De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 13 juni pagina 3

13 juni 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1042 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gewonen organist en componist te hooren. En wij noorden hem in een zeer uitgebreid wellicht te uitgebreid programma, meest van eigen compositiën, waaruit weer bleek, hoezeer deze meester met alle kunstvormen als het ware speelt en hoe hij zijn instrument beheerscht. Want evenals hij voor orkest de grootste ver scheidenheid in kleurcombinatiën weet te vinden, evenzeer weet hij met de orgelregisters te tooveren. Onder zijn spel en bij het aanhooreu zijner com positiën deukt men gedurig aan het gezegde van een zijner landgcnooten: La mnsique n'est pas seulement un art, eest une science. Tevens is hij met hart en ziel Fransch componist. Hij heeft ernstig gestreefd zijn landgenooten afkeerig te maken van de misbruiken der Fransche en Italiaansche Opera en heeft op dramatisch ge bied getracht te breken met de onnatuur en con ventie. Hij wilde tevens vermijden de Wagnersche muziek te copiëeren en toch heeft hij wellicht meer dan hij zelf wilde aan de Wagnersche idee geofferd, doch alleen wat de vorm en niet wat het karakter van zijne muziek betreft, die typisch Franseh blijft. Men heeft hem eens genoemd Ao Waguérien sans Ie savoir,'" doch dit acht ik niet juist, evenmin als ik het toestem dat Saint-Saëns eene richting zou vertegenwoordigen. Hij toont in zijne muziek ontzachelijke kennis en vaardigheid in de behandeling van den vorm en de stemvoering; hij geeft muziek die vaak aantrekt door kleur en door melodische beteekenis, doch hij is m. i. evenmin overtuigd Wagneriaan als iets anders. Hij beheerscht alle vormen en zou zich, geloof ik, in staat gevoelen, in twee uiteenloopenie stijlen te schrijven, doch het is meestal niet de idee die u het meest treft, het is de bewerking en het vele wat hij van zijn onderwerp maakt. Doch zóoals ik elders reeds heb gezegd: Bij dezen componist houdt de inspiratie geen gelijken tred met de wetenschap en daarom is het wellicht jammer dat zijn bedrevenheid zoo groot is, want van niets weet hij iets te maken en wanneer hij wat minder bedrevenheid had zou hij wellicht minder hebben geschreven en daardoor aan som mige werken nog meer karakter hebben gegeven. Doch er zijn altijd onder zijne werken vele, die zeer boeien, zoo noem ik uit de thans voorge dragen stukken de laatste Prélude et Fugue en de Trait Rhapsodies bretonnes. Er stond op het programma alleen 'Rhapsodies bretonnes wat elk toehoorder in het begin van de wijs bracht, want toen de tweede Rhapsodie forto werd ingezet, begrepen velen de opvatting van den componist niet, die de Berceuse (men dacht dat die werd gespeel^ zoo luid liet spreken, doch wellicht hebbeu sommigen gedacht dat dit een nieuw gezichtspunt was. Zeker is het dat men de Fantaisie voor de Fuga aanzag, want velen stonden reeds op. Gelukkig ging men spoedig weer zitten, toen de heer SaintSaëns dit nummer ging spelen, want het stond met de Rhapsodie als vertolking m, i. bizonder hoog. Weldadig doet de rust en zekerheid van Saint-Saëns spel aan, bovendien weet hij alle détails zoo duidelijk te doen uitkomen en is zijne verdeeling van licht en schaduw zoo schoon dat de voorgedragen com positie voor den hoorder geheel duidelijk wordt. Dat de componist-organist geheel Fransch gevoelt, bewezen weer de ten gehoore gebrachte werken. Daarom geloof ik dat Saint-Saëns geheel te goeder trouw was, toen hij schreef: Jeunes musiciens si vous voulez tre quelque chose, restez francais. Soyez vous mêmes, de votre temps et de votre pays. Ce qu'on vous montre comme l'avenir, c'est deja Ie passé, l'arenir est a vous. Malheureusent il n'y a pas d'art sans public et Ie public vous chappe. On lui a tant chautédèpuis un demi siècle les louanges de l'art italien et de l'art alletnand, qu'il ne croit pas a l'art francais. Hij vergelijkt zijne landgenooten met de onder danen van Priamus, die het paard van Troje met gejuich binnenhaalden. Fransch was de gevierde componist ook ten onzent geheel. Wie verwacht had hem ook als Bachspeler te zullen bewonderen, moest zich teleur gesteld verklaren. Uit de wijze van zijn optreden bleek dat Saint-Saëns er prijs op stelde kunst van zijn land te geven, MMUMIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllttlllll llieil MIIIIIIIIIIIIIUIII iiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Mijnheer Tobiasson. Naar het Zteeedsch, van Ernst Ahlgrén, 2) door E. T. Mijnheer Tobiasson was niet weinig ingenomen met deze geestigheid en begon niet een bijna cynischen eetlust aan den biefstuk, die op de soep volgde. Toen hij aan het dessert was, gevoelde hij zich volmaakt tevreden met zich zelven, tevre den zonder eenig voorbehoud. Maar het was benauwd daar in het lokaal, en bij haastte zich dus weder naar buiten te komen. Er lag sneeuw op de straten en de lantaarns waren aangestoken. Hij stak de handen diep in de zakken van zijn overjas en stelde zich in be weging. Wat een gewoel om hem heen! Wat een drukte van rinkelende sleden en haastige voetgangers! Dat was toch iets anders dan een provinciestadje. Hij vond het nu prettig zoo geheel aan zich zelven overgelaten in de vreemde stad rond te dolen, en hij ademde de frissche koude lucht in met diepe teugen, die de borst verruimden. Het is toch vreemd op zulk een Kerstavond! Het is of de lucht anders aandoet. De lichten hebben een ander schijnsel, en de herinneringen doemen uit de nevelen van het verledene op: weemoedige gevoelens, kinderlijke gedachten en een wonderlijk besef van het gemis van geluk. O, o, moest hij nu alweer op dat chapiter komen? Kom, de Kerstavond was immers maar een flauwe instelling! Het beste was maar dat hij deed, alsof hij niet eens wist dat het Kersttijd was; hij zou wel eens willen zien wat dit hem hinderde. want al was Liszt geen Franschman, de uitge breide bewerking van zijn thema uit Le Prophete is geheel in den geest van de Fransche orgel virtuositeit. Aan Saint-Saëns is dikwijls koelheid in de voor dracht verweten, ook werd hem in zijne jongere werken vaak gebrek aan temperament en hartstocht ten laste gelegd. Doch Saint-Saëns verhaalde zelf, dat in zijn jeugd de toejuichingen van het publiek altijd een belemmerenden invloed op zijn spel uitoefenden- Dan durfde hij zich niet meer te laten gaan; dan gevoelde hij zich als in een harnas. Hij heeft reeds lang zijn betrekking als organist van de Madcleine in andere handen overgegeven (in 1877) en het was voor de bezoekers van die kerk een groote teleurstelling, hem daar niet meer te kunnen hooren. Doch het blijkt dat, de meester gelegenheid beeft gevonden zijn spel duchtig te onderhouden, want hij doet niet onder voor zijn stadgenooten Guïlmant, Widor e. a, Spoedig zal Samt-Saëns in het Concertgebouw als dirgent-componist optreden, waarbij o. a. zijn derde Symphonie met orgel en klavier voor vier handen (Op de programma's leest men meestal vierhandiff, ik ben er echter nooit achter gekomen hoe een vierhaudig muziekstuk of een vierhaudige piano er wel uit mag zien.) zal worden uitgevoerd. Ook op zijn pianospel hadden wij gehoopt. Ik vroeg den meester of hij ons ook niet op zijn nieuw klavierconcert (vijfde) zou vergasten, doch daartegen bestonden thans bezwaren. Ik heb wel eens geschreven dat Saint-Saëns astronoom en dichter is. Hij verklaarde echter er nu de sterren aan te hebben moeten geven, omdat zijn gezicht te slecht werd om ze nog te kunnen zien. Ik maak van deze gelegenheid gebruik een paar zijner gedichtjes af te schrijven. Op een zijner reizen in warmer luchtstreken schreef hij: Quand Ie soir est venu, puis l' ombre et Ie silence Et l'étoile du ciel et celle du gazon D'un pas lent et discret je sors de la maison Pour goüter Ie repos de la nuit qui commence. Je suis dans un jardin muet, sombre et désert; Une vasque de marbre y répand son eau rare, Don précieux et pure d'une naïade avare, Des insects lointains j'écoute Ie concert. Nnl ne vient en ce lieu, pas de voix ennemies Qui troublent Ie silence, et son hymne divin; Et je bois a longs traits comme un céleste vin Le calme qui descend des branches endormies. En ter eere van Gounod bij de 500ste opvoe ring van Faust gaf hij het volgend sonnet in het licht: Son art a la douceur, Ie ton des vieux pastels. Toujours il adora vos voluptés bénies. Cloches saintes, concert des orgues purs, autels; De son oeil clair, il voit les beautés infinies. Sur sa lyre d'i^oire, avec les Polymnies II dit l'hymen paien, cher aux Dieui immortels, Faust qui met dans sa main Ie sceptre des Génies Egale les Juans, les Raouls et les Tells. De Bhakespenre et de Ooethe il dore auréole Sa Voix a rehaussél'éclat de leur parole; Leur oeuvre de sa flamme a garde Ie reflet. chos du mont Olympe, chos du Paraclet Sont redits par sa Muse aux langueurs de créole. Telle vibre a tous les vents une harpe d'Eole. Den 2en Juni 1896 heeft Saint-Saëns in de Salie Pleyel den vijftigjarigen herinneringsdag gevierd van zijn eerste optreden aldaar op tienjarigen leeftijd. De firma Pleyel heeft een feestgeschrift verspreid met een plaat, voorstellende Samt-Saëns aan het klavier zittende en Taffanel het orkest dirigeerende. In dit geschrift zijn tal van bijzonderheden over den beroemden componist geschreven door L. de Fourcaud, waarbij zijn gevoegd twee recensies van 1846 over het eerste concert van Saint-Saëns waarin de schrijvers, die een afschuw van wonder kinderen hebben, hun hooge bewondering uitspreken over hetgeen de tienjarige knaap toen presteerde MMIIIII II lllllllllllllllllllllllllllllllllllll'IIIIUIIIIIII Hij keerde haastig op zijne schreden terug en besloot een eindje het park in te wandelen. Wat gingen hem ook al die menschen aan, hunne drukte en het hoe en waarom van al dat haasten en jagen ? Hij volgde langzaam het trottoir, langs de helder verlichte winkelramen. Op de groote markt was het door de tegenstelling zoo goed als donker. Welk een massa dennenboomen lagen daar in voorraad! Het was of zij de duisternis nog verhoogden. Er waren er die op drie voeten gesteund, kaarsrecht omhoog stonden; de meesten lagen op de steenen ten verkoop opgestapeld. Men vond er reusachtige dennen en dwerg-dennen; dennen zoowel voor rijken als voor armen. Ze verspreidden een doordringenden, harsachtigen geur; de lucht zelf was vervuld vaa liet Kerstfeest. De lieden bij wie hij inwoonde, zouden ditmaal geen kerstboom hebben; ze konden het niet betalen. Zij hadden hun best gedaan, dit aan de kinderen duidelijk te maken, maar dezen hadden het niet kunnen vatten. Elk jaar hadden ze een kerstboom gehad; waarom dan nu in eens niet? Zij waren immers niet ondeugend geweest, en hadden op school zoo hun best gedaan. Dit alles had hij dezen ochtend opgevangen, door den dunnen wand heen, terwijl hij zich stond te kleeden. Héwat een mooie den zoo donker, zoo vol, zoo frischl" Wat moet die kosten?" vroeg hij uit bloote nieuwsgierigheid, zich gaarne immers van allerlei op de hoogte houdend. //Vijftig cent, mijnheer." Hij kon zijne ooren nauw gelooven. Was dat nu een prijs? /,/Ja, ik verkoop hem liever tot eiken prijs, dan hem weer mee naar huis te sleepen," verklaarde de koopman. Maar dit was immers een onvergeeflijke onzin, zoo'n fraaie boom voor zulk een bagatel van de hand te doen! Hield men dan in deze streken op zulk een wijze huis met de bosschen? 't Was een schandaal! en vooral hoe schoon hij aan het slot van den eersten satz van het 4e concert in Bes van Mozart een cadenz improviseerde waarin hij het thema niet losliet en logisch ontwikkelde. Op het concert het vorige jaar gegeven, werkte ook Sarasate mede. Toen Saint-Saëns op het podium kwam onder het applaus van het publiek bleef hij staan, haalde een papier uit zijn zak en begon een vers voor te lezen dat hij voor dit feest had vervaardigd. In dit vers herdacht hij zijne moeder en zijn leeraars met dankbaarheid en verhaalde hij van zijn angst als kind voor het applaus van het publiek, hoe hij later //par malheur" tal van werken heeft ge schreven, beurtelings toegejuicht en veroordeeld, en hoe hij nu oud is geworden, de bloemen verdord zijn, de sneeuw op zijn haren is gevallen en zijn vingers, vroeger zoo lenig, nu verstijfd zijn. Doch wie weet, het vuur smeult nog en als hij zoo wordt aangemoedigd is misschien ... Meer zegt de dichter niet doch hij plaatst zich aan de piano en toont hij dat het vuur nog in vollen gloed straalt. En het publiek werd niet moede hem toe te juichen, V AU MlLLIGEN. De electrische zangles. Twee geleerden te Pary's, de heeren Moutier en Granier, hebben proeven genomen met de werking van een electrischen stroom op de stem. Zy noodigden een geoefend zanger uit, wiens stem in uitstekenden toestand was. Zij plaatsten hem op een isoleerbankje, brachten hem in ver binding met de negatieve pool van een sterke electriseermachine en lieten den electrischen stroom door zijn keel gaan. Dadely'k was eene verandeming in de kracht en de kleur van de stem merkbaar. De stem werd sterker en voller, de inademing was diep en krachtig en het uitademen gelykmatiger en daardoor langer. Vooral toonde de stem neiging voor het hooge register, waar de verandering het meest opvallend was. De overgang van de borst stem tot de fistelstem, alty'd een groot bezwaar, ging heel gemakkelyk. Deze proef bewees, dat de stem lichter aan sprak en zeer aangenaam klonk, zoodat het zingen minder inspanning vorderde. De beide ontdekkers voorspellen reeds de mogelykheid, leerlingen op deze wy'ze de studie te vergemakkelyken. Wellicht hooren wy' spoedig in de opera zulk een electrisch gezang en ont staat op deze wijze zonder hypnose eene Trilby. L7TWN Onde ffinnrscMlderingen. In het nummer van De Amsterdammer van Zondag 9 Mei, werd door den heer Th. Molkenboer, onder bovenstaanden titel, de aandacht van den lezer gevestigd op de jongst herstelde oude muurschilderingen der O. L. V. kerk te Maastricht. Wij wenschen by deze gelegenheid tevens de opmerkzaamheid in te roepen voor eenige der nieuwe ontdekkingen, welke in de laatste jaren in het vak van oude muurschilderingen naar het burgerlijk leven, zyn gedaan. Daar zyn er te Gent en te Keulen waaraan wy willen herinneren. Die te Gent hebben, vooral in 't laatste jaar, een aan tal oudheidkundigen bezig gehouden, omdat de waarde harer oudheid en harer kunst zeer ver schillend werd beoordeeld. Zij bevinden zich in eene oude kapel gelegen in de Brugstraat te De koopman stond met de pet in de hand ge duldig op de beslissing van zijn cliënt te wachten. Dit zou toch wel op een zaakje uitloopen,meende hij. //Het is miserabel gegaan vandaag, zoo slecht als ik het in jaren niet heb gshad; daarom ruim ik maar tot eiken prijs op." De man had daar met zijn hoornen te koop gestaan van den vroegen ochtend af; hij had den verren weg naar de stad afgelegd, terwijl het nog donker was, lang vóór dat de dag begon aan te breken, en ging het nu aan hem te laten staan met zijn koopwaar, onder het voorgeven dat hij alleen maar uit nieuwsgierigheid eens naar den prijs had geïnformeerd, en dan zonder te koopen zijn weg voort te zetten ? Het te moeten aanzien hoe de beleefde voorkomendheid op dat recht schapen gelaat, plaats zou maken voor teleurstelling en half verbeten wrok ? //Het is spotgoedkoop," drong de man nog eens aan //Breng hem dan maar bij mij aan huis; hier is het adres. Dan komt er nog wat bij voor het thuis bezorgen, mijnheer." ? Mijnheer obiasson gaf den man iets meer dan den bedongen prijs, en zette zijn wandeling voort. Daar op den hoek was een bloemenwinkel, klein en onaanzienlijk, maar met een keur van fraaie bloemen en gewassen. Mijnheer Tobiasson kon er nooit voorbij komen zonder even te blijven kijken, want hij was een liefhebber van al wat natuur was. In den winkel stond een jonkman voor de toonbank, terwijl de winkelier bezig was bloemen te schikken rondom een mandje waarin van allerlei vruchten opgestapeld waren, appelen, peren en druiven, druiven in groote groene trossen. De jonge man glimlachte met een uitdrukking van innig welbehagen, niettegenstaande zijn winterjas en erg versleten uitzag en zijne handen bont en blauw van de koude uit de veel te korte mouwen te voorschijn kwamen. Maar daaraan kon hij nu niet denken. Hij had slechts ne gedachte: Kersttijd! Mijnheer obiasson keerde zich verstoord af. Gent, en werden aldaar in 't jaar 1846 ontdekt door den bekwamen kunstenaar F. de Vigne, toen deze kapel tot een bergplaats voor bier werd omgebouwd; zy maakte deel uit van een gast- of vreemdelingenhuis, gesticht in de XlVe eeuw en bekend onder den naam van AeLeugemeete, een woord wat waarschijnlijk een scheef afgesneden stuk grond beteekent en in Vlaanderen nog wel bekend ia (in vrouwekleederen een gier, biais). Deze muurschilderingen werden in 1848 door den heer Bethune d'Ydewalle doorgetrokken en door de kunstenaars beschouwd als eenig in haar soort. Ondertusschen betwijfelden velen daarvan de echtheid, namelyk of zy wel op dezelfde oudheid als het hospitaal konden aanspraak maken; te meer omdat zij eene voorstelling zyn van een optocht van gewapende gildebroeders. Men vestigde in den laatsten tyd des te meer daarop de aandacht by het bestudeeren der beteekenis van het wapen genaamd Goedendag, wat door de Vlaamsche gilden in hunnen stryd tegen de Franschen werd gevoerd. Eenigen beweerden dat het een knots was met een punt en steunden zich op sommige oudere miniaturen. Anderen beweerden op goeden grond, dat het wapen bestond uit een ploegyzer aan een stok bevestigd en al of niet met een haak voorzien. De heeren Van Malderghem en de Raadt, die dit laatste beweren, hebben hun oordeel schitterend gehandhaafd. Nu bestudeerde men verder de oudheid der genoemde muur schildering. Er werden nieuwe afbeeldingen van gemaakt en de lang ingeslapen belangstelling werd algemeen. Ondertnsschen kon niet 'bewezen worden, dat dit werk even oud is als het gast huis (oorspronkelijk voor eenige oude vrouwen gebouwd) dat aan het einde der XlVe eeuw tot samenkomst van boogschutters diende. Dezelfde heer V. M. heeft, in de «Annales de la societ d'Archéologie" van 1897, ook de bewering dezer minder hooge oudheid op ernstig wetenschappelijke wyze bevestigd. Hebben wij hier, by uitzondering, met afbeel dingen uit het volksleven te doen, niet minder zeldzaam zyn de muurschilderingen onlangs te Keulen, in het huis van den koopman Glesch op de Hoogstraat, aan den dag gebracht, in een deel van het huis, dat moest worden omgebouwd. Hier is namelyk de langs den Ryn welbekende gelykenis van den grootvader en den kleinzoon, zooals die o. a. door de broeders Grimm wordt ver haald, voorgesteld. Daar was eens een stokoude man met bevende knieën, die nog maar half zien en hooren kon. Toen hy eens aan tafel zat en den lepel niet goed kon vasthouden, stortte hy' soep op het laken en besmeurde zich zoodanig dat zyn zoon en diens vrouw er van walgden. Zij zetten hem achter de kachel, waar hy slechts weinig te eten kreeg uit een aarden schoteltje. Op een keer konden zyn bevende handen het niet meer vasthouden en het viel in stukken. De jonge vrouw gaf hem nu een houten nap. Korten tyd later zag men het kleinzoontje eenige stukjes hout aan elkander zetten. »Wat doet ge daar" vroeg de vader. »Ik maak een trogje, waaruit vader en moeder moeten eten, wanneer ik groot ben." Daarop zagen man en vrouw elkander bedenkelyk aan, haalden den ouden grootvader aan de tafel als vroeger en zeiden ook niets wanneer hy wat vlekken maakte. In een andere lezing wordt de oude man nadat hij zy'ne have en goed aan zy'ne kinderen heeft afgestaan, in een stal by' de dieren gevoed, het kindje brengt hem dan spy's en drank. By Hans Sachs en in oud-fransche lezingen, komen IIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllllllllllllllltllllllllllllli Het was niet uit te houden. Hij had het land aan den jonkman, die zoo gelukkig scheen; aan den winkelier die zulke goede zaken maakte; aan alles, aan iedereen. Hm, 't is schande; zulke arme slokkers, vruchten en bloemen! Hij sloeg den weg huiswaarts in. Hij wilde naar zijn kamer gaan om de courant te lezen en doen alsof er niets bijzonders aan de hand was. Niets bijzonders, 't Mocht wat. Het sprak immers van zelf dat ze iets van hem tegemoet zagen, vooral nu hij er op uit was geweest. Hij wist op een prik hoe het gaan zou. De meid zou binnenkomen met zijn avondthee en met een ver legen, blijden blik naar zijn kant zien: //nu krijg ik wat van hem." En hij zou zich houden of hij er niets van bespeurde. Dan zou die blijde uit drukking gaandeweg verdwijnen als een wegtrek kende lichtstreep; hij zou het hoofd voorover laten zakken, zóó, als hing het aan een draad en viel het door zijn eigen zwaarte. En hare oogen zouden zich vullen met tranen. Daar wist hij ook reeds alles van, want hij had het meer bijgewoond. Zij had van die uitstaande, lichtblauwe, starende oogen, die door de tranen geheel beneveld zouden worden. Zij zou haar best doen ze voor hem verborgen te houden; ze zou met afgewend gelaat het vertrek verlaten en de deur zonder gedruisch achter zich sluiten. Maar toch zou hij alles hebben opgemerkt, en hij zou dien blik telkens en telkens weer voor zich hebben, dien blik vol teleurstelling, die hem nacht en dag zou blijven vervolgen en kwellen. En dan doemde die oude katoenen japon weer voor hem op, met die scheur aan de mouw, waar door de kou kon doordringen tot den blooten arm. Maar, wat drommel, had hij dan zelf meer dan strict uoodig was om te kunnen leven zooals hij leefde? Wat verlangde men dan wel van hem? Wat had hij te missen; waarop kou hij bezuinigen ? Neen, het moest en zou eens en vooral uit ziju met die sentimentaliteit! Zoo voortloopende onder aanhoudend gekibbel met zichzelven, bereikte hij eindelijk zijne woning en schelde aan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl