Historisch Archief 1877-1940
S". 1040
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Canucines tegenover het
Grand Café', te Parijs.
Zondag 30 Mei.
Abonnement per 3 maanden ....
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10. elke regel meer
Reclames per regel
?1.50, fr. p. post ? 1.65
mail?10.
, . , 0.12'
. . , 0.20
. . 0.40
INHOUD»
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Rechtdoende?"
Een Monsterverbond ? Een reactionair wetsont
werp. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Geheelonthonding, door J. P. Bregman (slot). MUZIEK,
door Van Milligeu. KUNST EN LETTEREN:
Bembrandt in het Rijks-Museum, door Th.
Molkenboer. De zonde der ouders, door J J. de Koode.
Boek- en Tüdsehift, door F. B. Patriotten-lyriek.
FEUILLETON: Evi's smet, door Gabriele Reuter.
BECLAMES. SCHAAKSPEL. - ALLERLEI.
VOOB DAMES: Onthullingen betreffende de nationale
Tentoonstelling van vrouwenarbeid, door Elise A.
Haighton. Allerlei, door E-e. De gebroeders de
Wit. SCHETSJE: Een ongeluksdag. INGE
ZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVEBTENTIEN.
fllitiiiimiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiJiiJiiiiiniiiiiniiiiiiiiiiitiMMiiniiiiiiiiiiii
Hecht doende?"
Mej. E. J. v. Steen is door de Haarlerasche
Rechtbank n maand hechtenisstraf opge
legd. T>Iïecht doende''1 zoo lezen wij in de ver
slagen, «veroordeelde de Rechtbank haar".
Recht doende?
Wie is Mej. v. Steen, en wat heeft zij
misdaan?
Juffr. v. Steen is een meisje van 19 jaar,
dat gedurende 20 maanden verpleegster
was ^ . een meisje dus dat nauwelijks of nog
geen achtien jaar oud reeds verpleegster was
ia het Krankzinnigengesticht Meerenberg.
Dat meisje, nietwaar, durfde iets aan!
Maar het was dan ook een zeer buitenge
woon meisje, anders, het spreekt van zelf,
had de directie van het krankzinnigenge
sticht haar niet in de vierde en later in de
storende klasse durven plaatsen, meermalen
alleen. Daar is dan ook gedurende het
geding geen enkel woord ten nadeele van
juffr. v. Steen gesproken ; integendeel, zelfs
de officier van justitie, krachtens zijn offi
cierschap inspecteur van het gesticht, toonde
volgens de verslagen veel syrnphathie
voor de beklaagde.
Wat had nu die moedige, symphatieke
juffrouw misdreven?
Heeft het haar ontbroken aan ijver ?
Neen, dit zeker niet; het meisje was ten
gevolge van haar trouwe plichtsvervulling
in de storende klasse van het overgroote krank
zinnigengesticht, zóó vermoeid geworden, dat
zij zich genoodzaakt zag op l Maart haar
ontslag aan te vragen voor l April.
En dan toch, rechtdoende, gestraft met
n maand hechtenis.''
Ja, want zij heeft een patiënt in een bad
gelegd, zóó heet, dat deze gebrand is over een
derde deel van haarlichaam in den tweeden
graad.
Met opzet?
Natuurlijk niet; geen zweem van een slechte
bedoeling.
Uit onverzichtigheid dan?
Neen ook dat niet. Zij had met de hand,
gelijk gewoonlijk, de warmte van het water
beproefd. Meer nog, zij had de patiënte, die
deze hulp noodig had, in het water gelegd,
en haar eigen armen waren niet gebrand.
Hoe is het dan gekomen?
In het verslag van de Haarlemmer CL
lezen wij:
«Uit het verhoor van drie geneeskundigen
en den directeur van Meerenberg, de heeren
doctoren Van Malsum, Benders, Lodewijks
en Van Deventer, die allen eenstemmig ver
klaarden, dat een dergelijke verwonding den j
dood wel kon tengevolge gehad hebben, doch
«anatomisch niet uit te maken was, dat de
dood het gevolg was der verbranding en er '
geen positieve aanwijzing bestond van ver
oorzaking van den dood door de verbran
ding", bleek verder dat een bijzondere door
inrichting in de buizen tot aanvoer van heet
ivater, daarin condensiewater kon worden
gebracht, dat een bijzondere hooge tempera
tuur had, hetgeen later door proefnemingen
is leswezen".
In het verslag van de N. Roü. CL komt
o. m. voor :
»In den toevoer van water naar de
vrouwenafdeeling was getuige, Dr. v. Walsum, ge
bleken, dat er verandering was gemaakt.
Hierdoor werd de temperatuur plotseling
gebracht van 52°C. op 82°C. Of de be
klaagde dit heeft geweten kan hij niet zeggen.
»De beklaagde zelf beweerde van die veran
dering niets te weten."
»Dr. van Deventer verklaarde niet te welen
op welke tijdstippen die meerdere toevoer van
water plaats had. Jkklaagdc kon dat ook
niet geweten hebben."'
Geen opzet dus, geen onvoorzichtigheid
uitsluitend onbekendheid met de eigen
aardigheden van deze fraaie badinrichting,
was oorzaak, dat juffr. v. Steen de patiënte
lichamelijk lijden heeft doen ondergaan.
En die onbekendheid, deelde zij met den
directeur Dr. v. Deventer zelven, ook met de
hoofdverpleegster zuster Veenstra, alsmede
met de verpleegster zuster de Vries; eerst
latere proefnemingen hebben den directeur
de zekerheid verschaft aangaande de mate,
waarin plotseling de temperatuur van het
badwater kon rijzen.
Maar juffr. van Steen moet toch iets op
haar rekening hebben, hoe anders de eiseh
van den officier van justitie haar twee maan
den hechtenis te geven ?
Welnu ook dit blijkt uit de verslagen.
Juffr. v. Steen had niet met den thermo
meter, maar met de hand gevoeld of het
badwater de noodige warmte had.
In dit verzuim nu steekt het misdrijf. Dit
oordeelt de heer v. Deventer »een groote na
latigheid." Maar dadelijk daarop weet de
hoofdverpleegster, zuster Veenstra, te ver
tellen, dat zij zelve, hoofdverpleegster, het
oogluikend toeliet geen thermometer te ge
bruiken, en in dit geval een thermometer
allerminst noodig was, »daar voor deze patiënte
geen bad van een bepaalde temperatuur was
voorgeschreven, het ir a s een gewoon
reinigingsbad, waarvan de temperatuur zeer goed
met de hand kan worden opgenomen," terwijl
zuster de Vries verklaarde, dat ook zij de
temperatuur van het bad «steeds met de hand
opnam." We zouden dus, ingelicht omtrent
deze oogluiking, omtrent de ge/roonte in het
gesticht om den thermometer niet te ge
bruiken, en ook omtrent den aard van het
bedoelde bad, over den thermometer gevoe
gelijk kunnen zwijgen, hadden we niet de
beklaagde hooren zeggen, dat het (e gevaarlijk
is bij de patiënten den thermometer te ge
bruiken, wat al weder bevestigd werd door
dr. v. Deventer met de woorden : »het gebruik
maken van den thermometer kan voor de
patiënten vaak gevaarlijk zijn". Deze ver
klaringen toch werpen een eigenaardig licht
op de positie en den werkkring van een 19
jarig meisje, dat vaak alleen, in de storende
afdeeling van een krankzinnigengesticht
werkzaam is en ook op de juistheid van
een vonnis, hetwelk haar treft, wijl zij bij
een reinigingsbad dat gevaarlijk instrument
niet heeft gebruikt, ereninin als hare xusters
het zouden gebruikt hebben.
WTant en dit dient men wel in het
oog te houden het absoluut voorschrift"
tot gebruik van den thermometer, dat met
medeweten van de hoofdverpleegster abso
luut niet nagekomen werd, waa niet gegeven
omdat men ooit gevreesd heeft, dat zonder
den thermometer te raadplegen de zusters
zieken zich zouden laten branden, maar een
voudig om de geneeskundige baden te brengen
op de vereischte temperatuur. Blijkbaar
heeft de heele thermometer met dit geval dus
niets te maken.
Intusschen, toch heeft Juffr. v. Steen, vol
gens den directeur, een »groote nalatigheid"
gepleegd.
Zij had gevoeld, dat het water niet te warm
was, liet met dat niet te warme water de bad
kuip zich vullen en haalde onderwijl de patiënte.
En daar schuilt nu de fout. Ook de hoofd
verpleegster, die «oogluikend" het «absoluut"
thermometer-gebod niet liet nakomen, ge
tuigde: «Niet toegelaten zou ik hebben, dat
het bad niet eerst geheel gevuld zou zijn
geweest alvorens de patiënte te halen".
Nu is toch zeker de moederlijke zorg voor
het kroost wel de beste, de betrouwbaarste,
die wij kennen. En hoeveel duizende vrou
wen zullen niet eiken dag, dat zij haar
spruiten een bad geven, eenmaal bekend
met de badinrichting, haar kinderen halen,
onder het laten vol loopen van de badkuip!
Wat steekt hier in? Zeker, de moeders zou
den dat niet doen, als zij wisten, dat zij met
een Meerenbergsche heetwater-,
condensatiewater-, of stoomleiding hadden te doen. Dat
spreekt van zelf. Maar juffr. v. Steen zou
dat ook niet gedaan hebben als zij slechts
had kunnen vermoeden, dat de directie de
heetwater- of stoomtoevoer aldus had laten
aanbrengen. Het was haar voMn-kl onbekend,
evenals v. Deventer, de Directeur, zelf moest
erkennen het niet geweten te hebben.
Niemand in het geheele gesticht, ook de
hoofdverpleegster niet, heeft haar op die
mogelijkheid gewezen, want had iemand
daaraan gedacht,dan zouden de directeur en de
hoofdverpleegster haar zeker gewaarschuwd
hebben thans vooral den thermometer niet
te vervvaarloozen. Nu komt dus de zaak hierop
neer, dat juffrouw v. Steen met een maand
hechtenis zal worden gestraft, omdat zij op
de gewone wijs haar plicht vervullende, niet
rermoed heeft, wat niemand in het geheele
Meerenburg scheen te vermoeden, dat n.l.
het badwater van het krankzinnigengesticht
zelf iets krankzinnigs had gekregen, zoodat
zijn temperatuur van het normale 52 in eens
op 82 sprong!
Dit alles was den officier van justitie
even goed bekend als ons, toen hij plechtiglijk
voor het ^veroorzaken van den dood door
schuld" twee maanden hechtenisstraf requi.
reerde, waarop de rechtbank «recht
doende" n maand heeft afgedongen.
Welnu van dit «recht doen" begrijpt de
natie niet veel, en nog minder van de ge
heel onvolledige feitenkennis, waarmee de
rechtbank en de officier zich tevreden hebben
gesteld.
De allereerste vraag had, dunkt ons, moeten
zijn : op wiens bevel is zuil; een waterleiding
aangelegd ?
Was de directeur verantwoord met de ver
klaring: ik heb de plotselinge stijging der
temperatuur van 52°op 82°niet geweten ?
Zoo ja, wie was dan de schuldige: de com
missie van technisch beheer, de architect, de
machinist die den directeur onkundig lieten
van het gevaar, dat deze heetwaterleiding
in zich sloot, zoodat zelfs de hoofdver
pleegster de zusters niet heeft kunnen waar
schuwen ?
Vervolgens: waarom werd een meisje van
l!) jaar, door de directie in de storende
afdeeling van een krankzinnigegesticht tot
verpleegster aangenomen, en dat nog wel
herhaaldelijk aan hel werk gezet zonder
toezicht?
Uit het verhoor, meenen wij, is gebleken,
dat Juff. v. Steen niet schuldig is; maar
indien zij het ware: zouden wij dan niet
mot freule de Bosch Kemper in de On r. H. Cl
moeten vragen :
»'/ Is traar, zij her f t de kraan opengezet,
zij lici'ft de vrouw in liet bad i/elegd, maar
mug de schuld in volle zwaarte, op haar
drukken ? Ligt die niet veel meer aan degenen
die der onervarene zulk een werk opdroeg?
Staat hier niet als met vlammend schrift:
het verzorgen van zieken mag slechts aan haar
?worden opgedragen die rijp van jaren zijn,
ervaren en bekwaam voor haar werk ?"
En verder, hoe juist is de opmerking der
zelfde schrijfster, waar zij zegt:
«In vele ziekenhuizen is een chronisch
gebrek aan genoegzame hulp, en neemt men
dikwijls aan wat meu maar krijgen kan;
als men dan in die inrichtingen, waar men
zulke jonge krachten niet afwijst, ook maar
bedacht dat de directie daarmede de ver
plichting aanvaardt, deze ongeschoolde hulp
alleen voor huiswerk en kleine diensten op
de ziekenzalen te gebruiken, haar in gén
geval handelend tegenover patiënten te doen
optreden; en krankzinnigen zijn nog moeilij
ker te helpen dan gp-wone zieken, omdat zij
zelf in het geheel niet meedenken.
«In een groote inrichting moet het werk
zóó worden ingedeeld dat er met ieders
draagkracht rekening wordt gehouden. Wordt
dit niet gedaan, dan rust bij voorkomend
ongeluk de hoofdschuld bij de directie, niet
bij haar, die, zcoals men weten kon, niet
bekwaam voor het werk was.1'
Van het besef, dat dit alles behoort over
wogen te worden, vinden wij in de verslagen
der dagbladen geen enkel spoor. Wel daar
entegen heeft de Officier v. Justitie na zijn
requisitoir den lof van Meerenberg gezongen
als wilde hij zeggen, wij zullen u door Mej.
v. Steen schuldig te verklaren en eens een
flinke straf te eischen bewijzen hoe wij en
ik Officier van Justitie in 't bijzonder
waken voor den goeden naam van 't gesticht
Nu, de Haarlemsche officier van justitie kon,
na hetgeen ook over den heer Rethaan
Macare, als inspecteur van Meerenberg in
zijn qualiteit van Officier van Justitie, gespro
ken en geschreven is, allicht, geheel onwille
keurig, tot groote gestrengheid geneigd zich
betoonen, en wij zullen de laatste zijn om zulk
een ernstige opvatting van zijn ambt, te mis
prijzen. Maar.... heeft de Officie r van
Justitie zich niet vergist'' Wie daar voor
de rechtbank had behooren te staan, zelfs
of er iemand Voor de rechtbank had
moeten geroepen worden, weten wij niet,
maar zoo ja, zeker niet juffrouw v. Steen.
En, ook deze opmerking zij ons veroorloofd:
indien de lof, de roem van de verpleging
op Meerenberg moest gezongen worden,
was deze gelegenheid daartoe wel de meest
geschikte, nu daar als een beklaagde stond :
een meisje, dat tusschen haar 17e en 19e
jaar twintig maanden, en vaak allén in
haar afdeeling verpleegster was geweest in
dat... krankzinnigengesticht?
Het is te denken en wij hopen
het van harte dat deze jeugdige veroor
deelde in hooger beroep zal komen, en, wat
wij nog hartelijker hopen, dat zij zal worden
vrijgesproken. Want het zal geen gering
voordeel zijn te mogen constateeren, dat het
recht van de rechtbank ten slutie, ook in
dit geval, overeenkomt met het rechtsgevoel
van de natie, hetwelk, voor zoover wij hebben
kunnen nagaan, ten krachtigste protesteert
tegen het vonnis, door de Haarlemsche wet
geleerden geeischt eii geveld.
Een Monsterverbond?
Dr. Schaeprnan heeft te Leeuwarden een
redevoering uitgesproken, waarin hij o. a. is
opgekomen tegen de benaming van monster
verbond, gegeven aan het samengaan der
Katholieken en Antirevolutir nairen.
Dat viel hem niet moeilijk, want inderdaad
het bondgenootschap der kerkelijken is uit
eeu principieel oogpunt beschouwd zeker niet
monsterachtiger dan het te samenspannen van
conservatieven, liberalen, radicaal-liberalen
en zelfs christelijk-historischen voor n en
dezelfde verkiezingskar.