Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1041
By de firma E. J. van Willingh & Co. Spui 23,
is tentoongesteld een teekening van M. Bauer
Kremlin te Moskou.
Op de drukbezochte tentoonstelling
-Braakensiek zy'n van de geëxposeerde werken »Plaats
voor de Wals" en ^Carambole" door particulieren
aangekocht.
iiiiiiiiiiiiiiiiiimiini
SoDja Kowaleista.
De belangstelling in de persoonlijkheid dezer
merkwaardige vrouw heeft juist weer nieuw voedsel
gekregen, nu hare jeugdherinneringen uit het
Russisch in het Duitsch vertaald zy'n, (in het
Hollandsch verschenen ze reeds in 1894) en men
er zich over verbaast, hoe de beroemde pro
fessor in de wiskunde aan de Universiteit te
Stockholm tevens zooveel dichterlijken aanleg
en zooveel hartstocht hebben kon. Maar tegelijk
ook komt in de Deutsche Bundschau een artikel
van Mevrouw Sophie von Adelung over hare nicht
Sonja voor, en men kan er uit zien dat het al
even moeielyk is onbetwist eene grootheid voor
zy'n neven en nichten te blyven als voor zyn
kamerdienaar; het geval Swatt Abrahamsz
Multatuli kon dit ook voor Nederland bewijzen,
Toch wil Mevrouw von Adelung hare nicht
niet geheel afbreken.
»Sophie of Ss&fa (eerst later noemde men haar
Sonja) was in uiterlijk geheel het tegenbeeld van
haar lenige en jracieuse zuster Anjüta. Ssbfa's
rond gezicht gloeide in mat email als een rijpe
perzik, haar groote oogen vol uitdrukking drongen
als vragend ieder in de ziel, de eenigzins opge
trokken mond was als eene kers; hare gestalte
was buigzaam maar niet slank, waartoe zeker de
losse kleeding iets bijdroeg; maar al haar bewe
gingen hadden iets snels, onvoorbereids,
spontaans, evenals haar rede, waarin de woorden zich
overhaastten en over elkaar struikelden, tot zy'
plotseling met vonkelende oogen en hagenden
adem moest stilhouden, om den afgebroken draad
weer vast te knoopen... Zy' was een
ongeloofely'k veelzijdige natuur, en toonde voor al wat weten
schap was een onleschbaren dorst, maar n ding
treft my nu als kenmerkend voor haar karakter en
haar levenslot: zij, e venals hare zuster Anjüta hield
zich zoo volkomen met de beschouwing vanhaar
zelve, hare eigene gevoelens, beschouwingen en
gedachten bezig, dat de buitenwereld om zoo te
zeggen niet voor hen bestond. Zij droeg daarin
wel hare gevoelens en gewaarwordingen over,
maar zij zag daarin altoos weer alleen zich zelf,
en bouwde zich zoo hare eigene wereld innerlijk
op, zonder zich er om te bekommeren of die
met de werkelijkheid overeenstemde... Haar
ontbrak de gave, zich liefdevol in een ander te
verdiepen, zich in het schoone, goede en ware
boven haar eigen Ik te verheffen. Zy' zocht
overal zich zelve, dit eigene levenskrachtige en
verlangende Ik.
Ssöfa was steeds veel te subjectief om voor
de hoogere schoonheid der kunst een diepe vat
baarheid te hebben. Wel verrukte haar muziek,
vooral gezang, en een tijdlang luisterde zy' met
ontroering. Maar dan kwam altoos de gedachte:
»0, als iemand ook zoo kon zingen, ook zoo de
harten zijner toehoorders trefl'en, wat zou dat
IIIIIIIIIIIIUI
had hij zijne begeerige grijpvingers uitgestrekt, en
dit alleen omdat hij had wat zij niet bezaten: geld.
Was dat billijk? Was het billijk, dat hij, oude
doeniet, voortleefde in weelde en overvloed, terwijl
anderen, die vrouw en kinderen hadden te onder
houden, moesten zwoegen en sloven als lastdieren ?
Was hij niet als de koekoek in het nest van een
anderen, vreemden vogel, als een brutale, oude
koekoek! Ja, die koekoek, was hij, een indringer,
een bloedzuiger!
Hij had de linnenkast van de vrouw, de schrijf
tafel van den heer des huizes, en hun beste canap
kleedje lag voor dagelijksch gebruik onder zy'n
voeten. Zijn hospes moest als een dief op zij n eigen
portaal sluipen, om zijn eigen piano te hooren,
wanneer mijnheer Tobiasson zich eens verwaardigde
er op te spelen. En de arme kleinen, konden zij
een oogenblik luidruchtig zijn, zonder aanstonds
tot stilte te worden vermaand met een angstig:
»Denkt toch om mijnheer!"
Een dienstmeisje hadden ze, dat alleen reeds
mijnheer Tobiasson grijze haren had kunnen be
zorgen, wanneer hij ze niet reeds had gehad. In
de eerste plaats kon hij er zich geen begrip van
vormen, uit welk onderaardsch hol ze haar wel
hadden te voorschijn gebracht, want ze zag er uit
alsof geen zonnestraal haar ooit had beschenen. In
de tweede plaats was haar plunje zoo dun en sjofel
en versleten, dat hij er koud van werd, alleen door
er naar te kijken. En dan had zij iets over zich,
alsof zij altijd bang was voor het een of ander,
inzonderheid voor hemzelven, en steeds liep zij
met het hoofd naar omlaag, als was zij zoekende
naar het eerste het beste rattenhol om er weder
in te verdwijnen. Hij had opgemerkt dat zij nooit
bij hem mocht binnenkomen, alvorens zich eerst
behoorlijk te hebben opgeknapt, hetgeen hierin
bestond, dat zij het stugge haar met water uit de
oogen streek, en een door het veelvuldig wasschen
geheel verschoten boezelaar voordeed, zoo stijf
gestreken als een vel bordpapier. Op de
waschdagen en er was daar aan huis wat te wasschen!
zag hij het arme schepsel geregeld de plaats
oversteken in een nog treuriger kleedij dan ge
woonlijk. In het bijzonder was zijn oog gevallen
op een driehoekige scheur in den bovenarm van
het dunne katoentje, door welke de bloote arm
te zien kwam. Wanneer het eeu bitter koude dag
was en zulke waren er dien winter vele
dan wou die scheur mijnheer Tobiasson maar niet
uit de gedachten. Hij had die scheur voor zijn
heerly'k zy'n !" en zy'verzuimde het tegenwoordig
genot voor het droomen over iets nog hoogers,
onmogelijks. Wat later vertelde zy, dat zij haar
geheele mathesis er voor geven zou, als zy zoo
kon zingen. Nooit zal ik vergeten, hoe verbaasd
ik was, toen zij mij eenmaal bekende, dat zij geen
gevoel had voor de schoonheid der natuur; dat het
haar hetzelfde was, of zy' op een straatweg tusschen
kale velden wandelde of in een prachtig bergland
schap ; op al haar wandelingen was zy zoo ver
vuld van allerlei gedachten, dat zy op de omgeving
nooit lette."
Den aanleg tot de wiskunde had Sonja, volgens
hare nicht, van een overgrootvader van moeders
zijde, die eigenlyk theoloog was, maar door eeu
toeval een groot wiskundige werd en ook zy'n
zoon in die studie liet opleiden. Sonja's dochter
daarentegen heeft er zoo weinig aanleg voor, dat
zij op de meisjesschool bij haar sommen moest
geholpen worden.
* * *
Wat de beide verhalen van Sonja Kowalewska
betreft, die nu door Louise Flachs Fokschaneanu
uit het Russisch in het Duitsch vertaald werden,
het zy'n Jeugdherinneringen en De Nihiliste; het
eerste der twee is by' ons onder den naam De Zusjes
Rajewski door Una uit het Zweedsch vertaald
en bij de firma Van Kampen verschenen. Zy geven
natuurlyk nog beter inzicht in de persoonlykheid
der merkwaardige vrouw dan hetgeen door anderen
over haar geschreven is. De twee grootste bronnen
waren tot nog toe de bekende biographie door
Charlotte Edgren-Leffler, hertogin van Cajanello,
het latere boek van Ellen Key, ter aanvulling
van deze, en het opstel in den interessanten
bundel Moderne Vrouwen van Laura Marholm.
Maar dit alles was eigenlyk tweede hand; even
als al wat haar tydgenooten uit de steden waar
zy leefde, Stockholm, Pary's, Florence, Peters
burg, omtrent haar wisten te vertellen. Die twee
verhalen geven iets van haar zelf.
Dr. Moritz Necker, uit Weenen, schryft
over deze voor hem nieuwe bron: »Als uien
het goed nagaat, is Sonja Kowalewska een van
die wondermenschen die veelverspreide psycho
logische overtuigingen lijnrecht tegenspreken. Tot
nog toe golden poëzie en wiskunde als
onvereenigbaar; zelfs Goethe's mislukte pogingen om
mathematisch te denken kon men als bewijzen
hiervoor aanhalen. En nu komt daar die kleine
Russische vrouw met de veelgeroemde groote
oogen (»als geconfijte kruisbessen"), verkrijgt
lauweren als wiskundige, wint in 1888 den prix
Bordin te Pary's als eerste bekroonde vrouw in
die wetenschap, en schrijft alleen als uitspanning,
in tijden toen zij van haar wetenschappelijk werk
moest uitrusten, vertellingen neer, van uiterly k heel
bescheiden omvang, maar zoo mooi en zoo waar, dat
de heele Russische en Skandinavische kritiek
haar terstond in de ry der eerste schryfsters
plaatst".
Necker pry'st vooral de helderheid en diepte,
de doorzichtigheid van motieven, den rijkdom
van détails en kleuren, die de dichteres met den
meesten eenvoud als iets van zelf sprekends geeft.
Prof. Leffler, haar collega en vriend te Stockholm,
zeide dit reeds in zy'n lykrede (Acta Mathematica
XVI, 1891): «Sonja vereenigde met de intuïtie
van den wiskundige de intuïtie van den dichter."
flllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllll
iiniiiiiiiiiiiiintiniim
oogen, waar hij ook was en wat hij ook deed, en
hij kon aan niets anders denken dan hoe pijnlijk
de koude zich moest doen gevoelen op die open
plek, hoe zij onder de dunne kleedij zich over
het geheele lichaam verspreidde, langs de ineen
krimpende zenuwdraden naar binnen drong, de
huid bont en blauw deed worden, door elke porie
heen zich een weg baande tot merg en been, tot
in de ziel toe, die nijpende koude, waartegen
zelfs zijn lekker warme pelsjas hem niet vermocht
te beschutten.
Het was om er gek van te worden, wanneer
mea er aan ging denken hoe koud zij het hebben
moest, en dat juist hij dat had moeten opmerken !
De anderen konden haar gerust zoo zien loopen,
maar, o, hij niet, hij niet!
Was het eigenlijk niet al te bespottelijk? Wat
ging het hem toch aan of zij koude en gebrek
leed? Zoo had hij zich zelven bij herhaling afge
vraagd, en toch kon dit niet verhinderen dat
hij zich als een aterling bleef beschouwen,
omdat hij het zoo goed had, terwijl hij de armoede
zoo dicht in zijn nabijheid zag,
Welk een kwelling zouden dan wel groote
rijkdommen met zich sleepen, wanneer men het
reeds zoo te kwaad had met een onnoozele kleine
lijfrente!
Hij had zich voorgesteld zijn Kerstavond rustig
en genoegelijk door te brengen met een flesch
Johaunesbergcr en wat muziek, waarvau hij juist
een nieuwe bezending had ontvangen. En dat uu
juist dit alles in den weg moest komen om zijn
avond te vergallen! Het was alweer de oude
dwaas, die ellendige zotskap, die er de hand in
had. Had hij niet mijnheer Tobiasson ingefluis
terd: //Weet je wat, jij moest de deur uitgaan,
onverschillig waarheen; zeg maar dat je ergens
gevraagd bent. Je loopt de stad een eindje rond,
en gaat in eeu. restauratie eten. Dat hindert niet
voor een keer, en dan laat je hun je kamer
over, je geeft de kinderen wat speelgoed, eeu nieuwe
japon aan de meid, en een cadeautje aan je hospita.
Je kunt je voor u enkele avond wel eens buitens
huis ophouden; zoodat het voor hen zijn zal
alsof ze hun eigen tehuis weer geheel hadden en
alles was als voorheen, zonder dat ze een indrin
ger behoefden te dulden. Zoo zou ik het nu maar
eeas opknappen!
Zoo ver was het gekomen, toen mijnheer zijn
//ja, ja" liet hooren, en het klonk knorrig genoeg,
want hij gevoelde maar al te wel, dat hoe hij ook
Sonja had een buitengewoon levendige herin
nering behouden aan al wat haar in haar jeugd
was overkomen. Wanneer zy' langer had geleefd,
zou zy', naar mevr. Leffler mededeelt, geheel de
wetenschap voor de poëzie hebben laten varen;
ook haar stryd en ondergang, door Laura Marholm
als eene liefdestragedie beschouwd, is volgens
dr. Necker veeleer als een conflict tusschen kunst
en wetenschap te beschouwen. Dit kan men
intusschen uit de novellen niet opmaken.
Op Sonja's jeugd oefende zeker de reusachtige
omkeering in geheel Rusland, de afschaffing der
lijfeigenschap, een sterken invloed uit.
Tegely'k daarmede kwam de groote stormvloed
der Westersche denkbeelden, de tegenstelling
tusschen het oude geloof en de materialistische
wetenschap dier dagen, de onoverkomelijke kloof
tusschen het geslacht der vaders en dat der kin
deren, waartusschen eeuwen schenen te liggen.
Het rechtstreeksche gevolg, by' de Russische
temperamenten van zelfverloochening en marte
laarschap, was de beweging der jonge nihilisten,
en een van Sonja's verhalen heet dan ook De
nihiliste. Het vertelt de geschiedenis van een
jong meisje, dat aan Sonja zelf de wordings
geschiedenis van haar revolutionair karakter komt
vertellen, te Petersburg het proces tegen de 75
nihilisten komt bijwonen en zich aan een der
verbannenen naar Siberië, dien zij niet kent, als vrouw
opdringt, enkel uit geestdrift en behoefte aan
martelaarschap.
De andere novelle, Rindheiterinnerungen, (bij
ons De zusjes Rajewski) geeft een zeer intiem,
zeer warm en zeer echt beeld van het leven
eener Russische familie in dien overgangstijd.
Vader en moeder, de oude kindermeid Njanja,
de Engelsche gouvernante, de ooms en tantes, de
bewoners van het heerenhuis en van het dorp,
de omgeving en de natuur, worden er levendig
en intiem in geschilderd. Beslissend voor Sonja's
toekomst was het zeker, dat bij gebrek aan goed
behangselpapier de muren der kinderkamer met
de bladen van een boek over integraal en differen
tiaalrekening behangen waren, dat door haar vader,
generaal der artillerie, in de prullemand geworpen
was. De heldin der geschiedenis is trouwens
hare zuster Anjüta, weinige jaren ouder dan
Sonja, en die in het gezin den zwaarsten schok
tusschen moderne en ouderwetsehe denkbeelden
doorstond. Anjüta deed aan litteratuur, trouwde
later met een communard, en in dien
tusschentijd was de oude generaal zoover gekomen, dat hij
zich zelf naar Parijs begaf om bij den president
Thiers ten gunste van zijn schoonzoon tusschen
beiden te komen.
Zoover reiken intusschen deze herinneringen
niet; alleen tot de kennismaking tusschen Anjüta
en Dostojewski, van wien Sonja een prachtige
karakterstudie geeft. In deze herinneringen komt
dan ook geen opheldering voor omtrent Sonja's
huwelijk. Volgens Mevr. Lefrler en Laura Mar
holm was dit alleen een schijnhuwelijk geweest,
zooals meisjes in Rusland er in dien tijd dikwijls
sloten om uit het ouderlijk huis te komen en in het
buitenland te gaan studeeren. Volgens mevrouw
von Adelung daarentegen was het een werkelijk
huwelyk, uit liefde, geweest; zij haalt daarbij
brieven vol aandoenlijke schilderingen aan, door
bloedverwanten die bij de plechtigheid
tegenwoormocht argumenteeren en tegenstribbelen, de dwaas
hem toch de deur uit zou weten te krijgen.
//Ja, ja, hij zou alles in den steek laten,
hij zou het veld ruimen, ja, ja." Hij was zoo
boos, dat het bloed bem naar het hoofd steeg. En
wat zou er het gevolg van zijn? Dat men er al
heel gauw achter zou komen, welk een goede
lobbes hij eigenlijk was. Natuurlijk zouden ze
alles aanpakken, in het eerst met een beweging
van blijde verrassing, een suikerzoet lachje,
maar al heel spoedig zou het een gewoonte worden,
waarmede men uit den aard der zaak zich nog
ingenomen zou tooneii, en dan eindelijk iets, waarop
men van te voren meende te kunnen rekenen, iets
dat men te goed had; en zoo zouden ze gaan
deweg hooger eischen gaan stellen. Dan, was
hij eens en vooral onder de pantoffel van zijn
hospita, zooals hij het iu Lund onder die zijner
huishoudster was geweest. De menschenhater lachte,
alsof hij iets bitters had ingeslikt.
Neen! Och, wat ging het hem ook aan hoe zij
hun kerstavond doorbrachten ? Was hij aangewezen,
om alle menscheu te helpen, met wie hij in aan
raking kwam?
Hij zou zich al dien onzin maar uit het hoofd
zetten, en eerst hier of daar gaan middageten.
Wat had hij met den kerstavond uit te staan
kerstavond ? hm, een aardigheidje voor kinderen,
zulke grappen waren niet meer van zijn leeftijd.
Hij was een oude menschenhater ....
Gladgeschoren, in zijn beste pak, ging hij de deur
uit. Geschoren was hij nu eenmaal. Daar was niet
meer aan te veranderen.
Op straat zag hij kinderen en oude vrouwen
met kleine kerstboomen. Hij zag hecren met pakjes,
kruiers met pakjes, jonge dames met pakjes. Het
was of de menschen gek waren! En allen schenen
het even druk te hebben. In aller blik was iets
geheimzinnigs, iets vol verwachting. Hij kreeg
een gevoel alsof hij niet onder hen behoorde, en
hij begon zijne schreden te versnellen, om de men
schen te doen gelooven, dat hij ergens 'erwacht
werd. Maar hij kreeg er spoedig genoeg van, en
om niet doelloos langs de straten te blijven dolen
en een comedie te vertoonen, waarop toch niemand
zich de moeite gaf acht te slaan, trad hij de eerste
de beste gaarkeuken binnen. Hij was een een
voudig man, die rond moest komen met een kleine
lijfrente, en zich voor niemand behoefde te geneeren ;
hij kon best in een gaarkeuken middageten.
Hij nam plaats aan een afzonderlijk tafeltje en
dig geweest waren, geschreven. Laura Marholm
spreekt van Sonja's huwelyk ook alleen als van
van een gefingeerd huwelyk, maar vermeldt dat
het zeven jaar later een werkely'k huwelyk werd,
en er nog drie jaren later, in 1878, ook een
dochtertje geboren werd. In 1880 maakte
Kowalewski door een pistoolschot een einde aan zy'n
leven; in 1891 stierf Sonja.
Of de novelle, nu in het Duitsch vertaald
onder den naam Eine Nihiliste en in het Zweedsch
bekend onder den naam Wera Woronzof^ ook
reeds in het Hollandsch is overgebracht, kunnen
wy' niet zeggen. v. L.
imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiliiimiimiiiiiiiHimiiiiiiiiiN
Reclames.
40 cents per regel.
TRADE
MARK.
NlARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is
verkrjjgbaar bjj alle soliede Wjjnhandelaars
en bjj de representanten
ttO<»IMIV\NArltlll IMHIt,
te Amsterdam.
Prijzen van af ? 2.50 prFtai
H. RAHR te Utrecht
Pianofabriek.
Binnen- en Buitenl. Muziekhandel
Amerikaansche Orgels.
Ruime keuze in Hnnrpiano's,
MEIJHOOS & KALSHOVEN
Arnhem.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Ruime keuze in Huurpiano's.
Dagelijks 's morgens 10 uur, via
Broek in Waterland en Monniken
dam. Afvaart de lïuyterkade naast de
Kettingboot.
Op werkdagen zijn yezelschapsbiljetten,
tegen belangrijke reductie, op aanvrage
verkrijgbaar.
De HavenstoombootdieDst.
llUllllllltlltllllllllllllllll
iiiiiimiiiimiiiuiiiiiiimiiiiiii
verzonk, terwijl hij op zijn soep zat te wachten,
in een diep gepeins.
Eenmaal was hij jong geweest. En er was nog
iemand, die toen ook jong was, en die blozende
wangen had, en een aardig figuurtje, en kleine
voetjes in lisoggehakte laarsjes. Zijn moeder had
geen woord van verwijt gesproken, maar hij had
zich in haar geval gesteld, hij had niet haar ge
voeld hoe het moest zijn een tweede plaats in te
nemeii bij hem, die haar dierbaarder was dan haar
eigen leven; het huis, of althans haar gewone
plaats te moeten ruimen voor een ander, het be
stuur over het huishouden te moeten overgeven
in andere handen, nadat zij zelve het dertig jaar
achtereen had gevoerd. Elke teedere blik op de
blozende wangen was een tekortkoming tegenover
zijne moeder; dit zou een strijd worden, die op
den duur niet zou zijn uit te houden. Daarom
trok hij zich voorloopig terug om de zaak nog
eens rijpelijk te overleggen, alvorens een beslissenden
stap te doen, en terwijl hij overlegde, verbonden
zich de blozende wangen met een kolenhandelaar,
in de vaste overtuiging dat Peter Tobiasson een
verraderlijk manspersoon was, die op gewetenlooze
wijze speelde met trouwe vrouwenharten, en van
stonde af aan koesterden zij een grenzenlooze min
achting voor de geheele sterkere kunne, den
kolenhandelaar incluis. En op deze wijze werd mijnheer
Tobiasson een oude vrijer, om zijn trouweloosheid
te boeten.
Ja, en zoo zat hij nu in zijn eentje, in de gaar
keuken zijn soep te verorberen, *Ja, ja!"
Hoe had hij het verleden jaar kersttijd gehad?
O ja, toen had hij studenten bij zich gevraagd, drie
jongelui, die geen tehuis hadden en niemand waarheen
zij konden gaan. Zij hadden zich bijzonder
geamuseerd, uren verteld, zijn sigaren opgerookt
en allerlei liedjes gezongen tot over twaalven.
Toen aan ziju houding bemerkende dat hij ze toen
reeds kwijt wilde wezen, hadden zij zich ontevreden
getoond, zeggende dat hij ze dan maar liever in
het geheel niet had moeten vragen, en toen ze
goed en wel de deur uit waren, had de huishoudster
opgespeeld, omdat de jongelui haar zoolang uit
bed hadden gehouden.
Hier liet de menschenhater een spottend gelach
hooreu. Zoo ging het, wanneer men zich met
anderen bemoeide. Neen, voor zichzelven alleen
leven, dat was het ware! Men kan het toch maar
n menscb naar den zin maken; en het beste is
maar wanneer men zelf die ne is.
(Wordt vervolgd.)