De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 20 juni pagina 2

20 juni 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1043 trouwen aanraadt, een laatste poging tot redding aan te wenden. Doch wat is helaas het geval, van de tien patiënten, die zich tot een buitenlandschen oogarts wenden, die door ongelooflijke reclame zich met den nimbus van een wonderdotker tracht te om geven, zijn er negen, die dit doen, zonder met n woord tot hun eigen kundigen arts gerept te hebben van hetgeen zij van plan zijn te doen. Bedenkt, dat het hoogste op het spel staat; met het ne oog kunt ge nog voorwerpen onderscheiden; het zonnetje, dat plotseling door den grauwen nevel dringt, begroet ge nog blijde, al zijn voor uw oog de beschenen voorwerpen pok minder scherp afgeteekend; het wekt u op en stemt u tot levenslust; en zoudt ge nu dit genot prijs willen geven en op onverantwoordelijke wijze, zonder advies van uw betrouwbaren arts, u in handen gaan stellen van den buitenlandschen dokter, wiens reputatie ge slechts by geruchte kent. Een paar droeve gevallen van de laatste weken hebben mij er toegebracht een waar schuwend woord te doen hooren. Een jonge man, even in de twintig jaar, die nog een vrij sterke gewaarwording van licht en duister nis had en groote voorwerpen kon waarnemen, stelt zich, natuurlijk zonder met een woord van dit plan te spreken tot zijn oogarts, onder behandeling van een buitenlandschen medicus, de operatie heef t twee malen plaats; hoopvol verbeidt hij het afnemen van het verband, want herhaaldelijk had hem de arts verzekerd, ge moet kunnen %ien! de dag is d Aar, en .... de jonge man was stekeblind, is dit tot heden gebleven en zal dit zeker voor altyd blijven. Wanhopig over zijn overhaast besluit en vol berouw, dat hij niet zijn eigen kundigen arts vertrouwd heeft, tast hij nu in eeuwige duisternis rond. Het twpede geval is dat van een fiinken sterken man op veertig jarigen leeftijd; ook hrj had hooren gewagen van de beroemd heid" van een buitenlandsche specialiteit in het opereeren van het oog; zonder verdere bespreking met een deskundige gaat hij op reis, de verleidelijke belofte van genezing doet hem zich aan de behandeling onder werpen en na eenige weken komt hij terug, somber en droef te moede; |het?gezichtsvermogen is weg. Deze gevallen hadden beide kort geleden plaats; het zou mij niet moeilijk vallen, meerdere dergelijke voorbeelden bij te brengen, die ik gedurende de vijf jaar, welke ik als Directeur van het Blinden-Instituut werk zaam mocht zijn, ken. Het zij verre van mij, door dit schrijven ook slechts eenigszins de bekwaamheid van buitenlandsche oogartsen in verdenking te brengen; groote landen bezitten ontegenzeg gelijk hoogst wetenschappelijk ontwikkelde oogartsen, doch tevens mislukte genieën. Voor dexen, vooral als hoogdravende marktschreeuwerige annonces in de dagbladen wonder baarlijke genezing aankondigen, voor dezen waarschuw ik ernstig. Gaat u niet in be handeling stellen, voor en aleer gij onze Nederlandsche oogartsen, mannen van erkende bekwaamheid, wier namen ieder ooglijder bekend zijn, hebt geraadpleegd. Gelooft mij, de werkelijk wetenschappelijke talenten in het buitenland zijn aan onze medici niet onbekend, en mocht er voor u, mijne arme blinde medemenschen, in het buitenland genexing te verkrijgen zijn, zoo staan onze artsen als mensch te hoog, dan dat zij u niet onmiddelijk zouden toeroepen: gaat". In medische kringen wordt steeds elke uitvinding, die op het gebied der oogheelkunde gedaan wordt, besproken en aan geen onzer artsen zijn die onbekend, zoodat voor u, blinde vrienden, de wetenschap niet rust. Daar, zooals ik reeds zeide, in de laatste tijden, mij door blinden ongelooflijke verha len werden gedaan van genezing van blind heid door verschillende beroemdheden (?) in 't buitenland, kan het zijn nut hebben in korte trekken mede te deelen, wat wellicht aanleiding tot allerhande verwrongen, over dreven dwaze en onzinnige voorstellingen kan gegeven hebben, en agitatie onder de blinden deed ontstaan. Vooraf roep ik evenwel onzen blinden en ooglijders toe: beschouwt alles als een POGING der wetenschap, om uw lijden te verzachten, hecht geen waarde aan dergelijke ontdekking voor en aleer uw arts u de moge lijkheid op succes van de behandeling heeft verzekerd. Doet geen enkele stap in deze of gene richting, zonder hem geraadpleegd te hebben. In den Blindenfreund, Zeitschrift für Verbesserung des Looses der Blinden, onder redactie van de H.H. Büttner, Mell en Mecker, respectievelijk Directeuren der Blin den Instituten te Dresden, Weenen en Duren, Mei 1897 staat: »Eene oogziekte, waartegen tot heden de kunst niets vermag is »het loslaten van het netvlies.'1'1 Dr. R. Deutschmann in Hamburg, vroeger te Heidelberg, zou het gelukt zijn, deze ziekte door een zeer geniaal uitgevonden behande ling, waartoe alleen een hoogst bekwaam operateur in staat is, te bestrijden " De loslating van het netvlies berust op de inschrompeling van het zoogenaamde glas achtige lichaam, van die waterheldere vloei stof, die het oog achter de lens vult en het netvlies tegen het hoornvlies drukt. Wordt door deze of gene omstandigheid deze vloei stof tot een zekeren graad verminderd, zoo verdwijnt het licht der oogen en de arts staat daar hulpeloos tegenover. »In een dergelijk geval brengt dr. R. Deutschmann een zekere hoeveelheid van het glasachtige lichaam van jonge konijntjes op zeer kunstige wijze in het oog, dat in den toestand van blind worden verkeert, of dat, reeds blind is. De wijze, waarop het vocht wordt ingebracht, wordt nader omschreven in het 20ste deeltje van de bijdragen tot de oogheelkunde, uitgegeven door prof. dr. R. Deutschmann in Hamburg, met medewerking van prof. dr. E. Fuchs in Weenen, prof. dr. O. Haab in Zürich en prof. dr. A. Vossius in Giessen, uitgave van Leopold Voss, Ham burg?Leipzig." Het spreekt van zelf, dat deze nadere be schrijving alleen voor mannen van het vak van belang, voor ons, leeken, geheel overbo dig is. Onder de meest belangrijke voorbeelden van genezing, wordt gesproken van een hof meester op een stoomboot op de lijn HamburgAmerika, die door de oogartsen was opgegeven, daar hij blind was geworden door loslating van het netvlies, hetgeen door de wetenschap als ongeneeslijk was verklaard. Deze man werd door Dr. R. Deutschmann behandeld; kreeg zijn gezichtsvermogen terug en doet geruimen tijd weder zijn dienst!! Naar ik verneem zullen binnenkort van de hand van Dr. R. Deutschmann nieuwe onthullingen van zijne methode het licht zien. Hij werd geboren op 17 November 1852, studeerde in de medicijnen te Heidelberg, Bonn, Erlangen en Berlijn. Na zijne promotie vormde hij zich verder in de klinieken te Parijs en te Londen en werkte daarna een reeks van jaren in Göttingen als assistent van prof. Th. Leber. In 1883 benoemd tot buitengewoon hoogleeraar, bleef hij tot 1887 in die betrekking te Göttingen werkzaam. Daarna stichte hij een oogenkliniek te Ham burg en wijdde zich tot op heden aan de praktijk der oogheelkunde. Van zijn wetenschappelijke werken op het gebied der oogheelkunde is het belangrijkste zijn geschrift over de Ophtalmia Migratoria; hiervoor werd hij in 1889 bekroond. Wat de alarmeerende verhalen der X-stralen betreft, het volgende: De ontdekking van de X-stralen door Röntgen heeft ook in de blindenwereld een zekere sensatie gemaakt. Men heeft onlangs beweerd, dat blinden wier gezichtszenuw (intact) onaangetast is, door toepassing der Röntgen-stralen genezen kunnen worden, en voor deze bewering naast klinische opgaven ook verschillende theoretische gronden aan gevoerd. De beslissing van deze strijdvragen moet aan verdere proefnemingen overgelaten wor den ; een enkele interessante mededeeling vinde hier een plaats, waarbij onder zekere omstandigheden de Röntgen-stralen door het menschelijk oog gezien kunnen worden. Prof. Brandes in Halle heeft voor eenige weken een meisje geobserveerd, wier oogen voor X-stralen gevoelig waren. Hij kwam op de volgende wijze tot deze ontdekking: Daar de X-stralen door zekere zelfstandigheden tegen gehouden worden, zoo meende hij, dat hunne onzichtbaarheid wellicht alleen op deze om standigheid berustte, dat hun door de lens de toegang tot den achtergrond van het oog verhinderd werd. Om het recht van bestaan zijner hypothese nader te onderzoeken, had hij derhalve een persoon noodig bij wien het verwijderen van de lens plaats had gehad, een operatie die slechts in gevallen van den hoogsten graad van bijziendheid verricht wordt. Het jonge meisje, van wie prof. Brandes spreekt, had door eene operatie de lens van het linkeroog verloren en inderdaad bleek het linkeroog gevoelig te zijn voor de X stralen, dat wil zeggen, bij de verlichting met de X stralen zag het meisje met het linkeroog de voorwerpen, zooals zij zich vertoonen op de bekende X stralen photographiën. Volgens prof. Brandes zouden bij gevolg de X stralen op de gezichtzenuw en het netvlies evenals gewoon licht werken, en alleen tengevolge van de daartusschen liggende lens in den regel niet gezien worden. Of nog verdere ontdekkingen van principieele beteekenis mogelijk zijn, moet eerst de toe komst leeren. Zooals ik reeds zeide, deze en vele andere proefnemingen in het belang van u, oog lijders in het algemeen, zijn aan onze Neder landsche oogartsen bekend en mochten de verkregen resultaten gunstig zijn, geen hunner zal aarzelen u onmiddelijk de behulpzame hand te bieden; doch, nogmaals, vertrouwt op hen en doet niets zonder hun raad. President Faure's reisplannen. Is er inderdaad den vorigen Zondag een aanslag op president Faure gepleegd? Men kent de feiten, die tot dit bericht aan leiding gaven. Toen de president naar de wedrennen van Longchamps reed, had op een twintigtal meters afstand van zijn rijtuig, in een perk met heesters, een vrij sterke ont ploffing plaats. Althans men hoorde een luiden knal en zag een licht rookwolkje op stijgen. Een politie-agent in burgerkleeren, die dadelijk tusschen de heesters doordrong, werd het slachtoffer van zijn ijver: het publiek zag hem voor den »moordenaar" aan en sloeg hem halfdood. Het »moordwerktuig" dat de man reeds had opgeraapt, bestond uit een looden gaspijp van een halven voet lengte, die met gewoon buskruit was gevuld geweest. Verder vond men een zeer klein pistool, meer speelgoed dan wapen, een mes met een dreigend opschrift en een papier, waarop eveneens be dreigingen waren geschreven. De ontploffing had niemand eenig letsel gedaan, alleen waren van de heesters een paar takjes afgeknapt. De bedrijver van dezen aanslag is naar alle waarschijnlijkheid een krankzinnige of een sinistre grappenmaker. Zeker behoort hij niet tot het ras der Orsini's, der Hödel's en Nobiling's, der Passanante's en der Caserio's, die het uit den weg ruimen van een regeerend vorst of van een staatspresident als een verdienstelijk werk beschouwen en zich daarop verhoovaardigen; evenmin tot de lieden die een slecht voorbereiden en daar door in den regel onschadelijken aanslag wagen, omdat zij daardoor de aandacht op hun persoon of op hun werkelijke of ver meende grieven willen vestigen. Zulke lieden loopen niet weg, en van dezen «moordenaar" is geen spoor gevonden; ook heeft niemand onder de dicht opeengepakte menigte bemerkt, dat iemand zich uit de voeten trachte te maken. De Parijzen aars zijn al heel spoedig gereed geweest met eene verklaring van deze ge heimzinnige zaak. Zelven groote vrienden en bewonderaars van eene handige mise-en-seène, hebben zij er op verzonnen, dat de aanslag wel door de politie gefingeerd zou zijn, om het prestige en de populariteit van den president te verhoogen, met het oog op diens voorgenomen reis naar Rusland. De Figaro improviseert zelfs een gesprek tusschen den president en den prefect van politie, waarin de eerste vriendelijk verzoekt, van dergelijke aanslagen vooraf op de hoogte te worden gehouden. Wij willen de Parijsche politie niet ver denken van dergelijke kinderachtigheden, en houden ons dus liever aan onze onderstelling dat men hier te doen heeft met een krank zinnige of met een farceur. Maar uit de door de Parijzenaars gegeven uitlegging blijkt duidelijk, hoe de openbare meening zich met die reis naar Rusland bezig houdt. »Zal hij gaan? zal hij niet gaan?" die vraag ligt op ieders lippen. De Temps bevat hieromtrent eene waarschijnlijk officieuse mededeeling, volgens welke de quaestie het eerst ter sprake is gekomen toen vorst Lobanoff twee jaren geleden Parijs bezocht; de Russische minister had toen te verstaan gegeven, dat de czar Parijs wenschte te bezoeken, en tegelijkertijd was van een tegenbezoek sprake geweest. Of dit laatste denkbeeld van Russische of van Fransche zijde werd opgeworpen, laat de Temps in het midden; het blad zegt een voudig: »la question se posa" Bij het bezoek van den czar zeide deze, luid genoeg om door de aanwezigen te worden verstaan, dat het hem zeer aangenaam zou zijn, den hoogsten vertegenwoordiger van de Fransche natie in zijn rijk te ontvangen, en daarop volgden bij het afscheid de bekende woorden: »d rcvoir en Jüussie." De woorden van den czar worden in Frankrijk op een goudschaaltje gewogen. De bevriende monarch heeft gezegd, dat hij den hoogsten vertegenwoordiger der Fransche natie hoopte te ontvangen. Dus geen andere vertegenwoordigers? Niet den voorzitter van den Senaat, den braven heer Loubet ? Niet den voorzitter van de Kamer, Vauxtère Brisson? Het is best mogelijk, dat de czar en zijne raadslieden het zoo hebben bedoeld. Wat ter wereld heeft de Russische autocraat te maken met presidenten van wetgevende lichamen, van volksvertegenwoordigingen ? Het is al heel mooi en vriendelijk, dat hij zulke menschen, als hij te Parijs is, wel heeft willen ontvangen, maar wat zou hij te St. Petersburg of te Moskou met hen kunnen uitvoeren? Welke plaats zou de Russische hofetiquette hun kunnen aanwijzen? Als de Fransche minister van buitenlandsche zaken, de heer Hanotaux, meekwam, dat zou nog een zekere raison d'être hebben. Graaf Mouravjeff heeft ook den czar naar Parijs ver gezeld. .Madame Faure denkt er niet aan, haren heer en gemaal te begeleiden ; de goede dame is er reeds aan gewend de rol te spelen van eene bescheiden figurante, van een »derde stomme in 't verschiet." Mademoiselle Lucie ? Die is wel meer preseutabel, maar komt toch niet in aanmerking voor een officieele uitnoodiging. In 't gunstigste geval mag zij, als haar vader naar Rusland gaat, bij den Franschen gezant te St. Petersburg komen logeeren. De groote vraag is echter, of er van den czar, na die vage en algemeene uitnoodiging, nog een nadere en meer positieve gekomen is. Men weet wat in het dagelijksch leven de frase beteekent: »dank voor de vriendelijke ontvangst; ik hoop u eens terug te zien." En in de diplomatieke wereld verbindt zoo'n uitnoodiging tot niets. President Faure het is geen geheim wil heel graag naar Rusland gaan. Maar in het Fransche ministerie zijn de opinies over het nuttige en noodige, ja zelfs over het ge paste van zulk een reis, zeer verdeeld. De czar moet, naar men beweert, hebben gezegd, dat het bezoek hem dan alleen wenschelijk zou voorkomen, als het door de geheele politieke wereld te Parijs gunstig werd opgenomen. President Faure moet, ook al weer naar men beweert, zich zelf hebben uitgenoodigd, en ook voor zijn dochter en de presidenten van Kamer en Senaat belet hebben gevraagd. De czar en dit is het derde »on dit" moet de vraag, wat den president betreft, toestemmend hebben beantwoord, maar de zinspeling op de eventueele komst van Made moiselle Lucie en van de heeren Loubet en Brisson eenvoudig hebben geïgnoreerd. De heer Faure vindt dat laatste óók heel goed, als hij maar komen mag. Dat nemen hem nu natuurlijk al diegenen weer kwalijk, die in de presidenten van Senaat en Kamer de eigenlijke hoofden der Republiek zien. Het is een zeer eigenaardig symptoom van de verhouding tusschen Rusland en Frankrijk, dat voor de reis van den president zoo weinig geestdrift bestaat, zelfs bij den beer Hano taux, die reeds aan zijn vrienden heeft te verstaan gegeven, dat door die reis meer de belangen van Rusland dan die van Frankrijk zouden worden gediend. Sociale, iiniiiiiiiiiHitniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimini De veredeling van het amMt, De Kroniek van C Juni j.l. bevatte van de hand des heeren R. N. Roland-Holst een artikel, naar aanleiding van een in De Telegraaf van 28 Mei j.l. voorkomend verslag over de algemeene vergadering door een »Vereeniging tot veredeling van het ambacht" gehouden. In De Kroniek van 13 Juni schrijft den heer K. de Bazel, die lid van het bestuur van voornoemde vereeniging is, tegen hetgeen de heer Holst op de werkzaamheden van gezegde vereeniging meende te moeten aanmerken. Om der wille vau het belang, dat deze kwestie enkelen zekerlijk inboezemt, komt het mij noodig voor hierover een en ander in het midden te brengen. Nadat in 1888 verschillende vakvereenigingen in het land zich in beginsel hadden ver klaard voor het plan om «aanstaande patroons en gezellen in de gelegenheid te stellen proe ven van bekwaamheid in hun vak af te leg gen", werd na een aanvankelijk resultaat en na het behandelen daarvan op het natio naal congres voor vakopleiding, in 1896 een commissie gevormd uit afgevaardigden van verschillende vereenigingen. Deze commis sie vergaderde en , niet zeker wetende of haar werkzaamheden wel goed mochten heeten, in de onzekerheid als zij verkeerde door de zeer weinige algemeenheid van de goede be ginselen waarvan zij meende te moeten uit gaan, benoemde zij een commissie van praeadvies. Om het werk van deze commissie van praeadvies te beoordeelen werd een ver gadering uitgeschreven, waarvan het verslag in genoemd nummer van de Telegraaf werd opgenomen, en waarin de heer dr. P. J. H. Cuypers aanleiding gevonden had om o. m. te zeggen, dat het verval der vakken voor een groot deel schuilt in de onkunde en de wanbegrippen, die daar zijn ingeslopen. Dit gaf den heer Holst aanleiding te be weren, dat het verval der ambachten niet zoo zeer juist hierin moetgezocht worden, maar veel meer in de benarde sociale verhoudingen van den ambachtsman, waarop den heer de Bazel, en mijns bedunkens geheel terecht, opmerkte dat al -werden de sociale verhoudingen ver beterd, dit zeker nog niet het goede uitoefenen van het ambacht ten gevolge zal hebben, en dat deze commissie, deze vereeniging, zooveel mogelijk zonder op de sociale verhoudingen te letten, beginnen wil met den meesters en den gezellen een juist oordeel omtrent hun vak in te prenten, hen een soort van school te doen doorloopen. De heer Holst beschouwd zulk werk als het eigenlijke kwaad in den wortel niet rakend, een soort welwillend gedoe van eenigo bevoorrechten naar den geest en naar sociale conditie, die dan ook wel eens iets voor het ambachtsvolk willen doen, en ver oordeelt dus het werk van gezegde vereeniging als zijnde een soort van philanthropie. Want voor den heer Holst is het een aller eerste behoefte, dat de maatschappelijke ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl