Historisch Archief 1877-1940
No. 1043
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
houding van degenen die noodwendig een
handwerk moeten beoefenen, een betere worde
dan die nu is. Want voor hem lijkt het
onmogelijk, dat een beter inzicht in zijn vak
door den werkman verkrege worde, vóór dat
hij tijd hebbe daaraan te denken, en welken
tijd hij dan alleen zal kunnen vinden als hij een
gereglementeerden dagarbeid en een daarbij
behoorend loon ontvangt. Na een dergelijke
regeling alleen komt het den heer Holst
raadzaam voor, dat men spreke over verbe
tering van 'beginselen, (dus over een helder
inzicht in het vak).
Tegen deze, vrije, opvatting pleit min ot
meer, naar mijn inzicht, wat de heer Holst
zelf in zijn schrijven aanhaalde, doelend op
de zeer mooie voorwerpen van kunstnijver
heid die op dit oogenblik door enkele
artisthandwerkslieden gemaakt worden, en welke
enkele voorwerpen niets uitstaande hebben
met den algemeenen opbloei van het hand
werk. Dit is wel zeker. Maar zoo min als
de gewone handwerkslieden, verkeeren die
enkele artisten in absoluut goede maatschap
pelijke verhoudingen. Niettegenstaande dat
maken zij fraaie dingen. Ligt dit niet juist
in hun betere beginselen ? En als enkelen dit
kunnen, is dan het streven van een
vereeniging die de beginselen van zooveel
mogeIgk arbeiders veredelen wil, niet tot op
zekere hoogte goed te noemen ? Zy heeft
ten minste een deel van de goede inzichten,
die bij een werkman moeten voor zitten, op
het oog. En ofschoon ik voor mij zelf deze
voor het werk geregelde beginselen minder
acht dan algemeener denkbeelden omtrent
een verhouding van een werkman als mensch
tegenover zijn mede menschen, tegenover zijn
levensbeschouwing; dan nog is in deze tijden
waarin men van beginselen op hooger
dingen doelend, en die door allen worden
gedeeld niet spreken kan, een veredeling
van inzicht in het vak van zeer groot belang
en zeer te waardeeren. En als ik tusschen
de regels van dr. Cuypers woorden lezen
mag, dan meen ik veel meerdere dingen nog
te mogen vermoeden, dan door hem met deze
enkele zinnen zijn aangegeven.
En dat een verbetering van de inzichten
in het vak voor den werkman nu van groote
waarde en noodig is, zal ieder weeten die,
een ambachtsman, vrij latend in zijn werken,
vrij in beloning, vrij in arbeidsduur, hem een
meubel of zoo iets te maken geeft. Hij weet
zeker dat hrj een onding krijgen zal, omdat
geen enkele van de tegenwoordige werklieden
zijn vak verstaat, omdat de traditie van het
goede werk, zooals die door de gilden werd
bewaard, nu geheel verloren is. Zelfs bij een
zoo duidelijk mogelijke aanwijzing, bij uiterst
duidelijke teekeningen en telkens mondelingen
raad is het nog maar heel zelden mogelijk
een man te vinden, die zoozeer van de
zeldzame eigenwijsheid der tegenwoordige
werklieden ontdaan is, dat hij juist doet wat
men hem opdraagt.
Om in zoo iets verbetering te brengen, zal
er toch wel niemand zijn die beweerd, dat
dit een quaestie van sociale aangelegenheid is.
Of een dergelijke stijfhoofdigheid ook geheel
?Mmiiiiiiitiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiii minimum
Mijnheer Tobiasson.
Naar het Zweedsch, van Ernst AUgrén,
3) door E. T.
De uitstaande oogen werden geheel beneveld
door de tranen. Was het uit dankbaarheid voor
de nieuwe japon, of uit schaamte dat de oude
haar werd verweten? Hoe kon hij het weten?
Zij stamelde een woord van dank en zag er dubbel
zoo verlegen en dubbel zoo armzalig uit als anders.
Het sneed hem door het hart haar zoo te zien, en
hij had veel willen geven, wanneer hij zijn hand
troostend en bemoedigend op dat gebogen hoofd
bad kunnen laten rusten, waaraan in de haast het
water en de kam vergeten waren, en wanneer
hij baar met vriendelijke stem had kunnen zeggen:
yNeen, kind, ik meende het zoo kwaad niet."
Maar dat kon hij nu eenmaal niet. Daartoe was
hij te verlegen, nog verlegener dan Tilda.
De trap afgaande om zijn neef in te halen,
rekende hij ontstemd na, hoe groot de bres was,
welke al deze onverwachte uitgaven weder in zijn
portemonnaie hadden gemaakt. En nu kon het
alweer niet anders of hij moest voor die kinderen
ook wat gaan koopen. Zoo'n Kerstfeest was toch
goed overlegd niet anders dan een aanleiding tot
de alleronbeschaaindste afpersingen; dat zou wel
niemand tegenspreken. En wat moest hij nu in
vredesnaam voor die wurmen verzinnen; hij kon
hen bezwaarlijk met wat geld afschepen? Wat gaf
men zulke kinderen in den regel ? Wat wist hij
er ook van! Liep men zoo maar een winkel
binnen, legde zijn geld op de toonbank en zeide:
»geef mij voor zus en zooveel aan speelgoed?"
Hij gevoelde zich gemelijk en knorrig, wat
drommel; hadden ze hem toch maar met rust
gelaten! Wat had hij met den heelen boel van noode ?
Intusschen waren zij naast elkander
voortgewandeld. Het vroor geducht en de sneeuw kraakte
onder de voeten der wandelaars.
en al te verhelpen is met een juister inzicht
van het vak alleen, is ook iets waarover ik
niet zou durven beslissen.
Zeker is het, dat een verbetering van de
maatschappelijke verhouding, niet aan een
verbetering van inzicht in het vak dient
vooraf te gaan, omdat bij een gunstiger con
ditie, de onwetendheid waarschijnlijk even
groot zou blijven. Ook is het niet zeker dat
een verbetering van beginselen voor het vak
de algeheele verandering voor den werkman
zou te weeg brengen die wel wenschelijk is,
zoolang hij buiten dit werken naar rechte
inzichten in zijn ambacht, daarbuiten weer
geheel zonder eenig vast beginsel is. Eigenlijk
dienden al deze veranderingen tegelijkertijd
te komen, en uit elkaar te worden en te
groeien. Maar waar men 't een niet forceeren
kan en het andere niet dwingen, daar heeft
het zijn zeer goede verdiensten daar te werken
waar men kan, al raakt het werk dan al
misschien niet den wortel, het is er ten minste
naar gericht.
Intusschen raakt de beschouwing van den
heer Holst slechts ne zijde van de kwestie.
Vraagt men waarom de werklieden slecht werk
maken, dan dient men ook te vragen, waarom
de vermogenden met slecht werk genoegen
nemen. En dan blijkt spoedig dat het bestaan
der concurrentie in de kapitalistische maat
schappij niet een voldoende verklaring van
het euvel is. Hierover een volgenden keer.
TH. MOLKENBOER.
iiiiiinimiiMHiiHiiimiiiiiHiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiHiiimiiiiinttiiiiiii
TOONLilTeaMVZlEK
Tooneel en Moraal.
De vraag, in hoever tooneel, tooneelspelers en
moraal met elkaar kunnen samengaan of met
elkaar moeten stryden, is heel oud en wordt
telkens met korter tusschenpoozen behandeld,
vooral naarmate acteurs en actrices, evenals
schilders, vioolspelers, danseressen en krygslieden,
zich meer met litteratuur als byvak gaan afge
ven. Maar nu onlangs is er weer een feit voorge
vallen dat de quaestie brandend gemaakt heeft,
het schandaaltje te Budapest. De Intendant der
keizerlyke opera aldaar, baron Nopcza, veroor
loofde zich, de mooie vrouwelyke koristen, figu
ranten en balletdanseressen eenvoudig te
kommandeeren de nachtelyke feestgelagen van de
jockeyclub bytewonen, en eenige van de dames
of haar mannen of broeders of moeders waren
daartegen. De zaak heeft wat gerucht gemaakt
en de vraag is weder opgeworpen, of de
tooneelmenschen met betrekking tot moraal nog altoos
buiten de burgerlijke maatschappij staan.
Eigenlyk klopt de vraag niet geheel met het geval,
omdat men zonder moraal kan zijn en zich toch
niet willen laten kommandeeren om de orgieën
der Budapester jeunesse dorée op te luisteren,
maar het Neue Wiener Journal heeft er toch
aanleiding in gevonden een soort van enquête bij
iiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
iiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillit
Daar zag hij een speelgoedwinkel.
»0ch, ik moet even hier wezen/' zei de oude
heer met den moed der wanhoop.
Maar zijn metgezel hield hem terug.
Och, ze hebben speelgoed in overvloed," zeide
hij; koop liever een zakje met lekkers, om hen
te lokken, dat is meer dan voldoende ."
Mijnheer Tobiasson voelde niet weinig ontzag
voor dien beslisten toon; hoe flmk en prettig zoo
precies te weten wat men doen of laten moest!
»Maar hier moet ik even wezen. Gaat ge mee
eens kijken?" De neef trad een magazijn van
wollen goederen binnen, en verzocht zonder eenig
aarzelen eens een paar wollen blouses voor
vrouwen te mogen zien.
//?Met mouwen," voegde hij er aan toe.
De bediende spreidde het verlangde voor hem
op de toonbank uit.
//?Ze schijnen warm en deugdelijk te zijn," zeide
hij goedkeurend, ze met blijkbare zaakkennis
onderzoekende en betastende. Men zou zeggen
dat hij zijn geheele leven lang niets anders had
uitgevoerd dan vrouwenkleeren koopen.
De bewondering van mijnheer obiassou voor
zijn neef steeg ten top.
//Het is voor onze dienstboden," zei de jonge
man, tot zijn oom gekeerd.
En hij scheen waarlijk zeker genoeg van zijn
zaak te zijn. Hij zocht er een uit, zwart met
rood, liet die in een papier pakken, en dat alles
ging hem af, of het de meest gewone zaak van
de wereld was.
Toen verlieten ze te zamen den winkel.
Maar hij de deur gekomen, keerde mijnheer
Tobiasson haastig op zijn schreden terug, om tot
den bediende te zeggen:
//Och, u moest mij ook maar zoo een geven,
van de dikste maar, en ook met mouwen."
Het gekochte werd hem ter hand gesteld; en
na betaald te hebben, voegde hij zich weer bij ziju
neef, die op de stoep stond te wachten.
Wat was hij in zijn schik! Een wollen lijfje
kijk! hij zou er nooit van zijn leven op zijn
gekomen! Een wollen lijfje met mouwen er aan,
warm en lekker; dat was nu precies wat ze noodig
had. Nu behoefde ze toch niet meer zoo van de
koude te lijden op die ijzige plaats!
//Hm, hm! Dat was nu wér iets van hem!
Over iets tobben, dwaasheden doen, en spijt van
beroemde actrices intestellen en haar de vraag
te stellen. Ook deze dames intusschen hebben
haar meestal niet rechtstreeks beantwoord, maar
weer allerlei, burgerlijke of conventioneele moraal,
gewetensmoraal en bijzondere sexueele moraal,
aardig door elkaar gehaspeld, gelijk uit het vol
gende blijken zal.
Rosa Bertens: Het tooneel als zoodanig heeft
met de moraal niets te maken. Deze hangt af
van de menschen die de tooneelspeelkunst die
nen, en in deze beslist dan weer afkomst, ka
rakter, temperament en opleiding. Ik wil intus
schen niet loochenen dat het tooneel voor vele
dames een toevluchtsoord is, om maar een positie
te hebben. Maar dergelijke personen vindt men
in alle standen. (Rosa Bertens modelleert haren
stijl wel wat naar dien van Paula Erbswurst).
Marie Pospichil schrijft een heel langen brief,
waarin zij het ook over de «dergelijke personen"
van Rosa Bertens heeft. »Er gaan er te veel
aan het tooneel die geen talent hebben. Vraagt
men zekere dames die veel geld uitgeven, waar
zy van leven, dan antwoorden zy: ik ben aan
het tooneel. Tijdens de groote winter-engage
menten kan men voor de schouwburgen equipages
zien staan, waar kostbaar getoiletteerde dames
uitstappen. Zij komen een engagement zoeken.
Geen verstandig tooneel-directeur zal zijne eischen
zoo hoog stellen, dat eene actrice feitely'k ge
dwongen wordt, haar gevoel van eigenwaarde
prijs te geven.
Ook de aan de schouwburgen heerschende toon
geeft geen aanleiding om kwaad te denken van
de actrices. Ik ben aan het Weener
Hofburgtheater, aan het Deutsche Theater te Berlijn ge
weest, en daar heerschte onderFörster en l'Arronge
een patriarchale, een aristocratische toon. Voor
het Berliner Theater komt daar nog een karak
teristieke omstandigheid bij. Wy hebben als
elèves jonge dames van de beste families, wier
tegenwoordigheid alleen reeds dwingt tot een
onberispelijken omgang. De kunstenares die niet
tegelyk als dame van de wereld kan worden
gerespecteerd, heeft, naar mijn meening, hare
volle waarde verloren, enz. (Mej. Pospichil is
byna zoo lang van stof als eene onartistieke,
burgerlijke vrouw.)
Antonia dell' Era is eene danseres; zij leest
geen Duitsche couranten en weet dus niet of zij
wat nieuws vertelt. Alleen kan zij zeggen dat
zij sedert 17 jaar by het tooneel is en het alleen
aan hare begaafdheid, niet aan spotten met de
moraal te danken heeft, dat zij al spoedig den
rang van prima ballerina heeft verkregen. Maar
zy weet wel, dat dit niet doorgaande regel is.
«Wanneer u my vraagt of een geval, zooals dat
te Budapest, by ons zou kunnen plaats hebben,
dan moet ik u vooreerst wyzen op het karakter
van onzen intendant, graaf Hochberg. Hierby
komt, dat onze dienst geregeld is als bij het
leger. Er heerscht een strenge discipline, waar
aan, van de eerste dame tot de laatste figurante,
allen onderworpen zyn.
Rosa Retty houdt het er voor, dat »de moraal
op het tooneel ook geen haarbreed daarvan
afwijkt, dat fatsoenlijkheid altoos plicht is."
Amalie Schönchen geeft toe dat het zoo wezen
moest, maar ook dat het niet altoos zoo is. »In
vroeger tyd werd aan het kunnen eener actrice
meer waarde gehecht dan aan een lief gezichtje;
llllllliliiiiiiimiiliiliiilMiMilliilliiiiiiiMiiiiiiitiiiilllllliliiimiiliiiiillilllllilll
hebben, zicb vast en heilig voornemen dat het
niet weer zou gebeuren, en dan in een oogenblik
van gedachteloosheid juist datgene doen, wat hij
besloten had te zullen nalaten! Alweer geld weg
gesmeten : vier kronen! Daarvoor had hij twee
opera's kunnen hebben. Hij was en bleef toch
een ezel! Eu wat zou er het einde van worden?
Het armenhuis, ja, daar zou hij wel opera's te
hooren krijgen."
Het middagmaal was afgeloopen; de kerstboom
was aangestoken, de kinderen hadden hunne
cadeautjes gekregen; en nu zaten de heeren onder
het genot van een sigaar, in de kamer, welke de
heer des huizes meer in het bijzonder de zijne noemde.
Het meisje, 't jongste van het tweetal, was op
de canapéin slaap gevallen, met het nieuwe
speelgoed om zich heen verspreid; het dienstmeisje
had haar slapend opgenomen en naar bed geholpen.
Maar de knaap was nog helder wakker, en liet op
een hobbelpaard gezeten, onder luid gejuich zijn
zweep knallen.
De gastheer zat in een gemakkelijken stoel, met
de bceneu recht uit gestrekt, en dicht bij hem zat
zijne jonge vrouw met de grootste aandacht toe
luisteren, hoewel hetgeen hij vertelde toch zoo
heel nieuw niet voor haar kon wezen; want het
liep over hunne eerste kennismaking, zijn
onoverlegd aanzoek en al wat daarvan het gevolg was
geweest, want het was een heel waagstuk met
ziju bescheiden inkomen aan een huwelijk te
denken; maar alles was boven verwachting goed
gegaan, en geen van beideu had er nog spijt van.
Hier keken ze elkander aan met een vriendelijk
lachje vol beteekeiüs, en mijnheer Tobiassoii kreeg
den indruk dat zij elkander waarom, zouden zij
zelf het best weten een innig gevoel van dank
baarheid toedroegen.
Neergevlijd in een molligen stoel, rnet zijn
asehbakje binnen het bereik zijner hand, zat hij het
jonge huishoudentje met een schuwe, welwillende
nieuwsgierigheid gade te slaan. Hij had nog niet
veel huwelijken bijgewoond, en hij wist er weinig
meer van dan dat er gelukkige en ongelukkige
gevonden werden. Juist daarom werd het hem
zoo wonderlijk te moede, nu hij zoo onverwacht
getuige was van het huiselijk samenzijn van twee
jonge menschen. Er was tusschen beiden iets zoo
natuurlijks en ongedwongens, dat geheel nieuw
nu is het lief gezichtje de hoofdzaak en de kunst
byzaak, hierin alleen ligt reeds een gevaar voor
de moraal. Wat mijzelf betreft, enz."
Josephine Glückner vertegenwoordigt weer een
andere nuance. »De moraal des menschen is een
resumévan zijn opvoeding, zyn gemoed en zijn
verstand. Waar deze drie factoren voorhanden
zijn, kan men zich zelfs in de lichtzinnigste
tooneelkringen niet vergooien. Toch zal ieder ver
standig mensch eene kunstenares, die als vrouw
zelfstandig is, anders beoordeelen dan een par
ticulier persoon. Aan de kunstenares zy'n
vryheden veroorloofd, en moeten haar veroorloofd
zy'n, natuurlek binnen zekere grenzen, waarbij
zy toch, in haar diepste innerlyk, moreel denken
en gevoelen kan. In de ware liefde ligt naar
mijn meening de schoonste moraal."
Lou Brion. »Nu, zoo erg als men de
theatermoraal wel eens voorstelt, is ze niet. Men is op
het tooneel misschien wat vryer, maar dat geeft
niemand recht tot eene veroordeeling en bloc.
Ik ben vier jaar aan een Berlynschen schouw
burg geweest, die voor een «leeuwenkuil"
doorgaat, en ik ben geen enkel oogenblik voor
de vraag: carrière of immoraliteit, gesteld. Ik
geloof ook niet aan de vreeselijke verhalen van
actrices die niet vooruit konden komen omdat
zy zich niet wilden offeren ! Ik kan verklaren
dat het met de immoraliteit aan het tooneel zoo
erg niet is. Natuurlijk, wie ze wenscht, kan ze
er wel vinden, maar ergens anders ook."
Ook aan Fransehe actrices heeft de redactie van
het Neue Wiener Journal geschreven; ze hebben
er zich met een soort albumspreuk afgemaakt.
Réjane schryft: »Quand une oeuvre est supérieure,
elle est toujours morale." Marcelle Josset: »La
moralitéau théatre pour les artistes, cher mon
sieur, est d'avoir du talent, même pour représenter
les plus grandes immoralités." Duse schryft dat
zy' geen tyd heeft, maar heeft in een interview
gezegd: »Het leven aan het tooneel is het minst
intellectueele van allen. Als men eenmaal zyn
rol kent, werken de hersenen niet meer; de
zenuwen alleen, de gevoeligheid, het zoeken naar
emotie beheerscht ons. En dat is de reden, dat
er over 't algemeen zooveel domme acteurs en
actrices zijn. En wie zegt dom, zegt tegelyk
onbehoorlijk en immoreel. Daarom lees ik veel,
om niet dom te worden. Gezonde lectuur is het
beste middel tegen immoraliteit op het tooneel".
v. L.
L7THILN
De nienwe zalen yan het Mnsée fln Lnieniuonn.
Zy zy'n by'zonder klein toch groot genoeg
de beide schilderij-zalen, verbonden door een,
ook kleine, hall die een appendix van de
beeldengalerij vormt, waarmee het Fransehe rijks-museum
voor werken van levende meesters is vergroot.
In de eene is alles bijeengebracht wat het
iiiiiiiiiiiiiiiiittiHliiuiiMimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiminiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
voor hem was, en in hunne manier van spreken
en van omgaan met elkander waren ze zoo ver
trouwelijk en kameraadschappelijk, dat hij zich bij
hen aaiistonds op zijn gemak begon te gevoelen.
En onderwijl al deze gedachten aan zijn geest
voorbijgingen, zat hij te luisteren naar hetgeen de
jonge echtgenoot hem mededeelde omtrent de ge
beurtenissen, welke voor hem en zijne levens
gezellin het eigenlijke leven hadden gevormd.
Aldus aan zichzelven overgelaten, had de kleine
jongen het intusschen druk met om hem heen in
het rond te loopen en halfluid met zicbzelven te
babbelen, alsof hij iemand tot gezelschap had.
Al toeluisterende volgde mijnheer Tobiasson met
de oogen dit kinderlijk spel, eerst gedachteloos,
maar allengs met meer en meer aanwakkerende
belangstelling.
Voor den ouden kluizenaar was dit menschje in
den dop zooveel als een wonderdier. Van kinderen
had hij evenveel benul als van het huwelijksleven;
jonge studenten en oude vrijers hadden steeds
zijn eenigen omgang gevormd.
Uit den aard der zaak had hij dikwijls genoeg
op zijne wandelingen, vooral in de parken, zulke
kieiueii ontmoet, onder de hoede van mama of
van het kindermeisje; en hij had dan voor hen
steeds iets gevoeld dat naar ontzag zweemde, als
voor wezens van een diepe, verborgen beteekenis,
waarvan hij even weinig begrip had als van een
vreemden godsdienst. Voor hem vormden de
kindeten, in hun geheel, het opkomend, het toe
komstig geslacht; als individuen bestonden zij niet
voor hem. Hij zag er stuk voor stuk even weinig
verschil in, als hij het eene mierene! van het
andere zou kunnen ouderscheiden.
Dat de vrouw een kind koestert en verpleegt,
was even natuurlijk als dat de mieren met hare
larveu in deu zonneschijn roudslcepeu; maar dat
een man zich met iets dergelijks zou hebben in te
laten, was nooit bij hem opgekomen; en daarom
had hij dan ook nooit eeuige begeerte bespeurd
om zich nader in betrekking te stellen tot een
van die kleine, woelige menschenlarven.
Integendeel: hij had gezorgd, hun steeds zooveel
mogelijk uit den weg te gsan.
Wat dezen avond aanleiding gaf, dat zijne op
lettendheid zich meer in het bijzonder op den kleine
vestigde, was, dat hij in het ronde blozende ge
zichtje het spel meende waar te nemen van