De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 30 mei pagina 9

30 mei 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1040 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Koningin en de politieke partijen. «Spreker vraagt of de Groote Zwijger niet liever de Koningin bij haar troonsbestijging zou zien staan tusschen mannen als spreker en Roëll, dan tusschen mannen als Schaepman en Kuyper." (v. HOUTEN te Groningen.) DE ZWIJGER tot WILHELMINA: »Zou hot niet de voorkeur verdienen tusschen geen van die twee paren te gaan instaan, maar bij mij te blijven ?" «jllllllllllltlllMMIIIIIIIMIIIIinillllllllllllMIIIIIIMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIinlIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMlnillllHllllllllltlKIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIII III l II III1111 M II IUIIIIIII Illlll II11III Illl 11 MUI l II Illlll 111 Illll l II111 Illl 111IIIII u'i Is goed," bromde bij. We zullen met den trein van zes uur naar buis gaan." Toen wij op het perron kwamen, trad de stations portier naar ons toe en zei: ,Een telegram, mijnheer; ik geloof voor u." Greg rukte het hem uit de hand en scheurde het open. »Heb portefeuille al naar Lynton opgestuurd. Louise." Wij bereikten Londen om 11.55. Onze laatste trein vertrekt om 11.50. Wij konden echter nog weg met een lokaaltrein, die ons halfweg bracht en om 1.30 kwamen wij thuis, tot op de huid "toe nat, want parapluies, jassen, mantels, alles was natuurlijk doorgegaan naar Lynton. Wij schelden; geen antwoord. Greg bonsde op de deur en schelde nog eens; niemand kwam. Greg raapte een steen op een kleintje maar en gooide het zachtjes tegen Louise's venster aan. Het ging door de ruit, maar maakte Louise niet wakker want Louise was er niet. Xa het keukenraam te hebben opengewrongen konden wij einde lijk in huis komen. Wij vonden het verlaten. In Greg's kamer lag oen versleten vettig stinkend pak kleeren, een smerige hoed en ?een paar laarzen met doorgeloopen zolen. Greg's beurs eu de mijne lagen op den vloer, ledig; mijn zilveren theelepeltjes, en «en massa andere snuisterijen, mijn nieuw wandelcostuum en mijn mantel van zestig gulden waren weg. Louise en ik waren ongeveer ?even groot en van dezelfde gestalte, en ik ben zeker dat haar «aanstaande'1 heeft gevonden dat ze er mooi uitzag in mijn kleeren, terwijl zij hem natuurlijk ,,erg deftig" vond in Greg's zondagspak, dat hij had gestolen. Wij hebben Louise nooit weerom gezien. Met de £ 70 a £ SO, die wij voor ons zomerreisje hadden opgespaard, hebben zij eu haar vrijer ongetwijfeld hier of daar braaf mooi weer gespeeld. De bagage werd ons teruggezonden, nadat wij behoorlijk voor veertien dagen logies in het hotel betaald hadden; en mijn zomeruitstapje dat jaar bestond uit het ritje in den trein naar Tauuton, een paar tochtjes met de rivierboot naar Southend en eens naar Margate. Ik geloof niet dat mijn heer en gemaal ooit weer op een Vrijdag voor zijn pleizier op reis zal gaan. INGEZONDEN. Mijnheer de Eetlacleur '. Met genoegen las ik in uw blad van -J 5 April 11., het ingezondene onder bet opschrift i-'ooienstelsel." Ook mij hindert altijd deze verfoeilijke gewoonte, te Amsterdam algemeen in zwang, om den bellner, boven het verschuldigde bedrag, een gedeelte van zijn loon uit te keeren. Ook moet dit, zooals den heer W. mijns inziens terecht opmerkt, voor hen stuitend zijn, op die wijze hunne verdienste te moeten zoeken. In 18!):!, tijdens de tentoonstelling te Chicago vertoevende, viel het mij, als Hollander, op, dat men dimr in cafc's en restaurants niet met den kellner afrekent, doch van dezen een bon ontvangt, waarop het bedrag vermeld is, dat men te betalen heeft, hetwelk men bij 't heengaan den kassier, bij den uitgang voor zijn lesse naar zittende, overlegt en aan dezen het bedrag (niets meer) betaalt. Wat zou er tegen zijn, dit ook te Amsterdam in te voeren ? Zou dit voor den eersten, welke er mede zou beginnen, geen groot voordeel kunnen bezorgen ! Dankende voor de plaatsruimte LEd. Dw. Dn. E. J. SNUIFJ.ES. Mr. van Houten heeft te Groningen <lat is niet in het Binnenhof' maar zoo ver mogelijk daarvan daan. gezegd, dat hij niet begrijpt, waarom men de lijkverbranding niet toelaat, en verzekerd, dat hij deze drie jaren de katholieken naar de oogeri had moeten zien om de kieswet, anders zou hij zich niet koest hebben gehouden. Nu dat had ik ook al gedacht. Zoo'n mooie kieswet was wat waurd, en de lijkver branding is maar een klein prijsje geweest, dat we daarvoor betaald hebben. Eindelijk van den druk der katholieken bevrijd, moet men de lijkverbranding toestaan, zoo herhaalde hij nog eens, en zijn Groningers applaudisseerden, waaruit ik meen te mogen afleiden, dat zij liever verbrand dan be graven worden. In elk geval blijkt me uit dit deel van v. Houtens redeneering, dat hij alles behalve mak is, als hij niet onder den druk der katholieken zit, en zeker zou hij na de aanneming cler kieswet dadelijk met lijkver branding voor den dag zijn gekomen, ware hij van zijn kieswetwerk niet te vermoeid geweest, zoodat hij nog een jaartje moest uitrusten, toen hij onder dien druk was uitge komen. Het doet mij genoegen, meer dan ik zeggen kan, van Houten nu weer heelernaal opgefriselit eu met een ingekankerden haat tegen alles wat druk in en Drucker heet, zich zelf te zien presenteeren voor ten knmer/.etel, want, zoo denk ik bij me zelf, _ wanneer die man nu eens geen minister bleef en evenmin een mandaat als een portefeuille wist te verwerven, waar zou het, niet zóó veel bruisende kracht heen I Nu hij, heelemaal wedergeboren, voor zijn Groningers is opgetreden en hun heeft toegeroepen: hier'is je oude Sam weer, hij durft zelfs lijken verbranden! geloof ik zeker, dat ze hem ook in genade zuilen aannemen. Een zonderlinge misvatting echter geeft liet <'<'.ii.li u in te lezen, na vermelding van van Ilouion's kloeke beginselbclijding : »Daar herkent een ieder ter.-tond den .-ehrijver der «Bijdragen tot den strijd over God. Eigendom en Familie'1... Het is, dunkt me, duidelijk, dut, van H»ut,ei: daarbij geen oogenblik aan God, aan Eigendom <.i' Familie gedacht heeft n.aar alleen aan zijn kiiiiicf.r/r/.ici* wat trouwens voor een goed politicus als het meest, onmisbare dezen drie verre te boven gaat. * * * Van Houten is nog altoos sterk in zijn beeldspraak ^Minister zijn zonder kamerlid is een standpunt zonder voet." De voet van het standpunt des ministers is dus het kamerlidmaatschap. Het standpunt is hei punt waarop iemand staat, en niet die iemand, maar dat punt waarop die iemand, in dit geval v. Houten, staat, moet dus een voet hebben ! Of heeft v. Houten het anders bedoeld ? En wel aldus: Ik v. Houten stond, tijdens dit ministerschap, wijl ik niet tevens kamerlid was, niet op een voet maar op ... ja, waarop dan ? ... op mijn hoofd ? Eerlijk gezegd daar had het somtijds wel iets van. Ik heb van zijn vroegere vrienden nog al dikwijls moeten hooren, dat het precies was, alsof hij geheel en al was om gekeerd. Te eer houd ik het er voor, dat v. Houten, dit heeft willen te kennen geven, wijl hij er dadelijk op liet volgen, daar ik zoo stond op een standpunt zonder voet, kon ik maar weinig tyrannie uitoefenen ! En dat is zoo. Iemand met zijn beenen in de lucht en zijn hoofd op het standpunt vermag niet veel of het zou een geboren koord danser of duivelskunstenaar moeten zijn... en dat is hij allerminst. De eenige tyrannie, waarvan v. Houten be schuldigd is geworden, betrof'zijn benoemingen,'t laatst in de fameuze geschiedenis met Brediusen het Mauritshuis, en toen heb ik meer dan n hooren vragen is het met dien Minister wel pluis, hoe kan hij zoo klein zijn, wat schoeit hem toch ? Maar nu geeft hij ons de verklaring: hem ontbrak het kamerlidmaatschap! Had hij dat maar gehad, hij zou veel grootscher zich betoond hebben ook in zijn tyrannie. Bij het scheiden van de markt leer je de lui kennen, zegt het spreek woord, vooral toepasselijk op de paardenmarkt. Gelukkig kunnen we dat nu wijzigen in zulker vooge: bij het scheiden van de markt, leer je de ministers kennen, ik althans heb v. Houten nooit zoo goed begrepen als na zijn Groningsche speech! * * * Den heer Treub draait het hart om in het lijf, nu hij ziet dat de verkiezingen weder loopen over kerkelijk en nietkerkelijk, en hij dankt de omstandigheden, die hem ontheffen van de taak, om zich in den politieken warwinkel te begeven. Uit beide verzekeringen leid ik af', dat de toestand inderdaad erg moet zijn. Als Treub dankt omdat hij niet aan politiek mag doen, en dat nog wel nu zijn fusieplannen een begin van verwezenlijking krijgen, ontbreekt er zeker niet weinig aan de goede orde van zaken ! Maar n ding kan ik niet inzien. Die warwinkel, wat is dat nu ? Ik heb al heel wat verkiezingen bijgewoond, maar nooit was de zaak, naar mijn burgermans verstand, zoo begrij pelijk als ze is bij dezen campagne. Het is nu eenvoudig over de geheele linie: kerkelijk of anti-kerkelijk ; vóór Onzen lieven Jieer of tegen Onzen lieven heer, en links en rechts zijn bijna even duidelijk gescheiden en onderscheiden als hemelsch en aardsch, liet heden en het hiernamaals; me dunkt bij deze verkiezing kan niemand, tenzij met opzet, zich vergissen! In '1)1 toen Treub zelf in Burgerplicht moest gesteld worden en hij met Borgesius voor Amsterdam kwam aandragen, was de politiek veel ingewikkelder, en ik ken nienschen, wien, natuurlijk omdat zij de zaak ver keerd begrepen, toen reeds het hart in het lijf is omgedraaid. Het is waar, behalve Onze, lieve Heer, wordt het dageKjksch brood bij dezen verkiezingsstrijd nogal genoemd. Bescherming van den man, die het graan verbouwt of' be scherming van den man, die bet graan eet?luidt de vraag; doch zelfs zóó blijft de verkiezingsleus zuiver genoeg. Van een iranc'utkcl gesproken, ik denk nog altijd aan artikeltjes van den heer Treub over voorwaardelijke heffing van graanrechten, en zoo is de^ vraag al bij me opgekomen, of, nu hem het Itrtrt in het lijf is omgedraaid, hij misschien ook niet meer in zijn mnnij zit met beschouwingen, waarover hij maar liever niet sprak, zelfs nu de lieele wereld om heni heen, niet alleen de politieke maar ook de economische, het over graanrechten had!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl