Historisch Archief 1877-1940
No. 1042
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gewonen organist en componist te hooren. En wij
noorden hem in een zeer uitgebreid wellicht
te uitgebreid programma, meest van eigen
compositiën, waaruit weer bleek, hoezeer deze
meester met alle kunstvormen als het ware speelt
en hoe hij zijn instrument beheerscht.
Want evenals hij voor orkest de grootste ver
scheidenheid in kleurcombinatiën weet te vinden,
evenzeer weet hij met de orgelregisters te tooveren.
Onder zijn spel en bij het aanhooreu zijner com
positiën deukt men gedurig aan het gezegde van
een zijner landgcnooten: La mnsique n'est pas
seulement un art, eest une science.
Tevens is hij met hart en ziel Fransch componist.
Hij heeft ernstig gestreefd zijn landgenooten
afkeerig te maken van de misbruiken der Fransche
en Italiaansche Opera en heeft op dramatisch ge
bied getracht te breken met de onnatuur en con
ventie. Hij wilde tevens vermijden de Wagnersche
muziek te copiëeren en toch heeft hij wellicht meer
dan hij zelf wilde aan de Wagnersche idee geofferd,
doch alleen wat de vorm en niet wat het karakter
van zijne muziek betreft, die typisch Franseh blijft.
Men heeft hem eens genoemd Ao Waguérien sans
Ie savoir,'" doch dit acht ik niet juist, evenmin als
ik het toestem dat Saint-Saëns eene richting zou
vertegenwoordigen.
Hij toont in zijne muziek ontzachelijke kennis
en vaardigheid in de behandeling van den vorm en
de stemvoering; hij geeft muziek die vaak aantrekt
door kleur en door melodische beteekenis, doch
hij is m. i. evenmin overtuigd Wagneriaan als
iets anders.
Hij beheerscht alle vormen en zou zich, geloof
ik, in staat gevoelen, in twee uiteenloopenie stijlen
te schrijven, doch het is meestal niet de idee die
u het meest treft, het is de bewerking en het vele
wat hij van zijn onderwerp maakt.
Doch zóoals ik elders reeds heb gezegd: Bij
dezen componist houdt de inspiratie geen gelijken
tred met de wetenschap en daarom is het wellicht
jammer dat zijn bedrevenheid zoo groot is, want
van niets weet hij iets te maken en wanneer hij
wat minder bedrevenheid had zou hij wellicht
minder hebben geschreven en daardoor aan som
mige werken nog meer karakter hebben gegeven.
Doch er zijn altijd onder zijne werken vele,
die zeer boeien, zoo noem ik uit de thans voorge
dragen stukken de laatste Prélude et Fugue en de
Trait Rhapsodies bretonnes.
Er stond op het programma alleen 'Rhapsodies
bretonnes wat elk toehoorder in het begin van de
wijs bracht, want toen de tweede Rhapsodie forto
werd ingezet, begrepen velen de opvatting van den
componist niet, die de Berceuse (men dacht dat
die werd gespeel^ zoo luid liet spreken, doch
wellicht hebbeu sommigen gedacht dat dit een
nieuw gezichtspunt was.
Zeker is het dat men de Fantaisie voor de Fuga
aanzag, want velen stonden reeds op. Gelukkig
ging men spoedig weer zitten, toen de heer
SaintSaëns dit nummer ging spelen, want het stond
met de Rhapsodie als vertolking m, i. bizonder hoog.
Weldadig doet de rust en zekerheid van Saint-Saëns
spel aan, bovendien weet hij alle détails zoo duidelijk
te doen uitkomen en is zijne verdeeling van licht
en schaduw zoo schoon dat de voorgedragen com
positie voor den hoorder geheel duidelijk wordt.
Dat de componist-organist geheel Fransch gevoelt,
bewezen weer de ten gehoore gebrachte werken.
Daarom geloof ik dat Saint-Saëns geheel te
goeder trouw was, toen hij schreef: Jeunes
musiciens si vous voulez tre quelque chose,
restez francais. Soyez vous mêmes, de votre temps
et de votre pays. Ce qu'on vous montre comme
l'avenir, c'est deja Ie passé, l'arenir est a vous.
Malheureusent il n'y a pas d'art sans public et
Ie public vous chappe. On lui a tant chautédèpuis
un demi siècle les louanges de l'art italien et de
l'art alletnand, qu'il ne croit pas a l'art francais.
Hij vergelijkt zijne landgenooten met de onder
danen van Priamus, die het paard van Troje met
gejuich binnenhaalden.
Fransch was de gevierde componist ook ten
onzent geheel. Wie verwacht had hem ook als
Bachspeler te zullen bewonderen, moest zich teleur
gesteld verklaren.
Uit de wijze van zijn optreden bleek dat Saint-Saëns
er prijs op stelde kunst van zijn land te geven,
MMUMIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllttlllll
llieil MIIIIIIIIIIIIIUIII
iiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Mijnheer Tobiasson.
Naar het Zteeedsch, van Ernst Ahlgrén,
2) door E. T.
Mijnheer Tobiasson was niet weinig ingenomen
met deze geestigheid en begon niet een bijna
cynischen eetlust aan den biefstuk, die op de soep
volgde. Toen hij aan het dessert was, gevoelde
hij zich volmaakt tevreden met zich zelven, tevre
den zonder eenig voorbehoud.
Maar het was benauwd daar in het lokaal, en
bij haastte zich dus weder naar buiten te komen.
Er lag sneeuw op de straten en de lantaarns
waren aangestoken. Hij stak de handen diep in
de zakken van zijn overjas en stelde zich in be
weging.
Wat een gewoel om hem heen! Wat een drukte
van rinkelende sleden en haastige voetgangers!
Dat was toch iets anders dan een provinciestadje.
Hij vond het nu prettig zoo geheel aan zich zelven
overgelaten in de vreemde stad rond te dolen, en
hij ademde de frissche koude lucht in met diepe
teugen, die de borst verruimden.
Het is toch vreemd op zulk een Kerstavond!
Het is of de lucht anders aandoet. De lichten
hebben een ander schijnsel, en de herinneringen
doemen uit de nevelen van het verledene op:
weemoedige gevoelens, kinderlijke gedachten en
een wonderlijk besef van het gemis van geluk.
O, o, moest hij nu alweer op dat chapiter komen?
Kom, de Kerstavond was immers maar een flauwe
instelling! Het beste was maar dat hij deed, alsof
hij niet eens wist dat het Kersttijd was; hij zou
wel eens willen zien wat dit hem hinderde.
want al was Liszt geen Franschman, de uitge
breide bewerking van zijn thema uit Le Prophete
is geheel in den geest van de Fransche orgel
virtuositeit.
Aan Saint-Saëns is dikwijls koelheid in de voor
dracht verweten, ook werd hem in zijne jongere
werken vaak gebrek aan temperament en hartstocht
ten laste gelegd. Doch Saint-Saëns verhaalde zelf,
dat in zijn jeugd de toejuichingen van het publiek
altijd een belemmerenden invloed op zijn spel
uitoefenden- Dan durfde hij zich niet meer te
laten gaan; dan gevoelde hij zich als in een harnas.
Hij heeft reeds lang zijn betrekking als organist
van de Madcleine in andere handen overgegeven
(in 1877) en het was voor de bezoekers van die
kerk een groote teleurstelling, hem daar niet
meer te kunnen hooren. Doch het blijkt dat,
de meester gelegenheid beeft gevonden zijn spel
duchtig te onderhouden, want hij doet niet onder
voor zijn stadgenooten Guïlmant, Widor e. a,
Spoedig zal Samt-Saëns in het Concertgebouw
als dirgent-componist optreden, waarbij o. a. zijn
derde Symphonie met orgel en klavier voor vier
handen (Op de programma's leest men meestal
vierhandiff, ik ben er echter nooit achter gekomen
hoe een vierhaudig muziekstuk of een vierhaudige
piano er wel uit mag zien.) zal worden uitgevoerd.
Ook op zijn pianospel hadden wij gehoopt. Ik
vroeg den meester of hij ons ook niet op zijn
nieuw klavierconcert (vijfde) zou vergasten, doch
daartegen bestonden thans bezwaren.
Ik heb wel eens geschreven dat Saint-Saëns
astronoom en dichter is. Hij verklaarde echter er
nu de sterren aan te hebben moeten geven, omdat
zijn gezicht te slecht werd om ze nog te kunnen
zien.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik een paar
zijner gedichtjes af te schrijven.
Op een zijner reizen in warmer luchtstreken
schreef hij:
Quand Ie soir est venu, puis l' ombre et Ie silence
Et l'étoile du ciel et celle du gazon
D'un pas lent et discret je sors de la maison
Pour goüter Ie repos de la nuit qui commence.
Je suis dans un jardin muet, sombre et désert;
Une vasque de marbre y répand son eau rare,
Don précieux et pure d'une naïade avare,
Des insects lointains j'écoute Ie concert.
Nnl ne vient en ce lieu, pas de voix ennemies
Qui troublent Ie silence, et son hymne divin;
Et je bois a longs traits comme un céleste vin
Le calme qui descend des branches endormies.
En ter eere van Gounod bij de 500ste opvoe
ring van Faust gaf hij het volgend sonnet in het
licht:
Son art a la douceur, Ie ton des vieux pastels.
Toujours il adora vos voluptés bénies.
Cloches saintes, concert des orgues purs, autels;
De son oeil clair, il voit les beautés infinies.
Sur sa lyre d'i^oire, avec les Polymnies
II dit l'hymen paien, cher aux Dieui immortels,
Faust qui met dans sa main Ie sceptre des Génies
Egale les Juans, les Raouls et les Tells.
De Bhakespenre et de Ooethe il dore auréole
Sa Voix a rehaussél'éclat de leur parole;
Leur oeuvre de sa flamme a garde Ie reflet.
chos du mont Olympe, chos du Paraclet
Sont redits par sa Muse aux langueurs de créole.
Telle vibre a tous les vents une harpe d'Eole.
Den 2en Juni 1896 heeft Saint-Saëns in de Salie
Pleyel den vijftigjarigen herinneringsdag gevierd
van zijn eerste optreden aldaar op tienjarigen leeftijd.
De firma Pleyel heeft een feestgeschrift verspreid
met een plaat, voorstellende Samt-Saëns aan het
klavier zittende en Taffanel het orkest dirigeerende.
In dit geschrift zijn tal van bijzonderheden over
den beroemden componist geschreven door L. de
Fourcaud, waarbij zijn gevoegd twee recensies van
1846 over het eerste concert van Saint-Saëns
waarin de schrijvers, die een afschuw van wonder
kinderen hebben, hun hooge bewondering uitspreken
over hetgeen de tienjarige knaap toen presteerde
MMIIIII II lllllllllllllllllllllllllllllllllllll'IIIIUIIIIIII
Hij keerde haastig op zijne schreden terug en
besloot een eindje het park in te wandelen. Wat
gingen hem ook al die menschen aan, hunne drukte
en het hoe en waarom van al dat haasten en jagen ?
Hij volgde langzaam het trottoir, langs de helder
verlichte winkelramen. Op de groote markt was
het door de tegenstelling zoo goed als donker.
Welk een massa dennenboomen lagen daar in
voorraad! Het was of zij de duisternis nog
verhoogden. Er waren er die op drie voeten
gesteund, kaarsrecht omhoog stonden; de meesten
lagen op de steenen ten verkoop opgestapeld. Men
vond er reusachtige dennen en dwerg-dennen;
dennen zoowel voor rijken als voor armen. Ze
verspreidden een doordringenden, harsachtigen
geur; de lucht zelf was vervuld vaa liet Kerstfeest.
De lieden bij wie hij inwoonde, zouden ditmaal
geen kerstboom hebben; ze konden het niet betalen.
Zij hadden hun best gedaan, dit aan de kinderen
duidelijk te maken, maar dezen hadden het niet
kunnen vatten. Elk jaar hadden ze een kerstboom
gehad; waarom dan nu in eens niet? Zij waren
immers niet ondeugend geweest, en hadden op
school zoo hun best gedaan.
Dit alles had hij dezen ochtend opgevangen,
door den dunnen wand heen, terwijl hij zich stond
te kleeden.
Héwat een mooie den zoo donker, zoo
vol, zoo frischl"
Wat moet die kosten?" vroeg hij uit bloote
nieuwsgierigheid, zich gaarne immers van allerlei
op de hoogte houdend.
//Vijftig cent, mijnheer."
Hij kon zijne ooren nauw gelooven. Was dat
nu een prijs?
/,/Ja, ik verkoop hem liever tot eiken prijs, dan
hem weer mee naar huis te sleepen," verklaarde
de koopman.
Maar dit was immers een onvergeeflijke onzin,
zoo'n fraaie boom voor zulk een bagatel van de
hand te doen! Hield men dan in deze streken
op zulk een wijze huis met de bosschen? 't Was
een schandaal!
en vooral hoe schoon hij aan het slot van den
eersten satz van het 4e concert in Bes van Mozart
een cadenz improviseerde waarin hij het thema
niet losliet en logisch ontwikkelde.
Op het concert het vorige jaar gegeven, werkte
ook Sarasate mede.
Toen Saint-Saëns op het podium kwam onder
het applaus van het publiek bleef hij staan, haalde
een papier uit zijn zak en begon een vers voor te
lezen dat hij voor dit feest had vervaardigd. In
dit vers herdacht hij zijne moeder en zijn leeraars
met dankbaarheid en verhaalde hij van zijn angst
als kind voor het applaus van het publiek, hoe hij
later //par malheur" tal van werken heeft ge
schreven, beurtelings toegejuicht en veroordeeld, en
hoe hij nu oud is geworden, de bloemen verdord
zijn, de sneeuw op zijn haren is gevallen en zijn
vingers, vroeger zoo lenig, nu verstijfd zijn. Doch
wie weet, het vuur smeult nog en als hij zoo wordt
aangemoedigd is misschien ...
Meer zegt de dichter niet doch hij plaatst zich
aan de piano en toont hij dat het vuur nog in
vollen gloed straalt. En het publiek werd niet
moede hem toe te juichen,
V AU MlLLIGEN.
De electrische zangles.
Twee geleerden te Pary's, de heeren Moutier
en Granier, hebben proeven genomen met de
werking van een electrischen stroom op de stem.
Zy noodigden een geoefend zanger uit, wiens
stem in uitstekenden toestand was. Zij plaatsten
hem op een isoleerbankje, brachten hem in ver
binding met de negatieve pool van een sterke
electriseermachine en lieten den electrischen
stroom door zijn keel gaan.
Dadely'k was eene verandeming in de kracht
en de kleur van de stem merkbaar. De stem
werd sterker en voller, de inademing was diep
en krachtig en het uitademen gelykmatiger en
daardoor langer. Vooral toonde de stem neiging
voor het hooge register, waar de verandering het
meest opvallend was. De overgang van de borst
stem tot de fistelstem, alty'd een groot bezwaar,
ging heel gemakkelyk.
Deze proef bewees, dat de stem lichter aan
sprak en zeer aangenaam klonk, zoodat het
zingen minder inspanning vorderde.
De beide ontdekkers voorspellen reeds de
mogelykheid, leerlingen op deze wy'ze de studie te
vergemakkelyken. Wellicht hooren wy' spoedig
in de opera zulk een electrisch gezang en ont
staat op deze wijze zonder hypnose eene Trilby.
L7TWN
Onde ffinnrscMlderingen.
In het nummer van De Amsterdammer van
Zondag 9 Mei, werd door den heer Th. Molkenboer,
onder bovenstaanden titel, de aandacht van den
lezer gevestigd op de jongst herstelde oude
muurschilderingen der O. L. V. kerk te Maastricht.
Wij wenschen by deze gelegenheid tevens de
opmerkzaamheid in te roepen voor eenige der
nieuwe ontdekkingen, welke in de laatste jaren
in het vak van oude muurschilderingen naar het
burgerlijk leven, zyn gedaan. Daar zyn er te Gent
en te Keulen waaraan wy willen herinneren. Die
te Gent hebben, vooral in 't laatste jaar, een aan
tal oudheidkundigen bezig gehouden, omdat de
waarde harer oudheid en harer kunst zeer ver
schillend werd beoordeeld. Zij bevinden zich
in eene oude kapel gelegen in de Brugstraat te
De koopman stond met de pet in de hand ge
duldig op de beslissing van zijn cliënt te wachten.
Dit zou toch wel op een zaakje uitloopen,meende hij.
//Het is miserabel gegaan vandaag, zoo slecht
als ik het in jaren niet heb gshad; daarom ruim
ik maar tot eiken prijs op."
De man had daar met zijn hoornen te koop
gestaan van den vroegen ochtend af; hij had den
verren weg naar de stad afgelegd, terwijl het nog
donker was, lang vóór dat de dag begon aan te
breken, en ging het nu aan hem te laten staan
met zijn koopwaar, onder het voorgeven dat hij
alleen maar uit nieuwsgierigheid eens naar den
prijs had geïnformeerd, en dan zonder te koopen
zijn weg voort te zetten ? Het te moeten aanzien
hoe de beleefde voorkomendheid op dat recht
schapen gelaat, plaats zou maken voor teleurstelling
en half verbeten wrok ?
//Het is spotgoedkoop," drong de man nog eens aan
//Breng hem dan maar bij mij aan huis; hier
is het adres.
Dan komt er nog wat bij voor het thuis
bezorgen, mijnheer."
? Mijnheer obiasson gaf den man iets meer dan
den bedongen prijs, en zette zijn wandeling voort.
Daar op den hoek was een bloemenwinkel, klein
en onaanzienlijk, maar met een keur van fraaie
bloemen en gewassen. Mijnheer Tobiasson kon er
nooit voorbij komen zonder even te blijven kijken,
want hij was een liefhebber van al wat natuur
was. In den winkel stond een jonkman voor de
toonbank, terwijl de winkelier bezig was bloemen
te schikken rondom een mandje waarin van allerlei
vruchten opgestapeld waren, appelen, peren en
druiven, druiven in groote groene trossen. De
jonge man glimlachte met een uitdrukking van
innig welbehagen, niettegenstaande zijn winterjas
en erg versleten uitzag en zijne handen bont en
blauw van de koude uit de veel te korte mouwen
te voorschijn kwamen. Maar daaraan kon hij nu
niet denken. Hij had slechts ne gedachte:
Kersttijd!
Mijnheer obiasson keerde zich verstoord af.
Gent, en werden aldaar in 't jaar 1846 ontdekt
door den bekwamen kunstenaar F. de Vigne,
toen deze kapel tot een bergplaats voor bier
werd omgebouwd; zy maakte deel uit van een
gast- of vreemdelingenhuis, gesticht in de XlVe
eeuw en bekend onder den naam van AeLeugemeete,
een woord wat waarschijnlijk een scheef afgesneden
stuk grond beteekent en in Vlaanderen nog wel
bekend ia (in vrouwekleederen een gier, biais).
Deze muurschilderingen werden in 1848 door den
heer Bethune d'Ydewalle doorgetrokken en door
de kunstenaars beschouwd als eenig in haar soort.
Ondertusschen betwijfelden velen daarvan de
echtheid, namelyk of zy wel op dezelfde oudheid
als het hospitaal konden aanspraak maken; te meer
omdat zij eene voorstelling zyn van een optocht
van gewapende gildebroeders. Men vestigde in
den laatsten tyd des te meer daarop de aandacht
by het bestudeeren der beteekenis van het wapen
genaamd Goedendag, wat door de Vlaamsche
gilden in hunnen stryd tegen de Franschen werd
gevoerd. Eenigen beweerden dat het een knots
was met een punt en steunden zich op sommige
oudere miniaturen. Anderen beweerden op goeden
grond, dat het wapen bestond uit een ploegyzer
aan een stok bevestigd en al of niet met een
haak voorzien. De heeren Van Malderghem en
de Raadt, die dit laatste beweren, hebben hun
oordeel schitterend gehandhaafd. Nu bestudeerde
men verder de oudheid der genoemde muur
schildering. Er werden nieuwe afbeeldingen
van gemaakt en de lang ingeslapen belangstelling
werd algemeen. Ondertnsschen kon niet 'bewezen
worden, dat dit werk even oud is als het gast
huis (oorspronkelijk voor eenige oude vrouwen
gebouwd) dat aan het einde der XlVe eeuw tot
samenkomst van boogschutters diende. Dezelfde
heer V. M. heeft, in de «Annales de la societ
d'Archéologie" van 1897, ook de bewering dezer
minder hooge oudheid op ernstig wetenschappelijke
wyze bevestigd.
Hebben wij hier, by uitzondering, met afbeel
dingen uit het volksleven te doen, niet minder
zeldzaam zyn de muurschilderingen onlangs te
Keulen, in het huis van den koopman Glesch op
de Hoogstraat, aan den dag gebracht, in een deel
van het huis, dat moest worden omgebouwd. Hier
is namelyk de langs den Ryn welbekende
gelykenis van den grootvader en den kleinzoon, zooals
die o. a. door de broeders Grimm wordt ver
haald, voorgesteld.
Daar was eens een stokoude man met bevende
knieën, die nog maar half zien en hooren kon.
Toen hy eens aan tafel zat en den lepel niet goed
kon vasthouden, stortte hy' soep op het laken en
besmeurde zich zoodanig dat zyn zoon en diens
vrouw er van walgden. Zij zetten hem achter de
kachel, waar hy slechts weinig te eten kreeg uit
een aarden schoteltje. Op een keer konden zyn
bevende handen het niet meer vasthouden en het
viel in stukken. De jonge vrouw gaf hem nu
een houten nap.
Korten tyd later zag men het kleinzoontje
eenige stukjes hout aan elkander zetten. »Wat
doet ge daar" vroeg de vader. »Ik maak een trogje,
waaruit vader en moeder moeten eten, wanneer
ik groot ben." Daarop zagen man en vrouw
elkander bedenkelyk aan, haalden den ouden
grootvader aan de tafel als vroeger en zeiden ook
niets wanneer hy wat vlekken maakte.
In een andere lezing wordt de oude man
nadat hij zy'ne have en goed aan zy'ne kinderen
heeft afgestaan, in een stal by' de dieren gevoed,
het kindje brengt hem dan spy's en drank. By
Hans Sachs en in oud-fransche lezingen, komen
IIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllllllllllllllltllllllllllllli
Het was niet uit te houden. Hij had het land
aan den jonkman, die zoo gelukkig scheen; aan
den winkelier die zulke goede zaken maakte; aan
alles, aan iedereen. Hm, 't is schande; zulke
arme slokkers, vruchten en bloemen!
Hij sloeg den weg huiswaarts in. Hij wilde
naar zijn kamer gaan om de courant te lezen en
doen alsof er niets bijzonders aan de hand was.
Niets bijzonders, 't Mocht wat. Het sprak immers
van zelf dat ze iets van hem tegemoet zagen,
vooral nu hij er op uit was geweest. Hij wist
op een prik hoe het gaan zou. De meid zou
binnenkomen met zijn avondthee en met een ver
legen, blijden blik naar zijn kant zien: //nu krijg
ik wat van hem." En hij zou zich houden of hij
er niets van bespeurde. Dan zou die blijde uit
drukking gaandeweg verdwijnen als een wegtrek
kende lichtstreep; hij zou het hoofd voorover laten
zakken, zóó, als hing het aan een draad en viel
het door zijn eigen zwaarte. En hare oogen zouden
zich vullen met tranen. Daar wist hij ook reeds
alles van, want hij had het meer bijgewoond. Zij
had van die uitstaande, lichtblauwe, starende oogen,
die door de tranen geheel beneveld zouden worden.
Zij zou haar best doen ze voor hem verborgen te
houden; ze zou met afgewend gelaat het vertrek
verlaten en de deur zonder gedruisch achter zich
sluiten. Maar toch zou hij alles hebben opgemerkt,
en hij zou dien blik telkens en telkens weer voor
zich hebben, dien blik vol teleurstelling, die hem
nacht en dag zou blijven vervolgen en kwellen.
En dan doemde die oude katoenen japon weer
voor hem op, met die scheur aan de mouw, waar
door de kou kon doordringen tot den blooten arm.
Maar, wat drommel, had hij dan zelf meer dan
strict uoodig was om te kunnen leven zooals hij
leefde? Wat verlangde men dan wel van hem?
Wat had hij te missen; waarop kou hij bezuinigen ?
Neen, het moest en zou eens en vooral uit ziju
met die sentimentaliteit!
Zoo voortloopende onder aanhoudend gekibbel
met zichzelven, bereikte hij eindelijk zijne woning
en schelde aan.