had zij op haar arm eu van Pips zag ik alleen den kop, die boven de vensterbank heen en weer danste. Wat baat het of 'k van deugden mij niet eigen het masker vooi'bind, dat ik God believ', als z'ch mijn dieper wezen niet wil neigen naar 't schjon idee, dat ik tot Wil verhief klaagt zij; en uit werkelijke goedheid om Harald's leven te redden, maar voelend dat zij het zeker niet kan zonder Tancolf, vraagt zij hem verlof dat die komt. Harald sterft nadat hij haar de schaal wijn heeft uit de hand geslagen dien hij sarkastisch had gevraagd. VI. Haralds laatste oogenblikken waren bijgewoond door Fastrade en Horic, die Lioba verdenken dat zij den wijn vergiftigd had. Voor Lioba, als zij zich dat bewust wordt, is het een reden tot Haralds aandenken terug te keeren en Tancolf van zich af te wijzen. Horic, koning geworden, en niet christen als Ilarald, beschuldigt haar van moord. VII. Het laatste tooneel is dat Tancolf, strijdend voor Lioba, door Ilemming verslagen wordt, en Fastrade en Lioba, de laatste na een kus aan den stervenden Tancolf op het schip waarop Haralds lijk brandt, varen naar het Sint-Ursulagestichtte Utrecht, waar beiden haar leven zullen eindigen. * * * Lioba is te vergelijken met een schilderij waarbij het niet mangelt aan den opzet, maar wel aan de uitvoering. Dat wat ik hierboven gegeven heb is het levende, blijvende, wezenlijke er van. Honderd drie en negentig bladzijden verzen is daarvoor, dunkt mij, te veel. 10 Mei 1897. ALBERT VEKWKY. Een bescheiden criticus. In De 'J'ijtJspieyel dezer maand zegt een criticus op bladzijde 28, dat snelheid van beoordeeling niet altijd dwaling en onjuist oordeel insluit, evenmin, let wel, »evenmin als mag worden aan genomen dat de rechter, die langen tijd beeft voor het ontwerpen en vaststellen van een vonnis, in de letterkundige zoowel als in de gewone rechtspraak" altijd het juiste vonnis velt. Het blijkt niet of deze criticus zijn Tijdupiet/el voor een kantongerecht houdt of voor den Hoogen Kaad; en dat vit-d ik jammer. Bz. Boekverkooping. De firma J. L. Beijers te Utrecht zal op 31 Mei a.s. verkoopen eene verzameling boeken over Staatswetenschappen en Rechtsgeleerdheid, af komstig van wijlen den heer Mr. W. H. Elias, griffier bij de Arr. Rechtbank te Utrecht. De verzameling bevat een zeer interessante en ten deele ook zeldzame werken. Inhoud van Tijdschriften. To Morrow. The Right to die, by Enrico Ferri. On conventions, by E. H Lacon Watson. The noble art (Actors) by Stanley Jones. The Norse renascence, by Edgar Jepson. Irving as Richard III, by J. T. Grein. Book Plates, by Norna Laboucbère. Music, by Louis Grein. iiiiiHiiiiiiiimii Dat gaf e.u begroeting zoo luidruchtig als wij nog nooit beleefd hadden. En toen wij tot be daren waren gekomen, zijn wij op de sofa gaan zitten, terwijl Pips voor de vrouw zijn nieuw ge leerde kunstjes moest vertoonen. Het was nu heel wat gezelliger aan tafel. Ma verbaasde zich zeer over de vorderingen van haar oudste in het netjes eten. Wij dronken ter eere van haar herstel wijn, terwijl wij nog een beetje bleven zitten praten mocht ge/.egde oudste op ma's schoot zitten en ik zal nooit de verdrukking ver geten op zijn gezichtje leesbaar, toen hij zijn hoofdje aan haar borst vleide en met een zucht van zalig heid zoo insliep. * * En wat ik ook nooit vergeten zal, dat is liet, jaar toen de zwaluwen en de ooievaars zoo vroeg in het land kwamen en een zusje, wel wat onbedacht, haar intrede in het leven deed. Wij hebbeu toen menig uuitje samen doorge bracht, Pips, de jongens en ik. Pips was toen reeds een hecle kerel. Wij moesten zelfs aanleg tot zwaarlijvigheid bij hem tegengaan. En onze oudste holde als wij 's zomers buiten waren een weelde, welke wij ons langzamerhand konden veroorlooven, als razend met hem door het gras. Gelukkig bad Pips een edelmoedigen aard en gebruikte hij niet al de kracht, welke iu zijn gekromde pooten stak. Doch in dit bedoelde jaar is er iu weken niet gcravot. De vrouw, de Heilige van het huis, lag ernstig ziek. Daar werd iu huis niet dan fluisterend gesproken, de denreu werden zachtjes geopend en gesloten, de zwaarste loopers lagen op de trappen en de schel was omwoeld, ! dat thuis komen in liet stille huis, waar die twee bedeesde kiuderer, gedrukt onder het aan wezige onbegrepen gevaar, mij hand in hand in den gang opwachtten. Dat kinderlijke stille vertrouwen, dat, als ik naar de ziekenkamer geweest, was, het met maatje wat beter zou zijn. Wat, heb ik toen menig zwareu gang gegaan! 't Was toen zoo moeilijk mij goed te houden als ik mij over de lieve zieke boog en ik zag hoe een flauwe trekking als een schaduw van een glimlach hair gezichtje bewoog. Eu als ik heen moest in de maatschappij om het belang van velen, dat mij was toevertrouwd te behartigen, als ik niet wist of als ik wederkwam, die ooger- niet gesloten, die mond niet verstijfd zou zijn. O! wat heb ik dan geleden. Ik heb toen menig hartelijk woord niet gulzig heid genoten. De goede predikant, die mijn vrouw gedoopt, en bevestigd en ons huwelijk ingezegend heeft, is mij vaak komen opzoeken, mijn vrienden trachtten menigmaal mij wat afleiding te bezorgen Eigen Haard, No. 21. 't »Koninginneke." De Koninginnen in Stiermarken, door Jo de Vries, met afbeeldingen naar photographieën van M. Moser. Bij de plaat van Joh. Braakensiek, door Justus van Maurik. De kiezentrekker, naar een aquarel van Johan Braakensiek. Voetbal III. Dr. P. J. H. Cuypers, door H. P Berlage Nzn., met portret en afbeeldingen. De merk waardige geschiedenis van een gehypnotiseerde, naar het Duitsch van Fritz Salzer. Feuilleton. minimin nilliliiiiiiiiiiii iiiinni Minimum minimi 40 cents per regel. TRADE MARK. MARTELUS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle soliede Wijnhandelaars en bjj de representanten KOOPJ9I t VN A'IHHIV IKK, te Amsterdam. Prijzen van af ?2.50 per ML H. RAHR te Utrecht Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Huurpiano's. MELJROOS & KALSHOVEN, Arnhem. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime keuze in Huurpiano's. Dagelijks 's morgens 10 uur, via Broek in Waterland en Monniken dam. Afvaart de Ruyterkude naast de Kettingboot. De Ilavenstoomboo'.dicnst. maar ik kan het nu herdenken met een glimlach de meeste troost is mij toen wellicht nog onwil lekeurig geboden door Pips den hond. Toen ik weer eens zoo bedroefd door de gang liep, zei de schoonmaakster: «Och meneer, maak uwe je tocli niet zoo naar. Het is zoo erg nog niet met mevrouw. Kijk u maar naar Pips, zoolang die zoo tierig is, is er geen gevaar." En, o, ](.)e eeuw! o, beschaving! o, opvoeding! ik heb altijd, als ik in die dagen thuis kwam, een zucht van verlichting geslaakt, als ik de hu sdeur opensloot en Pips mij blijde tegen het lijf sprong. En Pips is steeds tierig gebleven. "Wij hebben de vrouw weer beneden kunnen verwelkomen, maar toen zijn wij niet luidruchtig geweest. Toen wij elkaar op dier dag omhelsden, dachten wij te veel aan doorgestaan leed. En zoo is Pips ons vele jaren een trouwe hond geweest. Heldendaden heeft hij nooit verricht. Hij heeft nooit een van de kinderen uit liet water kun nen halen, omdat zij er nooit ingevallen zijn. Mijn vrouw is veel te zorgzaam. Hij heeft nooit, dieven verjaagd, want, wij zijn niet rijk genoeg om op de lijsten van hh. inbrekers voor te komen. Eens heeft hij een brand aangegeven. Ik had toen na een eenigszins hef lig gesprek niet een politiekeu tegen stander een nog brandend eindje sigaar in den prullenmand gegooid. Het, papier is gaan smeulen en toen heeft Pips door zijn blaffen erger onheil voorkomen. Overigens heeft hij zich bepaald tot de rol van een goeden, opgeruimden huisgenoot. Hij heeft met ons gejuicht als er vreugde in onze woning was en hij heeft zijn deelneming betuigd als wij treurden. Wij zouden ons huis niet zonder Pips kunnen denken. Maar daar dreigen dagen te komen, waarop wij niet meer zoo gezellig en genoegelijk bij elkaar ' zullen bljven. De kindereu gaan zich te groot, j achten voor moeders schoot, en vaders knie. Wij hoortii reeds van bals en soirees, van vijandschappen en liofmakerijen. Het, staat den baas te wachten, j dat, hij eerlang mee zal moeten gaan om in warme zalen te zitten wachten tot het zijn kroost belieft geen extra extra lansen meer te doen. Dan zal Pips alleen in de oude huiskamer moeten zitten. . . . En dus, Pips, laten wij zoolang het kan, elkaar nog getrouw blijven. Ga maar liggen, Pips, op den zoom van het : kleed v?u de vrouw en met je snoet op de schoenen vau den baas en laten wij denkeu aan de dagen o-u w;;, dn vrouw, jij eu ik, nog alle drie jong j '.\,,:eii, dagen van weelde, genot en leed, maar die voorbij zijn, Pips, onherroepelijk voarbij.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl