De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 6 juni pagina 5

6 juni 1897 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1041 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERL AND. Ik zou aan het artikel van mejuffrouw Haighton een paar voorbeelden willen toevoegen, door mij persoonlijk waargenomen. Ik stel voorop de mededeeling dat ik geen mannenhaatster ben. Ik heb een afkeer van genera liseeren en vind het bespottelijk om alle mannen te behandelen als wijzen en alle vrouwen als gek ken, evenzeer als ik het afkeur alle mannen als misdadigers en de vrouwen als reine slachtoffers te beschouwen. Zoodra de bewoners onzer geci viliseerde landen beschaafd genoeg zullen zijn om vóór alles aan het intellect waarde toe te kennen, en niet aan het geslacht of aan het geld, dan zal er ook van mannen- of vrouwenhaat geen spraak meer kunnen zijn, maar zal men zich onderling beschouwen als denkende wezens en de kwestie van het geslacht (waar dit geen functie te ver richten heeft) buiten 't debat houden. A propos van de wet, door mejuffrouw Haighton gewraakt in haar artikel pruttelende vrouwen", Weekblad 22?5?97, is het mij dus een behoefte haar uit spraak te steunen, door de bovengenoemde voor beelden aan te halen en te toonen, dat de positie door onze wet aan de gehuwde vrouw gemaakt, eenvoudig immoreel is. Eene vrouw uit het volk komt bij mij, zij is ongehuwd, heeft vier kinderen, die zij door haar eigen verdiensten ordentelijk en netjes op kan voeden. Ik geef haar te kennen, dat het voor de kinderen beter zou zijn indien zij trouwde, zonder nog te spreken van haar eigen goeden naam, waar aan zij buitendien weinig waarde hecht. Ik trouwen?" vraagt zij, ik zou u bedanken; als ik trouwde zouden mijn kinderen verhongeren." Ik zie haar daarop verbaasd aan, zij gaat voort: Natuurlijk! nu mag ik behouden wat ik zelf verdien en kan daarvan mijn kinderen voeden en kleeden en ze behoorlijk opbrengen; als ik ge trouwd was, zou mijn man het recht hebben, mij mijne verdiensten af te nemen en die te gaan verbrassen met zijn vrienden in de kroeg; neen, trouwen doe ik nooit, daarvoor ken ik de wet te goed." Eenige jaren geleden had ik een naaistertje, eea aardig, zacht vrouwtje van zes- zeven-en-twintig jaar, die getrouwd was met een huisschilder en drie kindertjes had. Het eerste uur dat zij 's mor gens bij mij werkte en 's avonds 't laatste vóór dat zij wegging beheerschte zij met moeite een zenuwachtig schokken, en de meeste steken waren met tranen doorweekt. Later op den dag, waar schijnlijk door de afleiding en het voedsel, kwam zij wat tot bedaren en ik vroeg haar waarom zij altijd zoo bedroefd was. «?Ach," zeide zij, mijn kindereu lijden honger en ik werk toch zooveel en zoo graag.'' Maar je verdient toch genoeg?" »Ik zou wel genoeg verdienen, als ik mijn geld gebruiken mocht zooals ik het goedvind, maar als ik thuis kom van een werkhuis dan wacht mijn man mij altijd op, en slaat mij zoolang tot ik hem alles heb afgegeven wat ik ontvangen heb; dikwijls meent hij dat ik meer verdien, en ranselt maar door, al heb ik ook geen halve cent meer op zak." Verdient je man dan zelf niets?" Tusschenbeide; maar hij brengt nooit iets thuis> ik geef hem ook meestal dadelijk alles af om maar niet geslagen te worden; hij zegt dat de wet hem het recht geeft om mij alles af te nemen; als ik dit geweten had vóórdat ik trouwde, was ik zeker nooit getrouwd, maar ik wist het niet en mijn man deed ook zoo lief vóór het huwelijk, dat ik nooit had kunnen denken, dat hij mij slaan zou. Ook dacht ik dat het veel fatsoenlijker was om te trouwen en voordeeliger voor de kindertjes; maar als mijn meisje groot is, zal ik wel zorgen, dat zij nooit trouwt!" Onder de vele dergelijke voorbeelden, die me onmogelijk zijn al op te sommen, nog een dat minder tragisch maar zeer schilderachtig is. Ik ken op het platteland een getrouwde vrouw, haar man is kiezer, zij is niet»; maar haar man is een luiaard en zij zeer werkzaam; buiten den winkel en de herberg, die zij alleen waarneemt, (de menschen moeten toch leven) heeft zij getracht ook werk voor haar man te vinden, heeft hem eerst doen aanstellen als agent van een levens verzekering-maatschappij en heeft later hem een eontiact doen sluiten, tot het exploitceren van beetwortel-velden ten gerieve van een suikerfabriek; doch, daar de man niets deed, werd de vrouw in werkelijkheid agent, zoowel van de verzekering als van de beetwortelen. Zij had dus: een winkel, een herberg, voerde de administratie van de verzekeringmaatsahappij en dirigeerde de werkzaamheden op de beetwortelvelden, waar niet zelden voor/8000 werd omgezet. Eens zeide zij mij: Is het toch niet verschrikkelijk, ik werk nu al dertig jaar en 't gaat ons goed; maar, indien mijn man de wet kende, had hij het recht mij al het verdiende geld af te nemen, ofschoon ik voor twee werk en hij geen vinger uitsteekt. Ik spaar yoor onzen ouden dag en hij zal het mij te danken hebben, dat hij en onze kinderen geen armoede zullen kennen. Gelukkig kent hij de wet niet, al moet hij kiezen, wie die wet zal doen handhaven " Eene andere vrouw een dame die ook niet kiezen mag, schrijft alle politieke brochures die onder den naam van haar man verschijnen; en de man is niet alleen kiezer, maar gekozen! . .. Dat dergelijke toestanden mogelijk zijn, is een monsterlijke onrechtvaardigheid van de wet, tegen over de vrouw. Ik zou ook wel graag willen weten of er geen wet bestaat, die den getrouwden man verplicht bij de vrouw te blijven, net zoowel als de getrouwde vrouw gedwongen wordt, haar man te volgen overal waar hij het goedvindt. Op de honderd arme vrouwen die tot mij komen zijn ten minste vijftig verlaten door den man (den man waar zij mee getrouwd zijn). Als die mannen genoeg hebben van de vrouw, eene verandering wenschen, of door het leven met eene andere vrouw materieel voor deel denken te vinden, laten zij eenvoudig de vrouw (de getrouwde vrouw met kinderen) zitten, die dan net zóó en dikwijls nog meer bezwaard dan de ongehuwde vrouw voor zich en haar kroost moet zorgen. Zou er geen wet bestaan die derge lijke vrouwen beschermt tegen de trouweloosheid van den man ? Ook komen er dikwijls vrouwen tot mij uit allerlei stand, die tengevolge van het wangedrag van den man echtscheiding aangevraagd en verkregen hebben; door de rechtbank zijn de mannen veroordeeld een zeker week- of maandgeld aan de vrouwen uit te keeren, doch die mannen doen dat eenvoudig niet; wat nu? Het spreekt van zelf dat de wetten zooals ze bestaan geen nadeel doen aan rijke, gelukkig getrouwde vrouwen met brnvc echtgenooten, doch alle huwe lijken zijn niet gelukkig, en alle mannen en vrouwen zijn niet rijk en niet braaf; daarom juist zijn de wetten gemaakt om toestanden te regelen die door tegenspoed of hartstocht het evenwicht in de maatschappij komen storen. Onlangs sprekende, hier ter plaatse, van eene mijner kennissen, die zich tevreden stelt met ]4 pCt. van haar landerijen te trekken, om zoodoende invloed te houden op de verkiezingen, schijn ik mij ouduidelijk te hebben uitgedrukt, althans men sprak van omkooperij". Dit woord komt hier allerminst te pas. Als ik spreek van invloed dan is dit zóó te verstaan, dat de boereu zeer wijselijk denken: Wij hebben verstand van zaaien en maaien, maar die geletterde Seigneur du village" weet beter dan wij wie of de belangen van ons allen, van den landbouwer, van 't volk in de Kamers kan verdedigen, dus die moet zeggen wie het zijn moet." In het door mij ge noemde geval, is de Seigneur du village" eene vrouw, dat is alles. Buitendien hoe meer het kiezersstelsel uitgebreid wordt, des te meer zullen invloeden" de verkiezingen bepalen, en men moet al zeer naïf (om niet te zeggen onwetend) zijn, om niet te begrijpen, dat altijd en overal in vloeden de verkiezingen beheerschen, en dat dit ook maar gelukkig is, anders kwam er in 't ge heel niets van terecht. Hoe kan Jan, de boercnknecht, en Piet, de nachtwaker, en Klaas, de aschkarreman, nu weten of de Beaufort of Kerdijk de beste volksvertegenwoordiger is?! Zij luisteren dus naar hetgeen daaromtrent door een ander (dien ze hooger als zich beschouwen) gezegd wordt; die ander" is of een krant" of een kiescollege" of een Seigneur du village" of een individu; dok ter, dominé, pastoor, notaris: dat is de invloed, niet te verwarren met omkooperij.' En zelfs de... omkooperij?" Nu, mijnheer F. W. Drijver, u mag eens rond zien in Engeland, F'rankrijk, België, en vertellen wat of de verkiezingen kosten, en de landen noe men waar 't volk het gelukkigst is! Heilige onnoozelheid ! Voor zoover de politiek betrekking heeft op hel lijden fan onzen cvenmenscfi, komt het mij voor, dat het vóór al de roeping der vrouw is zich met politiek te bemoeien. CATIIAIUNA AUIEUDIXGK Tin.m. Een bli van vertrouwen. Alvorens te spreken over de gebeurtenis, waarin ik bovenal een blijk van vertrouwen zie, moet ik terugkomen op mijn pruttel-artikel in 't nummer van 2u Mei. Naar aanleiding daarvan heeft de heer G. J. Lantsink, cand. notaris te Amsterdam, mij als zijn meening doen kennen, dat, terwijl hij het omtrent .de zaak zelf volkomen met mij eens is, ik den wettelijk slechten iinantiëeleu toestand dor gehuwde vrouw ten onrechte den wetgever wijt, daar wijziging of schrapping der gewraakte bepalingen, feitelijk geen verbetering zou brengen in het ongewapend zijn der gehuwde vrouw tegen materiëelcn ondergang, tenzij ze reeds voor de huwelijksvoltrekking zich als partij tegenover haar aanstaanden man stelt. Zijn gevoelen jis, dat de toestand voortvloeit uit den aard van het huwelijk, uit de eigenaardige en innige verhouding, die het schept tusschcn man en vrouw. Reeds in Febr. '96 Leeft hij zich over deze zaak uitgesproken in liet Weekblad voor Notarisambt en Regi stratie, doch werd scherp bestreden door den redacteur, zonder door dezen evenwel overtuigd te worden. Ieder weet, dat in den regel een vrouw, ook al is zij buiten gemeenschap gehuwd, aan haar man baar laatsten gulden zal afstaan, in de hoop aldus te ontkomen aan het boven alles gevreesde failliet) dat met het ergste, gerechtelijke vervolging, kan gepaard gaan geld is een glibberig pad! De vrees der vrouwen voor de publieke opinie is zóó groot, dat menige harer, die het beheer over eigen goed heeft bedongen, zich door een spilziek echt genoot zou laten ruïneeren, indien de beheerders van haar kapitaal haar niet terughielden van het aldus volkomen nutteloos wegwerpen, wat het meestal is van het geld, ook met het oog op de kinderen, zoo ze die heeft. Een dergelijke raad geving bevroeden de hier bedoelde echtgenooten en bijgevolg bedenken zij zich allicht tweemaal alvorens onzinnige speculaties te beginnen. Voor de finautiëele zekerheid der gehuwde vrouw zou men haast wenschen, dat de wet verbood het beheer over het fortuin der vrouw in handen van den ega te leggea; maar 't is waar, dat zou een geduchte greep zijn in de innigheid van den huwelijksband. De heer L. aannemende, dat hetgeen de vrouw mede ten huwelijk brengt, den echtgenoot haast niet te onthouden is, heeft een een andere oplos sing der moeilijkheid; hij verwijst de vrouwen, die haar mannen als onbetrouwbare beheerders leerden kennen, naar het slot van art. 175 van het Burg. Wetboek. Het artikel luidt: De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle de roerende en onroerende goederen der echtgenooten, zoowel tegenwoordige als toekomende, ook die welke zij om niet verkrijgen, tenzij de erflater of schenker uitdrukkelijk het tegendeel mocht hebben bepaald." Haar toekomstige goederen zullen zij kunnen redden door bij erfla ters of scheukers aan te dringen van deze bepa ling en van art. 10GG, dat de aanstelling van be windvoerders wettigt, gebruik te maken bij akte opgemaakt door een s o lied notaris. Deze raadgeving kan velen van dienst wezen ook kunnen erflaters en schenkers, uit eigen oogen kijkende, ongevraagd dien voorzorgsmaatregel ne men maar zij helpt de ongelukkigeu niet, wier mannen met failliet worden bedreigd. Om hen daaraan te doen ontkomen zullen zij zelfs de aan staande erflaters en schenkers gaan smeeken de toegedachte som bij levenden lijve geheel of ge deeltelijk te schenken, en mochten dezen volhar dend weigeren, zich daardoor niet weinig ontstemd gevoelen; zoo is, naar mij voorkomt, de toestand. Veranderingen in de wet, en ik kan mij op het gezag van Mr. E. Fokker beroepen, blijven mij bijgevolg wenschelijk toeschijnen, al zie ik duide lijk genoeg, dat door geen wet de toeleg maar meestal wordt geen boos opzet gepleegd ??van den man om het geld zijner vrouw meester te worden, te verijdelen is. De dagbladen van 2S Mei verbreidden het heug lijk nieuws, dat door den Minister van Justitie een wet op de ouderlijke macht eu de voogdij aanhangig is gemaakt, liet ontwerp beoogt paal en perk te stellen aan het gezag van ouders, die bewijzen het juiste gebruik er met van te kunnen maken. De lezing bracht mij een bericht in herinnering onder het opschrift: Ontrouwe moeder, te vinden in Ik Telegraaf van 2 Mei (ochtendblad). Een moeder gaat weg met een vreemden man, drie kleine kinderen geheel onverzorgd achter latende. Zij wordt vervolgd, hetgeen den Olü'cicr van Justitie aanleiding geeft tot een toespraak, waarvan het slot luidt: Waar zou het heen als de armbesturen de verzorging van al dergelijke kinderen op zich zouden nemen ?" Bij eerste lezing dacht ik, dat de zetter per ongeluk liet woordje niet had laten uitvallen, zoodat er moest staan: Waar zou liet heen als de armbesturen de ver zorging van al dergelijke kinderen niet op zich zouden nemen V" Ja waarlijk, indien niet dat, wat is dan wel de plicht der armbesturen? zou men haast vragen. Weet deze Officier van Justitie werkelijk zóó weinig af van de menschelijkc natuur om te meenen, dat moeders te gereedelijkcr haar kinderen zullen verlaten, wanneer ze weten, dal de armbesturen toch altijd oj armbestuurswijze zich aan de beklageuswaardigcu zullen gclegen laten liggen!1 Hebben niet allereerst derge lijke stumpers aanspraak op den bijstand van liefdadigheidsinstellingen, nu het kinderen niet gegeven is hun ouders te kiezen, maar zij moeten aanvaarden, die, welke het lot, hun toebedeelt; ter wijl, hoeveel anderen ook trachten mogen te ver goeden, dezulken, die het slecht getrolleii, in ieder geval onherroepelijk vastgeklouksn zitten aan: erfelijkheid en natuurlijken aanleg is dat al niet erg genoeg? Dit wetsontwerp regelt tevens de voogdij. De minister maakt de vrouwen benoembaar, omdat hij daarvan heil verwacht voor de maatschappij, /al echter iedere vrouw tot voogdes kunnen aange steld worden, geen harer zal de voogdij behoeven te aanvaarden. Dank, heer minister, voor dit groote blijk van vertrouwen in het plichtsgevoel der vrouwen! U.ws bedunkens toch kan haar vrijheid gegeven worden om een taak, menigmaal heel zwaar, niet te aan vaarden zonder vrees, dat er ooit een tekort zal wezen aan vrouwen, willig met inspanning al harer krachten zich van dien hoogen plicht te kwijten. Voor mij getuigt het sterk tegen de mannen, dat de wetgever het noodig oordeelde ze tot de uit voering der voogdij te dwingen. Ten slotte een vraag. Zou aan de regeling der voogdij niet die der curateele kunnen verbonden worden, zoodat ook alle vrouwen tot curatriee benoembaar waren? Amst., 29 Mei '97. ELISE A. HAIGHTON. liiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiniiiiiiiiiiiiiiniiMiiif IIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll Rotterdam, 25 Mei '97. Aan de Redactie van het Weekblad De Amsterdammer. Beleefd verzoek ik u plaatsing van onderstaand onder de rubriek »Voor Dames". Aan mqjiiflrouw Klise A. Haighton. Steeds lees ik gaarne, d. w. z., met instemming, uwe en anderer vertoogen in zake de rechten der vrouw; uwe conclusiën treffen. In uw laatste beschouwingen: «Waarom sommige vrouwen prut telen enz." No. 1030 van dit Weekblad, toont gij u evenwel niet praktisch en zijt inconsequent: U vreest, en terecht, dat de meeste getrouwde vrouwen zich zullen schuwen om haar recht, tegenover den spilzieken man, te gebruiken; »ze zullen daardoor het oogenblik bespoedigen, dat op de tong zal brengen haar en de haren". Zeer waarschijnlijk! Maar wat kunt u nu verwachten van een wet, waarbij het kapitaalbebeer blijft aan hem of baar die bet meebrengt ? Gestel u is getrouwd met een spilziek man (vergeef mij de gedachte; het is slechts om een voorbeeld te doen) en de door u voorgestelde wet is in werking. Uw man heeft geldgebrek en komt nu op het idee uw bezittingen, die gij zelf beheert, in handen te krijgen. Hij zet daarbij zijn »beste beentje" voor en zal b. v. zeggen: «Beste Lieze! mijn zaken gaan zus of zoo en heb ik bijgevolg veel geld noodig enz." Zoudt u nu weigeren het hem aftestaan ? Ook al waar 't u bekend, dat het verdobbeld zou wor den, is het tien tegen n, dat bij het zou afdwingen; dergelijke mannen zijn tot alles in staat! »Wat moet de eerste voorwaarde van huwe lijksgeluk geacht worden: logisch denken, dan wel: lijn voelen". Ik denk beide. Logisch gedacht wordt in de huwelijksaangelegenheid, vooral door het meisje, veel te weinig. De eenige steekhoudende verbetering zou daarin bestaan, dat de staat, zoodra het meisje gehuwd was, haar bezittingen aan zich trok; meteen was dan hetgroote sociale vraagstuk waarschijnlijk ook opgelost en zou de Nederlandsche Opera een vorstelijke subsidie kunnen genieten. De meisjes met fortuin zouden dan, in den regel, veel gelukkiger in hun huwelijk zijn, dan nu, en daarom is het toch slechts te doen. Wanneer het eventueel, door welke reden ook, met de inkomsten van haren man slecht ging, zou de Staat haar van haar vroeger kapitaal moeten steunen, desnoods tot alles was uitgegeven. Is deze maatregel onmogelijk, dan moet de opvoeding der meisjes worden gewijzigd, zou, dat ze alle lasten en lusten, in een huwelijk mogelijk, volkomen doorgronden, voordat ze huwen. Een staatsexamen in de »IIuwelijkswetenschappen" zou dan zér gewenscht zijn. Aan dit examen kunnen zich onderwerpen alle meisjes boven de 18 jaar. Nu wij toch aan het »organiseeren" zyn, wenschte ik meteen voortestellen : Een onderzoek van staatswege, zoowel voor jongens als meisjes, naar den lichamelijken en geestelijken toestand, zooals dit nu gebruikelijk is b\j de onderwijzers en onderwijzeressen, echt spartaansch ! In 't kort heb ik hier mijn ideeën uiteengezet en ware het uiterst leerzaam en tevens interes sant, indien zich de dames wel wilden bemoeien hierover hun meening te uiten. Ik heb nog slechts de redactie voor de afge stane ruimte mijnen dank uittespreken en u. mejuffrouw Haighton, mijne beleefde complimenten aantebieden, terwijl ik van at' nu gaarne zal blijven, Uw beider dw. dr., JOIIAN.XKS Dl'HJKN'KS. iiiiiiiimiimiiiHiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiuitiiitiiiiiii lUlllllllllllllllUlltltlllllft IHj de tooneel.voorstelling tijdens de hotl'eesten te Wiesbaden, waar de Duitsche Keizer ook tegenwoordig was, was een llollandsche dame die in Kriesch costuum verscheen, met den gouden helm, de kanten muts en een wit-zijden boerinnencostuum ; »zij verduisterde", zegt de l''r<uik~ furtcr »met dit goed kleedende en originoele costuum de elegantste vrouwen om haar heen." E-e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl