Historisch Archief 1877-1940
N'. 1042
DE AMSTERDAMMEK
A°. 1897.
WEEKBLAD YOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA Se WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bjj de Vijzelstraat, 542.
Kt Blad il verkrijgbaar Kio»k 10 Boulevard des Capucines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 13 Juni.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail,, 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
0.20
0.40
IN H O UD«
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Het proces Von
Tansch. De positie onzer officieren, door Tempo.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het recht van den
arbeider, door F. M. O. TOONEEL EN MUZIEK:
La Dnse te Parjjs, door Mr. M. G. L. van Loghem.
Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST
EN LETTEREN: Oude muurschilderingen, door
P. Alb. Th. Boek- en Tydschift, door P. B.
Een belangrijke verzameling, door Dr. E. D. Pjfzel.
FEUILLETON: Mijnheer Tobiasson, naar het Zweedsch
van Ernst Ahlgrén, door E. T. BECLAMES.
SCHAAKSPEL. ALLERLEI. VOOB DAMES:
De vrouw en de kiesvereenigingen, door Elise A.
Haighton. Allerlei, door E-e. Ingezonden.
SCHETSJE: Vae Victis, naar het Bussisch van Sonja
Kowalewska (slot). PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVEBTENTIEN.
miniimtiiiiiiimi
Het proces Von Tansch.
In de maand December van het vorige
jaar werd te Berlijn het bekende proces
Leckert?Lützow gevoerd. Aanleiding hier
toe gaf de samenkomst van keizer Wilhelm
en den czar te Breslau. Bij deze gelegenheid
waren door de pers twee verschillende lezingen
gegeven van den door den czar uitgebrachten
officieelen toast. Volgens de eerste lezing
waren de woorden van Nicolaas II weinig
sympathiek voor Duitschland geweest. De
czar zou hebben verklaard, voor Duitschland
bezield te zijn met dezelfde gevoelens als
zijn vader, en zooals men weet, was
Alexander III alles behalve Duitschgezind.
Deze lezing was echter dadelijk als onjuist
gesignaleerd en vervangen door eene officieele,
welke ongeveer het tegendeel verkondigde:
volgens deze namelijk had de czar gezegd,
dat hij de gevoelens deelde van keizer Wilhelm,
die juist een e levendige sympathie voor Rusland
had uitgesproken. Spoedig verschenen in enkele
bladen van zeer verdacht allooi artikelen,
waarin de vraag werd behandeld, hoe deze
twee uiteenloopende lezingen waren ontstaan,
en niet onduidelijk werd te kennen gegeven,
dat de eerste, de niet-officieele lezing, aan
kwaadwilligheid moest worden toegeschreven.
Men insinueerde, dat men hier te doen had
met eene politieke intrige, door welke de
heer Von Marschall, minister van
buitenlandsche zaken, in verbinding met graaf Alexander
Von Hohenlohe, den opperhofmaarschalk
graaf Eulenburg bij den keizer in een ongun
stig licht trachtte te stellen. Naar aanleiding
van deze artikelen werd een proces ingesteld
tegen twee journalisten, Leckert en von
Lützow, die er de schrijvers van waren.
Het bleek echter spoedig, en naar het
scheen op de meest overtuigende wijze, dat
Leckert en Lützow slechts werktuigen waren
geweest in de handen van den
»KriminalKommissar" der politieke politie, den
heer Von Tausch, en dat deze laatste voor
geen middel terug deinsde om den heer Von
Marschall te doen vallen. De zaak kreeg
hierdoor natuurlijk een veel ernstiger karakter:
de beschuldiging gold niet meer een paar
dagbladschrijvers van de minste soort, maar
een ambtenaar, die eene belangrijke positie,
een post van vertrouwen bekleedde. Tegelijk
kwam een tweede intrige aan het licht, door
de politieke politie tegen den heer Von Mar
schall opgezet. Over 't algemeen weinig kies
keurig in. hare middelen, had de politieke
politie bij deze gelegenheid door een onder
geschikte, zekeren Kukutsch, zelfs een
valschSeid in geschrifte laten begaan. De aan
wijzingen waren zoo sterk, dat Von Tausch
staande de zitting werd in hechtenis genomen.
Was Tausch op zijne beurt geïnspireerd
geweest ? Had ook hij zijne Hintermanner
en waren deze te hoog geplaatst en te machtig
om betrokken te worden in eene zoo vulgaire
zaak als een proces wegens meineed en ambts
overtreding ? Men zou het haast aannemen,
want de beschuldigde werd gedurende den
loop van het proces door iedereen als met
fluweelen handschoenen aangepakt. Ofschoon
er allerlei laagheden, streken en oplichterijen
van hem aan het licht kwamen, ofschoon
hij gedurende de zittingen herhaaldelijk op
de grofste leugens werd betrapt, beschouwde
de rechtbank, en met haar de jury, hem als
een geloofwaardig persoon, terwijl al wat
Lützow, om zijn baan schoon te vegen, tegen
hem inbracht, kortweg ongeloofwaardig werd
genoemd. En zoo kon het gebeuren, dat Von
Tausch werd vrijgesproken, en dat zijn slacht
offer er nog twee maanden bij kreeg.
De Duitsche bladen onthouden zich van
kritiek op de uitspraak der jury. Zij geven
de mogelijkheid toe, dat Von Tausch
niet wegens overtreding eener bepaalde para
graaf van het strafwetboek is te veroordeelen
geweest. Maar zij meenen, dat van een zedelijk
standpunt een vernietigend vonnis is uitge
sproken over hem en over het systeem, dat
hij vertegenwoordigde.
Vernietigend ? Het ware te wenschen! Niet
wat Tausch aangaat, wiens lot ons onverschillig
is, maar wat het door en door verrotte systeem
der politieke politie betreft. De warmste ver
dedigers van de immoreele praktijken der
politieke politie kunnen die praktijken slechts
een leugen en lasteren om bestwil noemen.
Het initiatief voor deze geruchtmakende
processen is genomen door den minister van
buitenlandsche zaken, die, zooals men zich
herinneren zal, verklaarde, dat hij door de
voortdurende verraderlijke aanvallen in het
duister genoodzaakt was zijne toevlucht te
nemen tot de openbaarheid. Natuurlijk is
hem dit van vele zijden zeer kwalijk genomen:
een minister van de Kroon, zoo heeft men
beweerd, mag niet medewerken om de politieke
instellingen van zijn land in discrediet te
brengen. Een conservatief staatsman, zoo
decreteeren weer anderen, mag geen aanleiding
geven tot onthullingen, die slechts koren op
den molen der socialisten kunnen zijn. Deze
vrij ongerijmde opvatting, volgens welke rede
nen van staat den minister de oogen moeten
doen sluiten voor de jammerlijkheid eener
instelling, die hare vergiftigde pijlen tegen
hem zelven richt, heeft gelukkig ne goede
zijde. Zij is immers de erkenning van het
door en door verrotte der politieke politie
en tegelijk hare veroordeeling. Er is dan
ook geen enkel orgaan, van de uiterste lin
kerzijde tot de uiterste rechterzijde, dat deze
instelling nog verdedigt. Althans niet in den
vorm, dien zij door het duistere wroeten van
Tausch en consorten heeft verkregen. Afschaf
fen willen de conservatieven haar niet, maar
toch haar verbeteren. Kenschetsend is in dit
opzicht een oordeel van de zeer conservatieve
Reichsbote :
»Het eerste vereischte voor eene hervorming
der politieke politie is, dat deze zich onthoude
van elke bemoeiing met de pers. Of een ar
tikel in een blad door Piet of Klaas is ge
schreven, behoeft de politie niet uit te maken;
is het strafbaar, dan zal de justitie de quaestie
in het licht stellen, en dat is beter dan het
oncontroleerbare gespionneer der geheime po
litie, waardoor toch meestal of niets, of niets
bewijsbaars aan het licht komt, en dat, om
zijne scherpzinnigheid en zijne bruikbaarheid
te bewijzen, maar het een of ander verzint.
En nu denke men zich, dat Heer Von
Tausch (volgens zijn eigen bekentenis) de per
soon van onzen Keizer met een heirleger van
zulke spionnen omringde en daardoor gevaren
voor hem in 't leven riep! Spionnen a la
Normann-Schumann omgaven den Keizer,
zoodat elk woord uit zijnen mond of uit zijne
omgeving werd opgevangen, en namen die
veiligheids-bewaking misschien slechts tot
voorwendsel, om alles wat in de nabijheid
van den monarch voorviel te weten te komen
en die berichten dan in de pers voor grof
geld te verkoopen, of om zich in voorname
kringen met hun «informaties" een gewichtig
voorkomen te geven en de behoefte aan klets
praatjes te bevredigen. Wanneer men het
geknoei van dezen Von Tausch en van zijn
handlangers ziet, dan kan geen zedelijk den
kend mensch en geen eerlijk patriot zich
onttrekken aan den indruk: Hier moet onvoor
waardelijk verbetering worden aangebracht;
hier moeten ingrijpende hervormingen plaats
hebben."
Naar men beweert, heeft de keizer zijn
verontwaardiging over deze ellendige intriges
onverholen uitgesproken en verklaard, dat
eene grondige hervorming van de instelling
der politieke politie en van de betrekkin
gen tusschen de ministeriën en de pers moet
plaats hebben. Eene speciale commissie zal
worden uitgenoodigd, om hierover van advies
te dienen.
Uitstekend! Maar het is te hopen, dat de
keizer zal beginnen met den heer Von Mar
schall de hand boven het hoofd te houden.
Het door dezen minister (natuurlijk om ge
zondheidsredenen!) aangevraagde verlof wordt
door velen beschouwd als het voorspel voor
zijn ontslag. En dit ontslag zou beduiden,
dat een eerlijk man, die jaren lang het ver
trouwen der Kroon heeft genoten, zich tegen
de van geheimzinnige zijde gepatroniseerde
kuiperijen van een Von Tausch en consorten
niet opgewassen voelt, en dat de politieke
politie, met al haar laaghartig geknoei en
haar weerzinwekkend gekonkel, in Pruisen
eene regeeringsinstelling is en dit zal blijven.
De positie onzer Officieren.
In verschillende couranten leest men van
tijd tot tijd artikelen over bovenstaand
onderwerp.
Beschouwingen over de vooruitzichten,
het promotiestelsel, het pensioneeren etc. etc.
ze zijn bijna aan de orde van den dag.
Reeds in het veelvuldig verschijnen van
dergelijke artikelen ligt, dunkt ons, 't be
wijs, dat het met een en ander niet gaat,
zooals 't moest.
De promotie is, vooral in de sub-alterae
rangen, te traag; men versuft in den
luitenants-rang door het eentonige
tredmolenloopen, gedurende een 16 a 20 jaren, en
velen gaan door de finantieele zorgen in
zulk een lang tijdsverloop gebukt. Men moet
met een tractement van ? 1000 1500 per
jaar trachten te leven en zich bewegen in
een stand waartoe »men" nu eenmaal wil
dat elk officier zich zal rekenen te behooren,
maar waarnaar hij niet wordt betaald.
Dat het legerbestuur verlangt, dat elk
officier zich tot de hoogste standen zal reke
nen, daarvoor is o.a. als officieel bewijs aan
te voeren dat alle officieren op de spoorwe
gen eerste klasse moeten reizen als zij in
dienst, dus als zij officieel reizen.
Dat is voorgeschreven.
Waarom de luitenants en kapiteins niet
2e klasse kunnen reizen verklaren wij niet
te kunnen begrijpen; vroeger kon dat wel.
Thans ziet men 't belachelijke verschijnsel
dat menig officier in dienst eerste, maar
buiten dienst tweede klasse reist, of ook, dat
een officier, met zijn gezin reizende, persoon
lijk in eene eerste klasse coupéplaats neemt,
na vrouw en kinderen in eene tweede klasse
gestopt te hebben.
Dat »men" verder verlangt dat de officieren
lid zijn van de voornaamste sociëteiten, zich
vertoonen op partijen, etc. en er ook gelet
wordt op de woning en den stand waar die
woning is gelegen, dit alles is mér dan
genoeg bekend, maar dit alles brengt uit
gaven mede, en al die uitgaven, hoe schijn
baar gering op zichzelf, vormen te zamen
een cijfer dat niet in overeenstemming is
met het tractement van den officier.
Wenscht het legerbestuur dat »stand voeren"
der sub-alterne officieren te handhaven, dan
moet het tractement worden verhoogd en
voor de luitenants zelfs vrij aanzienlijk.
Men zegge nu niet: »ze zijn er tot nu toe
óók wel gekomen", want 't zou voor Ne
derland beschamend zijn te vernemen »hoe"
men er dan ook gekomen is.
Een groot bezwaar is ook de vooral
met het oog op de lage tractementen te
trage promotie. De tijd waarin men als luite
nant moet dienen is vél te lang en dit kan
verholpen worden door voor de sub-alterne
rangen te breken met het stelsel van pro
motie volgens anciënniteit, en in te voeren
promotie op tijd.
Wij bedoelen dit:
Elk 2e luitenant, onverschillig tot welk
wapen of dienstvak hij behoort [doktoren,
apothekers en paarden artsen laten wij
voorloopig hier buiten beschouwing] wordt, mits
hij in elk opzicht bevordering is waardig ge
keurd, na drie jaren in dien rang gediend
te hebben, bevorderd tot len luitenant; elk
Ie Luitenant, mits alsvoren, die 9 jaren als
zoodanig heeft gediend, wordt bevorderd tot
kapitein. De verdere bevordering tot hoofd
officier, enz. blijft geregeld als tegenwoordig.
't Spreekt van zelf dat dit meerdere kosten
zal tengevolge hebben, maar dat mag geen
bezwaar zijn, en deze meerdere kosten kon
den wellicht terecht komen door bezuiniging
in de allerhoogste rangen, (waarover later).
Door eenige overgangsmaatregelen kan
bovendien voor de eerste reeks van jaren
gezorgd worden, dat c. q. de meerdere kosten
eenigszins geleidelijk op de begrootingen*
voorkomen. Bijv. door gedurende de eerste
driejaren den bovenbedoelden diensttijd vast
te stellen op 4 jaren als 2e luitenant en
12 jaren als Ie luitenant, de volgende drie
jaren, 3 jaar voor 2e luit. en 11 jaar voor
Ie Luit., de daarop volgende drie jaren, op
3 voor den 2e en 10 voor den Ie luit. en
eindelijk op 3 en 9 jaar. In dien tijd van
12 jaren kan men dan ook bezuinigingen-,
en een meer rationeel pensioenstelsel inge
voerd hebben, zoodat het misschien niet eens
zoolang behoefde te duren eer de maximum
tijdstermijnen van 3 en 9 jaar kunnen zijn
ingevoerd.
Verder zouden wij dan wenschen twee
klassen van Ie luitenant en drie in den
kapiteinsrang en de volgende tractementen:
Voor alle 2e luitenants ? 1200 'sjaars
(verhooging voor de beredenen en andere
toelagen voor speciale gevallen, blijven).
Voor alle Ie luitenants, de eerste 4 jaar
? 1400 daarna f 1600, voor alle kapiteins
de eerste 3 jaren ? 2000, volgende 3 jaren
2200, daarna f 2400 per jaar.
Door vorenbedoeld promotie-stelsel »op
tijd", zou het onbillijke en louter van het
toeval afhangende verschil in promotie bij
de onderscheiden wapens en dienstvakken
komen te vervallen.
Reeds daarom allén verdient het o. i.
alle aandacht, want daardoor zou de absur
diteit die nu bestaat, dat de inferieur van
heden morgen de superieur kan zijn, niet
meer voorkomen.
Men vergete hierbij niet, dat uit 't oogpunt
van werkelijk gezonde krijgstucht, die ge
vallen, die thans lang zoo zeldzaam niet zijn
als men wel denkt, zoo min mogelijk moeten
voorkomen.
Dat men onder de tegenwoordige regeling,
't eene oogenblik de promotie bij dit of dat
wapen (of dienstvak), 't andere oogenblik
weer bij anderen, vlugger of trager ziet gaan,
is, al raken we er ook aan gewend,
antikrijgstuchtelijk, en doet veel, hél vél kwaad.
Natuurlijk heeft 't door ons bedoelde stel
sel óók bezwaren, maar wij durven beweren
dat de bezwaren die aan het tegenwoordig
stelsel kleven, vél grooter zijn. Het gaat
er mee als met 't bekende gezegde van die
palingverkoopster, die, op de vraag of 't de
beesten toch niet vreeslijk deed lijden wan
neer men ze, zooals die vrouw deed, levend
de huid afstroopte, ten antwoord gaf: »0ch,
de beestjes zijn er aan gewend".
Of moet men er niet aan gewend zijn om
bijv. 't volgende niet erg anti-krijgstuchtelijk
en hoogst onbillijk te vinden ?
Een kapitein van de infanterie, die 20
jaren, en langer, als luitenant liep, heeft ja
ren lang minder tractement genoten dan bijv.
een collega van de genie of cavalerie, of
welk ander wapen ook, omdat hij jaren nu,
dezen kapitein werd, en ontvangt ten slotte
levenslang minder pensioen, omdat hij niet
lang genoeg kapitein was; wordt ook geen
hoofd-officier, alleen omdat hij door te trage
promotie bij zijn wapen, te oud werd geacht
voor die bevordering.
(Wij namen daar een Infanterist, maar 't
kan evengoed voorkomen dat een ander wa
pen in 't nadeel is).
Dit ne voorbeeld, dat zonder moeite met
vele andere kan aangevuld worden, is im
mers op zich zelf reeds voldoende om tot
verandering te doen besluiten ? Maar ik her
haal het, »men" schijnt te denken en te ge
voelen als die palingverkoopster.
Ook de pensioenen der officiers-weduwen,
welke, zooals men weet, worden betaald
uit de officiers-weduwen- en weezen-kas, zou
den niet zoo gruwelijk onrechtvaardig genoten
worden onder het door ons bedoelde pro
motie-stelsel ; of is 't soms niet onrechtvaar
dig dat de wed. A., omdat haar man bij
een wapen diende waar de promotie vlug
ging en hij daardoor kapitein was toen hij
stierf, meer pensioen 'sjaars levenslang zal
genieten uit die kas, dan de wed. B., omdat
de echtgenoot van dezen laatsten bij een wa
pen diende, waar de promotie veel langzamer
ging, zoodat hij nog als 1ste luitenant is
gestorven, en niettegenstaande door B. veel