De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 30 mei pagina 2

30 mei 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1040 »Rome," zoo sprak Schaepman, »legt niet de hand in die van Dordt, maar die lieden, die te zamen gelooven aan een wereldorde, die stamt uit God, die gelooven dat Gods openbaring niet alleen geldt voor de binnen kamer van hart en geest, maar ook voor het openbare leven, die gelooven, dat in de staat kunde de christelijke beginselen niet mogen worden ontkend, verzaakt, verloochend, leggen niet als vertegenwoordigers van het katho lieke geloof n de calvinistische symbolen de handen in elkaar, maar als vrije staatsburgers, die gelooven in Gods heilige souvereiniteh." «Men zal toch wel nimmer ontkennen, dat eene partij, die met ons God herkent als den Koning der Koningen, als de bron van alle recht, ons meer nabij staat, dan andere par tijen, die, althans in het openbaar, geen | anderen grondslag kennen voor recht en i billijkheid dan den wil des volks en de j toevallige meerderheid." Wij gelooven dan ook niet, dat over dat samengaan van Katholieken en Antirevo- | lutionaire de verbazing zoo groot is. Hetgeen waarover men zich verwondert, is iets anders. Hoe is het mogelijk, zegt men, dat juist beide partijen, die gelooven in Gods heilige souve reiniteit; die gelooven dat Gods openbaring ook geldt voor het openbare leven en dat'in de staatkunde de Christelijke beginselen niet mogen worden ontkend, verzaakt of ver loochend ; die God erkennen als den Koning der Koningen, als de bron van alle recht en billijkheid tot verkiezingsleus het be houd der plaatsvervanging proclameeren ? immers menschelijkheid, Ghristelijkheid, recht, billijkheid, allen te saam, staan lijnrecht tegen over een legerinrichting, tegenover een stelsel van Vaderlands-verdediging, waarbij de rijke zegt: ik zal geld geven en gij arme geeft uw bloed! Dat punt is, met het oog op het geloof, zoowel het Roomsche als het Calvinistische geloof, nog altijd niet toegelicht. De overwe gingen, die wij tot dusverre vernamen, waren van wereldschen aard; nergens nog hebben wij een betoog gelezen, dat het geloof'in God, den Koning der Koningen, dat de christelijke ?beginselen, de bron van recht en billijkheid, het stillekens laten voortbestaan van zulk een onrecht, zulk een onbillijkheid, zulk een onchristelijkheid, gedoogen. Een reactionair wetsontwerp. In het vorige jaar hadden eenige al te ijverige politie-mannen te Berlijn vervolgingen ingesteld tegen de sociaal-democratische partij aldaar. De rechterlijke macht had echter de beschuldigingen ongegrond bevon den en de vervolging afgewezen. Dit incident had bij den Rijksdag de overtuiging gewekt, dat eene wijziging der bestaande wetgeving op het recht van vereeniging en vergadering noodzakelijk was. De Rijkskanselier, vorst Hohenlohe, begreep hoe gevaarlijk het zou zijn, den Rijksdag zulk eene herziening te laten beginnen onder den indruk van den door de politie beganen flater en het door haar geleden echec. Hij beloofde den Rijks dag, dat hij zelf een ontwerp zou indienen, dat aan alle billijke verwachtingen zou vol doen. Er waren natuurlijk wantrouwende Heden, die beweerden dat vorst Hohenlohe zich met de vervulling zijner belofte niet zou haasten en haar, als hij er kans toe zag, liefst geheel zou vergeten. Inderdaad heeft de Rijkskan selier getracht zich aan de onaangename taak te onttrekken en er bij herhaling op gewezen, dat het parlementair seizoen voor de indiening van zulk een belangrijk ont werp al te ver gevorderd was. Ten slotte echter is hij bezweken voor den aandrang, maar hij diende zijn ontwerp niet in bij den Duitschen Rijksdag, maar bij den Pruisischen Landdag. Het recht van vereeniging en vergadering wordt gewaarborgd door de artikelen 20 en 30 van de Grondwet; het wordt in Pruisen geregeld door eene verordening, die van 11 Maart 1850 dagteekent, en die ten doel heeft, het misbruik van dit grondwettig recht te verhinderen of te voorkomen. Het thans bij den Pruisischen Landdag ingediende ont werp is bestemd om in de plaats te kornen van de bedoelde verordening. Maar de regee ring verklaart uitdrukkelijk, dat het ontwerp slechts een voorloopig karakter heef/. Het moet aan de regeering bij haren strijd tegen de Umsturz-Iicstrebuityeii krachtiger wape nen geven dan die, over welke zij krachtens de verordening van 1850 beschikt. Later zal dan een nieuw ontwerp worden ingediend, dat niet alleen voor Pruisen, maar voor het geheele rijk van toepassing zou moeten worden. Het is niet moeielijk te raden, waarom de regeering dezen omweg heeft genomen. Zij durft niet dadelijk met haar reactionaire voorstellen aankomen bij den Rijksdag, die door het algemeen stemrecht is verkozen en in welken het lot van elk ontwerp afhangt van de houding van het Centrum, dat in den Culturkampf de weldaden van de vrij heid en van het gemeene recht heeft leeren waardeeren. Zij wendt zich liever tot den Landdag, die verkozen is volgens een stelsel van getrapte verkiezingen, van hetwelk Bismarck getuigde, dat er geen slechter denk baar is; lot den Landdag, waarin de con servatieven machtig zijn en de tamme, gouvernementeele nationaal-liberalen een be langrijken factor vormen. Het eerste artikel der nieuwe ontwerpver ordening bepaalt, dat vergaderingen, die in strijd zijn met de strafwet, of die de open bare veiligheid, in 't bijzonder de veiligheid van den staat, of den openbaren vrede be dreigen, kunnen werden ontbonden door de gedelegeerden van het gezag. Het is duide lijk, welk een misbruik al te ijverige, be krompen of onwelwillende ambtenaren kunnen maken van eene in zulke rekbare termen omschreven bevoegdheid. Krachtens de ver ordening van 1850 mocht tot opheffing eener vergadering van wege de autoriteiten alleen dan worden overgegaan, wanneer er voor stellen werden besproken, welke eene uitnoodiging of eene aansporing bevatten tot het volbrengen van daden, tegen welke door de wet straf wordt bedreigd. Artikel 2 bepaalt, dat vergaderingen, in welke politieke onderwerpen worden behan deld, niet mogen worden bijgewoond door minderjarigen. De wet van 1850 sloot alleen scholieren en leerlingen in handwerk of be drijf van het bijwonen van politieke ver gaderingen uit. Artikel 4 geeft aan de regeering het recht, vereenigingen te ontbinden en op te heffen onder dezelfde omstandigheden, in welke de politie (volgens art. 1) eene vergadering mag opheffen. Ook hier heeft de verordening van 1850 die toch waarlijk niet van een libe ralen geest getuigt! de veel minder reac tionaire bepalingen, die wij boven, als over eenstemmende met art. l van het nieuwe ontwerp, aanhaalden. In hetzelfde art. 4 wordt, wonderlijk genoeg, - aan de vereeni gingen een recht toegekend, dat zij onder de tegenwoordige wetgeving niet bezitten, het recht namelijk om zich onderling te vereenigen. Intusschen zullen politieke vereenigingen zich bij buitenlandsche vau denzelfden aard niet kunnen aansluiten zonder uitdrukkelijke machtiging van den minister van binnenlandsche zaken. In den Pruisischen Landdag is het reac tionaire ontwerp na de eerste lezing gesteld in handen eener commissie van rapporteurs. De aanneming is daardoor wel niet verzekerd, maar toch waarschijnlijk geworden, daar van de 28 leden der commissie 18 gunstig voor het ontwerp zijn gestemd. Intusschen heeft de Rijksdag zich niet onbetuigd gelaten. Gebruik makende van het recht van initiatief, heeft de heer Rickert, een der veteranen van de liberale partij, eveneens een ontwerp-verordening op de Vereenigingen en Vergaderingen voorgesteld. Natuurlijk vormt dit ontwerp de scherpst mogelijke tegenstelling met dat van de regee ring. De indiening gaf aan leden van aller lei partijen en richtingen gelegenheid om in krasse termen te protesteeren tegen de poli tiek van landsvaderlijkheid en willekeur, tegen de onmondig verklaring van het volk. Niettegenstaande al het tegenspartelen der regeering besloot de Rijksdag met 207 tegen 58 stemmen, het voorstel-Rickert in over weging te nemen. Natuurlijk is dit besluit van den Rijksdag niets meer dan eene demonstratie; al werd het voorstel-Rickert in alle lezingen aange nomen, het zou toch nooit door den Bonds raad worden goedgekeurd (om van het wei geren der keizerlijke sanctie niet eens te spreken) en dus geen wet kunnen worden. Maar de demonstratie heeft eene zeer ern stige beteekenis, vooral nu zij komt na de weigering der credieten voor de uitbreiding der marine en na de ongehoord scherpe af keuring, door den keizer over deze weigering uitgesproken. Het ongepaste dezer keizerlijke kritiek is op zeer gepaste wijze aangetoond door den afgevaardigde Bobel in den PruisischenLanddag. En ook in den Rijksdag is daar over menig hartig woordje gevallen. De afgevaardigde Eugen Richter verklaarde, dat Duitechland monarchistisch was en dit zou blijven, maar dat het zich nooit zou onder werpen aan hot régime van Sic rolo, xic juhco of aan de leer Volnniux ret/ix xuprcma Ic.c jiopn/i. Hij wees er op, dat de monarchie sedert den dood van keizer Friedrich zooveel had verloren aan prestige, aan populariteit, aan zedelijk gezag. D:iiir schuilde volgens hem het gevaar, en niet in de vorderingen van het socialisme, dat juist onder de uitzonderingswetten machtig was geworden, maar onder het gemeene recht steeds kalmer werd. Een Duitsch spotblad merkt op, dat het door keizer Wilhelm geteekende en door minister Von der Heeke gecontrasigneerde ontwerp niet ten onrechte is gedagfeekend uit 'rville. Daarmede wordt den oertijd bepaald onrecht aangedaan. Der Urmensch, der auf Pfühlen sass Und niedrer Bildungsstufe (zooals Scheftel verzekert) had geen »Knebelgesetze" noodig. IIIIIIIIIIIIUIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIimilllllllimmilUIIIIIIIIIUIIIIIIUnillillllllllllHI Sociafó tiiiinitiiiiiinHiimniniiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiintniiiiiiniituriiiiiiiiiitiiiiMii GelieelonlhoiKiing, (Ingezonden). (Slot.) Waarom geen geheelonthouder? wordt door de drankbestrijders telkens en telkens weer gevraagd aan degenen, die zich tot heden nog niet bij hen aansloten. En het antwoord? »Omdat ik," zegt een hunner tegenstanders »niet inzie, dat ten behoeve van een groep verloopen lui en krankzinnigen, die ook zonder alcohol den weg naar 't verderf wel zullen weten te vinden, de geheele natie zich aan banden moet leggen." Maar zóó mag men de kwestie niet fctellen, want zoo is zij niet. Het is een onwaarheid, dat het alleen zwakken, ellendigen zouden zijn, die door den alcohol te gronde gaan. Tot hen behooren juist menschen van den besten aanleg; menschen, die in verstand en goedhartigheid bij anderen niet achter staan. De alcohol heeft juist de macht om de van nature sterkste karakters te breken. Niet ten onrechte zegt een oud spreekwoord: eerst neemt de man een borrel, daarna neemt de borrel een borrel en dan dan neemt de borrel den man. «Maar bekeer dan liever de dronkaards!' roept een ander tegenstander ons toe. Zeker! dat willen we ook, doch langs een omweg. Zoolang de drink- en tracteergewoonten, zoowel als de drinkgelegenheden blijven bestaan, is het redden van dronkaards een onbegonnen werk, omdat die een groot deel der geredden weer tot hun oude zonde zullen d'en vervallen, telkens weer nieuwe slacht offers zullen eischen. Als we op die manier ons willen beijveren, een vat zonder bodem te vullen, komen we nooit uit den jeneverpoel. De onderhouders van 't groote kwaad, de heerschende drinkgewoonten,moeten de wereld uit, hoe eer hoe beter. Daartoe komen we in de eerste plaats om hulp aankloppen bij de matigen: voor hen is het prijsgeven van hun »enkel glaasje" een kleine opoffering. Zij zullen dus voor onze zaak 't eerst en 't ge makkelijkst te winnen zijn. Neemt zoo het aantal geheelonthouders toe, in diezelfde mate raken de drinkgewoonten in verval en nemen de drinkgelegenheden af. «Hoe meer strikken, hoe meer hazen l" zegt de strooper. Hoe minder kroegen, hoe minder dronkaards, voegen de drankbestrijders er aan toe. Zóó willen zij het aanleggen om de dronkaards te bekeeren. Maar 't gaat niet om den dronkaard alleen. Ze hebben ook op 't oog z'n gezin, z'n vrouw en kinderen; ook 't groot aantal, dat door 't voorbeeld der drinkers verloren gaat, ver loren moet gaan soms; ook de maatschappij. Hoe veler familieleven is niet voor altijd verwoest door den'drank; hoe menige vrouw werd daardoor niet diep ongelukkig; hoe menige drinker liet niet als eenige nalaten schap aan z'n kinderen verderfelijke gevolgen door overerving achter. De erfelijkheid van 't alcoholisme is door de laatste onderzoe kingen van tal van geleerden (dr. Legrain, dr. Garnier, dr. Baer, prof. Norman Kerr, prof. Porel, v. Kratït Ebing, Lombroso e. a.) onometootelijk bewezen. Daarom ijveren de drankbestrijders voor een krachtige onthou dingsbeweging, niet ter wille van een handje vol (?) dronkaards. Waarom geen geheelonthouder ? klinkt telkens de vraag. n 't antwoord? «Ik wil vrij zijn l' Vrij zijn, waarin? Vrijheid om met mate te drinken en te schenken soms? Maar dan hebben de onthouders uw hulp niet van noode. De matigen zullen zich zelf niet dan met moeite staande kunnen houden. Daarbij komt nog, dat een matig voorganger in 't slechte toch ook een slecht voorganger is. De matigen zijn juist de verleiders. Ge wilt vrij zijn, maai1 ziet ge niet in, dat ge tegelijkertijdeen bewijs van zedelijke onvrijheid geeft, door te vreezen, dat uw latere lusten u te machtig zullen worden, dat ge niet bestand zult z_ijn tegen den slechten invloed uwer misschien matig drinkende omgeving, dat ge den moed niet zult hebhen u los te maken van de tot conventie geworden drinkgewoonten? 't, Toe geven aan natuurlijke behoeften is noodig, maar zich tot drinken zetten zonder dorst te hebben kan men moeilijk anders beschouwen dan als een toegeven aan z'n zinnelijke lusten en die zich daaraan schuldig maakt is niet vrij. M(n moge dat, wanneer het een hoogst enkele maal gebeurt, al niet als een groote zonde beschouwen, een eigenschap om roem op te dragen is het toch allerminst. Neen! die alcoholica niet smaak drinkt, die ze een genotmiddel noemt en zich niettemin onthoudt, die is waarlijk vrij. Ge wilt vrij zijn ! Goed, maar toch niet om te doen wat ge verkiest? Dat is een dwaze, een onmogelijke eisch. Aan alle kanten zijn we gebonden, overal stuiten we tegen een wet, een verordening, een ge woonte of. . . tegen ons geweten. Als de vrijheid, die ge voor u zelf' verlangt, strijdig is met het, algemeen belang, zal de Staat u in uwe vrijheid moeten beperken. Juist op grond van deze zelfde overwegingen meenen (ie drankbestrijders, dat de vrije drankhandel aan banden gelegd moet worden, omdat zij een ernstig gevaar oplevert voor de gemeen schap, althans voor de groote massa. Waarom geen gfhcelonthouiler ? Meermalen werd ons daarop geantwoord : «omdat onthou ding een concessie is aan de zwakheid, omdat jelui de verleiding wilt wegnemen en op die manier de menschen deugdzaam wilt maken." i Dat het een bewijs van zwakheid zou zijn zich bij een geheelonthouders-vereeniging aan te sluiten, kan moeilijk als een ernstig zedelij k verwijt gelden. Die zoo redeneert, keert de zaak glad weg om. Men onthoudt zich niet van sterken drank, omdat men zich daartoe verplicht rekent uithoofde van z'n lidmaat schap eener vereeniging, (ieder opgenblikkan men dat opzeggen) maar men is op welken grond dan ook tot de overtuiging gekomen, dat geheelonthouding een eisch is van sociale rechtvaardigheid een daad van zuivere menschenliefde en heeft toen eerst gedachtig aan het ^eendracht maakt macht" zich uit vrijen wil aangesloten. Niet uit zwakheid dus, niet om uit z'n lidmaatschap kracht te putten in den hachelijken strijd tegen den drankdemon. Bekeerde dronkaards maken van 't geheele aantal drank bestrijders slechts een klein deel uit. Aansluiting is derhalve bij de groote meerderheid geen oorzaak tot onthouding, maar een uiting van innerlijken toestand. Wat dat wegnemen der verleiding betreft, zoolang uit de ervaring blijkt, dat een groot deel der menschen tegen de drankyerleiding niet bestand is, achten wij dit middel niet aüeen geoorloofd, doch zelfs noodzakelijk. Velen zullen daarin een vrijheidberooving van 't individu zien, wat nood? In 't belang der gemeenschap maakt de overheid wel meer inbreuk op de persoonlijke vrijheid. Staat zij toe, dat wij wapenen dragen'? Is de koepokinenting niet verplichtend gesteld, ook voor de tegenstanders daarvan? 'Werd, toen voor eenige jaren te Amsterdam de cholera heerschte, niet gelast de zweminrichtingen te sluiten, ondanks den tegenstand van enkele hartstochtelijke zwemmers, die voor zich zelf het gevaar voor besmetting niet vreesden? Dergelijke maatregelen in 't belang der volks gezondheid worden door ieder weldenkende toegejuicht. Op welken grond handhaaft men dan de vrije dranknering, die immers gedreven wordt ten koste van 't geluk van velen onzer naasten? Toch niet om den matige een gele genheid te bieden zich te oefenen in zelfbeheersching? Waarom geen geheelonthouder? Och!" luidt vaak het antwoord, «geheelonthouding is zoo lastig. Vooral 't niet schenken. Is dat laatste nu wel strikt noodig?'' Ongetwijfeld! 'W'atge zelf' niet wilt drinken, moogt ge evenmin uw gasten voorwetten, 't Mocht u anders gaan als een mijner vrienden en z'n. vrouw, die wel 't drinken, maar nog niet 't schenken afgeschaft hadden. De laatste maal, toen zij hun gast op een glas port hadden getracteerd vroeg kleine Jan (hun vijfjarige jongen) toen »tante" vertrokken was: «Moes l mag ik asjeblieft ook een glaasje port?" «Port, vent, jij? wel nee, mannetje, dat is heelemaal niet goed voor je, port is vergif!" «En je drinkt 't zelf wel, is 't dan voor jou wel goed, moes?" klinkt 't met lichte ver wondering. »Ik ? wel nee, dat weet je wel beter. Heb je niet gezien, dat ik niets gedronken heb?" Dat scheen indruk te maken. De kleine vrager zweeg en stond een poosje stil te kijken. «Maar moes! Je geeft 't toch wel aan tante! Waarom doe je dat dan?" Moes kreeg een onaangenaam gevoel. Haar kind haar aanklager! «Dat is waar, Jan! Maar moes zal 't nooit weer doen, hoor vent!" Dien avond sloten m'ii vriend en z'n vrouw zich aan als lid van een geheelonthoudersvereeniging. Dien avond werden ze van «niet drinkers", ook >niet schenkers". Gij allen, die uw naasten, die bovenal uw kinderen liefhebt, laat ons niet langer alleen staan, komt tot ons over, helpt ons de heer schappij van kroeg en drinkgewoonten ver nietigen. Honderden zwakken en slachtoffers van den alcohol en duizenden moeders en kinderen zullen u later voor uwe hulp dank baar zijn. A m s t., 23 Maart '97. J. P. BEKOM AN. ttuuuuuiuuuiuiunlliuiiimuuillmmuuumiiiiummiiiiii De Nederlandsche Tooukunstenaars-vereenigmg bestaat nu twee eu twintig j-tar. Wanneer uieu een blik werpt op den muzikalen toestand van Iv7ö, toen liet denkbeeld, eene vereeniging vau Xederlaudsche kunstenaars CM te richten door den heer Ileinze werd geopperd en hij dadelijk stenu vond bij zijne collega's Xicolaï, l lol en anderen, zal men ook liegrijpen dat er een ruim veld te bcarbeiden viel. lift hoofddoel om in het belang van de \edcrlandsche kunst eu de Ned. kunstenaars te arbei den heeft vruchten gedragen. Het uitvoeren van Xed. composiliëu is sterk toegenomen, men ziet bijna geen programma meer of het bevat namen van Nederlanders, en liet ini tiatief door deze vereenigiug genomen om toen het na gedane stappen bleek dat de Regeering niet geneigd was examens in te stellen voor muziekrmderwijzers en onderwijzeressen, zelfs niet voor hen die op de school zangonderwijs moesten geven meende liet bestuur zelf voorstellen aan de vergadering te moeten doen. Er werden pro gramma's ontworpen, aangenomen en later gewij zigd volgens de opgedane ervaringen, eu al zetr spoedig meldden zich tal van caudidateu aan. Die examens hebben in den loop der jaren reeds vee! goeds gedaan. ]n de eerste plaats zijn ook vanwege de Maat schappij tot bevordering der Toonkunst examens ingesteld. Daar die examens weer op andere wijze zijn ingericht kan men zeggen dat zij elk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl