De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 6 juni pagina 4

6 juni 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1041 By de firma E. J. van Willingh & Co. Spui 23, is tentoongesteld een teekening van M. Bauer Kremlin te Moskou. Op de drukbezochte tentoonstelling -Braakensiek zy'n van de geëxposeerde werken »Plaats voor de Wals" en ^Carambole" door particulieren aangekocht. iiiiiiiiiiiiiiiiiimiini SoDja Kowaleista. De belangstelling in de persoonlijkheid dezer merkwaardige vrouw heeft juist weer nieuw voedsel gekregen, nu hare jeugdherinneringen uit het Russisch in het Duitsch vertaald zy'n, (in het Hollandsch verschenen ze reeds in 1894) en men er zich over verbaast, hoe de beroemde pro fessor in de wiskunde aan de Universiteit te Stockholm tevens zooveel dichterlijken aanleg en zooveel hartstocht hebben kon. Maar tegelijk ook komt in de Deutsche Bundschau een artikel van Mevrouw Sophie von Adelung over hare nicht Sonja voor, en men kan er uit zien dat het al even moeielyk is onbetwist eene grootheid voor zy'n neven en nichten te blyven als voor zyn kamerdienaar; het geval Swatt Abrahamsz Multatuli kon dit ook voor Nederland bewijzen, Toch wil Mevrouw von Adelung hare nicht niet geheel afbreken. »Sophie of Ss&fa (eerst later noemde men haar Sonja) was in uiterlijk geheel het tegenbeeld van haar lenige en jracieuse zuster Anjüta. Ssbfa's rond gezicht gloeide in mat email als een rijpe perzik, haar groote oogen vol uitdrukking drongen als vragend ieder in de ziel, de eenigzins opge trokken mond was als eene kers; hare gestalte was buigzaam maar niet slank, waartoe zeker de losse kleeding iets bijdroeg; maar al haar bewe gingen hadden iets snels, onvoorbereids, spontaans, evenals haar rede, waarin de woorden zich overhaastten en over elkaar struikelden, tot zy' plotseling met vonkelende oogen en hagenden adem moest stilhouden, om den afgebroken draad weer vast te knoopen... Zy' was een ongeloofely'k veelzijdige natuur, en toonde voor al wat weten schap was een onleschbaren dorst, maar n ding treft my nu als kenmerkend voor haar karakter en haar levenslot: zij, e venals hare zuster Anjüta hield zich zoo volkomen met de beschouwing vanhaar zelve, hare eigene gevoelens, beschouwingen en gedachten bezig, dat de buitenwereld om zoo te zeggen niet voor hen bestond. Zij droeg daarin wel hare gevoelens en gewaarwordingen over, maar zij zag daarin altoos weer alleen zich zelf, en bouwde zich zoo hare eigene wereld innerlijk op, zonder zich er om te bekommeren of die met de werkelijkheid overeenstemde... Haar ontbrak de gave, zich liefdevol in een ander te verdiepen, zich in het schoone, goede en ware boven haar eigen Ik te verheffen. Zy' zocht overal zich zelve, dit eigene levenskrachtige en verlangende Ik. Ssöfa was steeds veel te subjectief om voor de hoogere schoonheid der kunst een diepe vat baarheid te hebben. Wel verrukte haar muziek, vooral gezang, en een tijdlang luisterde zy' met ontroering. Maar dan kwam altoos de gedachte: »0, als iemand ook zoo kon zingen, ook zoo de harten zijner toehoorders trefl'en, wat zou dat IIIIIIIIIIIIUI had hij zijne begeerige grijpvingers uitgestrekt, en dit alleen omdat hij had wat zij niet bezaten: geld. Was dat billijk? Was het billijk, dat hij, oude doeniet, voortleefde in weelde en overvloed, terwijl anderen, die vrouw en kinderen hadden te onder houden, moesten zwoegen en sloven als lastdieren ? Was hij niet als de koekoek in het nest van een anderen, vreemden vogel, als een brutale, oude koekoek! Ja, die koekoek, was hij, een indringer, een bloedzuiger! Hij had de linnenkast van de vrouw, de schrijf tafel van den heer des huizes, en hun beste canap kleedje lag voor dagelijksch gebruik onder zy'n voeten. Zijn hospes moest als een dief op zij n eigen portaal sluipen, om zijn eigen piano te hooren, wanneer mijnheer Tobiasson zich eens verwaardigde er op te spelen. En de arme kleinen, konden zij een oogenblik luidruchtig zijn, zonder aanstonds tot stilte te worden vermaand met een angstig: »Denkt toch om mijnheer!" Een dienstmeisje hadden ze, dat alleen reeds mijnheer Tobiasson grijze haren had kunnen be zorgen, wanneer hij ze niet reeds had gehad. In de eerste plaats kon hij er zich geen begrip van vormen, uit welk onderaardsch hol ze haar wel hadden te voorschijn gebracht, want ze zag er uit alsof geen zonnestraal haar ooit had beschenen. In de tweede plaats was haar plunje zoo dun en sjofel en versleten, dat hij er koud van werd, alleen door er naar te kijken. En dan had zij iets over zich, alsof zij altijd bang was voor het een of ander, inzonderheid voor hemzelven, en steeds liep zij met het hoofd naar omlaag, als was zij zoekende naar het eerste het beste rattenhol om er weder in te verdwijnen. Hij had opgemerkt dat zij nooit bij hem mocht binnenkomen, alvorens zich eerst behoorlijk te hebben opgeknapt, hetgeen hierin bestond, dat zij het stugge haar met water uit de oogen streek, en een door het veelvuldig wasschen geheel verschoten boezelaar voordeed, zoo stijf gestreken als een vel bordpapier. Op de waschdagen en er was daar aan huis wat te wasschen! zag hij het arme schepsel geregeld de plaats oversteken in een nog treuriger kleedij dan ge woonlijk. In het bijzonder was zijn oog gevallen op een driehoekige scheur in den bovenarm van het dunne katoentje, door welke de bloote arm te zien kwam. Wanneer het eeu bitter koude dag was en zulke waren er dien winter vele dan wou die scheur mijnheer Tobiasson maar niet uit de gedachten. Hij had die scheur voor zijn heerly'k zy'n !" en zy'verzuimde het tegenwoordig genot voor het droomen over iets nog hoogers, onmogelijks. Wat later vertelde zy, dat zij haar geheele mathesis er voor geven zou, als zy zoo kon zingen. Nooit zal ik vergeten, hoe verbaasd ik was, toen zij mij eenmaal bekende, dat zij geen gevoel had voor de schoonheid der natuur; dat het haar hetzelfde was, of zy' op een straatweg tusschen kale velden wandelde of in een prachtig bergland schap ; op al haar wandelingen was zy zoo ver vuld van allerlei gedachten, dat zy op de omgeving nooit lette." Den aanleg tot de wiskunde had Sonja, volgens hare nicht, van een overgrootvader van moeders zijde, die eigenlyk theoloog was, maar door eeu toeval een groot wiskundige werd en ook zy'n zoon in die studie liet opleiden. Sonja's dochter daarentegen heeft er zoo weinig aanleg voor, dat zij op de meisjesschool bij haar sommen moest geholpen worden. * * * Wat de beide verhalen van Sonja Kowalewska betreft, die nu door Louise Flachs Fokschaneanu uit het Russisch in het Duitsch vertaald werden, het zy'n Jeugdherinneringen en De Nihiliste; het eerste der twee is by' ons onder den naam De Zusjes Rajewski door Una uit het Zweedsch vertaald en bij de firma Van Kampen verschenen. Zy geven natuurlyk nog beter inzicht in de persoonlykheid der merkwaardige vrouw dan hetgeen door anderen over haar geschreven is. De twee grootste bronnen waren tot nog toe de bekende biographie door Charlotte Edgren-Leffler, hertogin van Cajanello, het latere boek van Ellen Key, ter aanvulling van deze, en het opstel in den interessanten bundel Moderne Vrouwen van Laura Marholm. Maar dit alles was eigenlyk tweede hand; even als al wat haar tydgenooten uit de steden waar zy leefde, Stockholm, Pary's, Florence, Peters burg, omtrent haar wisten te vertellen. Die twee verhalen geven iets van haar zelf. Dr. Moritz Necker, uit Weenen, schryft over deze voor hem nieuwe bron: »Als uien het goed nagaat, is Sonja Kowalewska een van die wondermenschen die veelverspreide psycho logische overtuigingen lijnrecht tegenspreken. Tot nog toe golden poëzie en wiskunde als onvereenigbaar; zelfs Goethe's mislukte pogingen om mathematisch te denken kon men als bewijzen hiervoor aanhalen. En nu komt daar die kleine Russische vrouw met de veelgeroemde groote oogen (»als geconfijte kruisbessen"), verkrijgt lauweren als wiskundige, wint in 1888 den prix Bordin te Pary's als eerste bekroonde vrouw in die wetenschap, en schrijft alleen als uitspanning, in tijden toen zij van haar wetenschappelijk werk moest uitrusten, vertellingen neer, van uiterly k heel bescheiden omvang, maar zoo mooi en zoo waar, dat de heele Russische en Skandinavische kritiek haar terstond in de ry der eerste schryfsters plaatst". Necker pry'st vooral de helderheid en diepte, de doorzichtigheid van motieven, den rijkdom van détails en kleuren, die de dichteres met den meesten eenvoud als iets van zelf sprekends geeft. Prof. Leffler, haar collega en vriend te Stockholm, zeide dit reeds in zy'n lykrede (Acta Mathematica XVI, 1891): «Sonja vereenigde met de intuïtie van den wiskundige de intuïtie van den dichter." flllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllll iiniiiiiiiiiiiiintiniim oogen, waar hij ook was en wat hij ook deed, en hij kon aan niets anders denken dan hoe pijnlijk de koude zich moest doen gevoelen op die open plek, hoe zij onder de dunne kleedij zich over het geheele lichaam verspreidde, langs de ineen krimpende zenuwdraden naar binnen drong, de huid bont en blauw deed worden, door elke porie heen zich een weg baande tot merg en been, tot in de ziel toe, die nijpende koude, waartegen zelfs zijn lekker warme pelsjas hem niet vermocht te beschutten. Het was om er gek van te worden, wanneer mea er aan ging denken hoe koud zij het hebben moest, en dat juist hij dat had moeten opmerken ! De anderen konden haar gerust zoo zien loopen, maar, o, hij niet, hij niet! Was het eigenlijk niet al te bespottelijk? Wat ging het hem toch aan of zij koude en gebrek leed? Zoo had hij zich zelven bij herhaling afge vraagd, en toch kon dit niet verhinderen dat hij zich als een aterling bleef beschouwen, omdat hij het zoo goed had, terwijl hij de armoede zoo dicht in zijn nabijheid zag, Welk een kwelling zouden dan wel groote rijkdommen met zich sleepen, wanneer men het reeds zoo te kwaad had met een onnoozele kleine lijfrente! Hij had zich voorgesteld zijn Kerstavond rustig en genoegelijk door te brengen met een flesch Johaunesbergcr en wat muziek, waarvau hij juist een nieuwe bezending had ontvangen. En dat uu juist dit alles in den weg moest komen om zijn avond te vergallen! Het was alweer de oude dwaas, die ellendige zotskap, die er de hand in had. Had hij niet mijnheer Tobiasson ingefluis terd: //Weet je wat, jij moest de deur uitgaan, onverschillig waarheen; zeg maar dat je ergens gevraagd bent. Je loopt de stad een eindje rond, en gaat in eeu. restauratie eten. Dat hindert niet voor een keer, en dan laat je hun je kamer over, je geeft de kinderen wat speelgoed, eeu nieuwe japon aan de meid, en een cadeautje aan je hospita. Je kunt je voor u enkele avond wel eens buitens huis ophouden; zoodat het voor hen zijn zal alsof ze hun eigen tehuis weer geheel hadden en alles was als voorheen, zonder dat ze een indrin ger behoefden te dulden. Zoo zou ik het nu maar eeas opknappen! Zoo ver was het gekomen, toen mijnheer zijn //ja, ja" liet hooren, en het klonk knorrig genoeg, want hij gevoelde maar al te wel, dat hoe hij ook Sonja had een buitengewoon levendige herin nering behouden aan al wat haar in haar jeugd was overkomen. Wanneer zy' langer had geleefd, zou zy', naar mevr. Leffler mededeelt, geheel de wetenschap voor de poëzie hebben laten varen; ook haar stryd en ondergang, door Laura Marholm als eene liefdestragedie beschouwd, is volgens dr. Necker veeleer als een conflict tusschen kunst en wetenschap te beschouwen. Dit kan men intusschen uit de novellen niet opmaken. Op Sonja's jeugd oefende zeker de reusachtige omkeering in geheel Rusland, de afschaffing der lijfeigenschap, een sterken invloed uit. Tegely'k daarmede kwam de groote stormvloed der Westersche denkbeelden, de tegenstelling tusschen het oude geloof en de materialistische wetenschap dier dagen, de onoverkomelijke kloof tusschen het geslacht der vaders en dat der kin deren, waartusschen eeuwen schenen te liggen. Het rechtstreeksche gevolg, by' de Russische temperamenten van zelfverloochening en marte laarschap, was de beweging der jonge nihilisten, en een van Sonja's verhalen heet dan ook De nihiliste. Het vertelt de geschiedenis van een jong meisje, dat aan Sonja zelf de wordings geschiedenis van haar revolutionair karakter komt vertellen, te Petersburg het proces tegen de 75 nihilisten komt bijwonen en zich aan een der verbannenen naar Siberië, dien zij niet kent, als vrouw opdringt, enkel uit geestdrift en behoefte aan martelaarschap. De andere novelle, Rindheiterinnerungen, (bij ons De zusjes Rajewski) geeft een zeer intiem, zeer warm en zeer echt beeld van het leven eener Russische familie in dien overgangstijd. Vader en moeder, de oude kindermeid Njanja, de Engelsche gouvernante, de ooms en tantes, de bewoners van het heerenhuis en van het dorp, de omgeving en de natuur, worden er levendig en intiem in geschilderd. Beslissend voor Sonja's toekomst was het zeker, dat bij gebrek aan goed behangselpapier de muren der kinderkamer met de bladen van een boek over integraal en differen tiaalrekening behangen waren, dat door haar vader, generaal der artillerie, in de prullemand geworpen was. De heldin der geschiedenis is trouwens hare zuster Anjüta, weinige jaren ouder dan Sonja, en die in het gezin den zwaarsten schok tusschen moderne en ouderwetsehe denkbeelden doorstond. Anjüta deed aan litteratuur, trouwde later met een communard, en in dien tusschentijd was de oude generaal zoover gekomen, dat hij zich zelf naar Parijs begaf om bij den president Thiers ten gunste van zijn schoonzoon tusschen beiden te komen. Zoover reiken intusschen deze herinneringen niet; alleen tot de kennismaking tusschen Anjüta en Dostojewski, van wien Sonja een prachtige karakterstudie geeft. In deze herinneringen komt dan ook geen opheldering voor omtrent Sonja's huwelijk. Volgens Mevr. Lefrler en Laura Mar holm was dit alleen een schijnhuwelijk geweest, zooals meisjes in Rusland er in dien tijd dikwijls sloten om uit het ouderlijk huis te komen en in het buitenland te gaan studeeren. Volgens mevrouw von Adelung daarentegen was het een werkelijk huwelyk, uit liefde, geweest; zij haalt daarbij brieven vol aandoenlijke schilderingen aan, door bloedverwanten die bij de plechtigheid tegenwoormocht argumenteeren en tegenstribbelen, de dwaas hem toch de deur uit zou weten te krijgen. //Ja, ja, hij zou alles in den steek laten, hij zou het veld ruimen, ja, ja." Hij was zoo boos, dat het bloed bem naar het hoofd steeg. En wat zou er het gevolg van zijn? Dat men er al heel gauw achter zou komen, welk een goede lobbes hij eigenlijk was. Natuurlijk zouden ze alles aanpakken, in het eerst met een beweging van blijde verrassing, een suikerzoet lachje, maar al heel spoedig zou het een gewoonte worden, waarmede men uit den aard der zaak zich nog ingenomen zou tooneii, en dan eindelijk iets, waarop men van te voren meende te kunnen rekenen, iets dat men te goed had; en zoo zouden ze gaan deweg hooger eischen gaan stellen. Dan, was hij eens en vooral onder de pantoffel van zijn hospita, zooals hij het iu Lund onder die zijner huishoudster was geweest. De menschenhater lachte, alsof hij iets bitters had ingeslikt. Neen! Och, wat ging het hem ook aan hoe zij hun kerstavond doorbrachten ? Was hij aangewezen, om alle menscheu te helpen, met wie hij in aan raking kwam? Hij zou zich al dien onzin maar uit het hoofd zetten, en eerst hier of daar gaan middageten. Wat had hij met den kerstavond uit te staan kerstavond ? hm, een aardigheidje voor kinderen, zulke grappen waren niet meer van zijn leeftijd. Hij was een oude menschenhater .... Gladgeschoren, in zijn beste pak, ging hij de deur uit. Geschoren was hij nu eenmaal. Daar was niet meer aan te veranderen. Op straat zag hij kinderen en oude vrouwen met kleine kerstboomen. Hij zag hecren met pakjes, kruiers met pakjes, jonge dames met pakjes. Het was of de menschen gek waren! En allen schenen het even druk te hebben. In aller blik was iets geheimzinnigs, iets vol verwachting. Hij kreeg een gevoel alsof hij niet onder hen behoorde, en hij begon zijne schreden te versnellen, om de men schen te doen gelooven, dat hij ergens 'erwacht werd. Maar hij kreeg er spoedig genoeg van, en om niet doelloos langs de straten te blijven dolen en een comedie te vertoonen, waarop toch niemand zich de moeite gaf acht te slaan, trad hij de eerste de beste gaarkeuken binnen. Hij was een een voudig man, die rond moest komen met een kleine lijfrente, en zich voor niemand behoefde te geneeren ; hij kon best in een gaarkeuken middageten. Hij nam plaats aan een afzonderlijk tafeltje en dig geweest waren, geschreven. Laura Marholm spreekt van Sonja's huwelyk ook alleen als van van een gefingeerd huwelyk, maar vermeldt dat het zeven jaar later een werkely'k huwelyk werd, en er nog drie jaren later, in 1878, ook een dochtertje geboren werd. In 1880 maakte Kowalewski door een pistoolschot een einde aan zy'n leven; in 1891 stierf Sonja. Of de novelle, nu in het Duitsch vertaald onder den naam Eine Nihiliste en in het Zweedsch bekend onder den naam Wera Woronzof^ ook reeds in het Hollandsch is overgebracht, kunnen wy' niet zeggen. v. L. imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiliiimiimiiiiiiiHimiiiiiiiiiN Reclames. 40 cents per regel. TRADE MARK. NlARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrjjgbaar bjj alle soliede Wjjnhandelaars en bjj de representanten ttO<»IMIV\NArltlll IMHIt, te Amsterdam. Prijzen van af ? 2.50 prFtai H. RAHR te Utrecht Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Hnnrpiano's, MEIJHOOS & KALSHOVEN Arnhem. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime keuze in Huurpiano's. Dagelijks 's morgens 10 uur, via Broek in Waterland en Monniken dam. Afvaart de lïuyterkade naast de Kettingboot. Op werkdagen zijn yezelschapsbiljetten, tegen belangrijke reductie, op aanvrage verkrijgbaar. De HavenstoombootdieDst. llUllllllltlltllllllllllllllll iiiiiimiiiimiiiuiiiiiiimiiiiiii verzonk, terwijl hij op zijn soep zat te wachten, in een diep gepeins. Eenmaal was hij jong geweest. En er was nog iemand, die toen ook jong was, en die blozende wangen had, en een aardig figuurtje, en kleine voetjes in lisoggehakte laarsjes. Zijn moeder had geen woord van verwijt gesproken, maar hij had zich in haar geval gesteld, hij had niet haar ge voeld hoe het moest zijn een tweede plaats in te nemeii bij hem, die haar dierbaarder was dan haar eigen leven; het huis, of althans haar gewone plaats te moeten ruimen voor een ander, het be stuur over het huishouden te moeten overgeven in andere handen, nadat zij zelve het dertig jaar achtereen had gevoerd. Elke teedere blik op de blozende wangen was een tekortkoming tegenover zijne moeder; dit zou een strijd worden, die op den duur niet zou zijn uit te houden. Daarom trok hij zich voorloopig terug om de zaak nog eens rijpelijk te overleggen, alvorens een beslissenden stap te doen, en terwijl hij overlegde, verbonden zich de blozende wangen met een kolenhandelaar, in de vaste overtuiging dat Peter Tobiasson een verraderlijk manspersoon was, die op gewetenlooze wijze speelde met trouwe vrouwenharten, en van stonde af aan koesterden zij een grenzenlooze min achting voor de geheele sterkere kunne, den kolenhandelaar incluis. En op deze wijze werd mijnheer Tobiasson een oude vrijer, om zijn trouweloosheid te boeten. Ja, en zoo zat hij nu in zijn eentje, in de gaar keuken zijn soep te verorberen, *Ja, ja!" Hoe had hij het verleden jaar kersttijd gehad? O ja, toen had hij studenten bij zich gevraagd, drie jongelui, die geen tehuis hadden en niemand waarheen zij konden gaan. Zij hadden zich bijzonder geamuseerd, uren verteld, zijn sigaren opgerookt en allerlei liedjes gezongen tot over twaalven. Toen aan ziju houding bemerkende dat hij ze toen reeds kwijt wilde wezen, hadden zij zich ontevreden getoond, zeggende dat hij ze dan maar liever in het geheel niet had moeten vragen, en toen ze goed en wel de deur uit waren, had de huishoudster opgespeeld, omdat de jongelui haar zoolang uit bed hadden gehouden. Hier liet de menschenhater een spottend gelach hooreu. Zoo ging het, wanneer men zich met anderen bemoeide. Neen, voor zichzelven alleen leven, dat was het ware! Men kan het toch maar n menscb naar den zin maken; en het beste is maar wanneer men zelf die ne is. (Wordt vervolgd.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl