De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 20 juni pagina 3

20 juni 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1043 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. houding van degenen die noodwendig een handwerk moeten beoefenen, een betere worde dan die nu is. Want voor hem lijkt het onmogelijk, dat een beter inzicht in zijn vak door den werkman verkrege worde, vóór dat hij tijd hebbe daaraan te denken, en welken tijd hij dan alleen zal kunnen vinden als hij een gereglementeerden dagarbeid en een daarbij behoorend loon ontvangt. Na een dergelijke regeling alleen komt het den heer Holst raadzaam voor, dat men spreke over verbe tering van 'beginselen, (dus over een helder inzicht in het vak). Tegen deze, vrije, opvatting pleit min ot meer, naar mijn inzicht, wat de heer Holst zelf in zijn schrijven aanhaalde, doelend op de zeer mooie voorwerpen van kunstnijver heid die op dit oogenblik door enkele artisthandwerkslieden gemaakt worden, en welke enkele voorwerpen niets uitstaande hebben met den algemeenen opbloei van het hand werk. Dit is wel zeker. Maar zoo min als de gewone handwerkslieden, verkeeren die enkele artisten in absoluut goede maatschap pelijke verhoudingen. Niettegenstaande dat maken zij fraaie dingen. Ligt dit niet juist in hun betere beginselen ? En als enkelen dit kunnen, is dan het streven van een vereeniging die de beginselen van zooveel mogeIgk arbeiders veredelen wil, niet tot op zekere hoogte goed te noemen ? Zy heeft ten minste een deel van de goede inzichten, die bij een werkman moeten voor zitten, op het oog. En ofschoon ik voor mij zelf deze voor het werk geregelde beginselen minder acht dan algemeener denkbeelden omtrent een verhouding van een werkman als mensch tegenover zijn mede menschen, tegenover zijn levensbeschouwing; dan nog is in deze tijden waarin men van beginselen op hooger dingen doelend, en die door allen worden gedeeld niet spreken kan, een veredeling van inzicht in het vak van zeer groot belang en zeer te waardeeren. En als ik tusschen de regels van dr. Cuypers woorden lezen mag, dan meen ik veel meerdere dingen nog te mogen vermoeden, dan door hem met deze enkele zinnen zijn aangegeven. En dat een verbetering van de inzichten in het vak voor den werkman nu van groote waarde en noodig is, zal ieder weeten die, een ambachtsman, vrij latend in zijn werken, vrij in beloning, vrij in arbeidsduur, hem een meubel of zoo iets te maken geeft. Hij weet zeker dat hrj een onding krijgen zal, omdat geen enkele van de tegenwoordige werklieden zijn vak verstaat, omdat de traditie van het goede werk, zooals die door de gilden werd bewaard, nu geheel verloren is. Zelfs bij een zoo duidelijk mogelijke aanwijzing, bij uiterst duidelijke teekeningen en telkens mondelingen raad is het nog maar heel zelden mogelijk een man te vinden, die zoozeer van de zeldzame eigenwijsheid der tegenwoordige werklieden ontdaan is, dat hij juist doet wat men hem opdraagt. Om in zoo iets verbetering te brengen, zal er toch wel niemand zijn die beweerd, dat dit een quaestie van sociale aangelegenheid is. Of een dergelijke stijfhoofdigheid ook geheel ?Mmiiiiiiitiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiii minimum Mijnheer Tobiasson. Naar het Zweedsch, van Ernst AUgrén, 3) door E. T. De uitstaande oogen werden geheel beneveld door de tranen. Was het uit dankbaarheid voor de nieuwe japon, of uit schaamte dat de oude haar werd verweten? Hoe kon hij het weten? Zij stamelde een woord van dank en zag er dubbel zoo verlegen en dubbel zoo armzalig uit als anders. Het sneed hem door het hart haar zoo te zien, en hij had veel willen geven, wanneer hij zijn hand troostend en bemoedigend op dat gebogen hoofd bad kunnen laten rusten, waaraan in de haast het water en de kam vergeten waren, en wanneer hij baar met vriendelijke stem had kunnen zeggen: yNeen, kind, ik meende het zoo kwaad niet." Maar dat kon hij nu eenmaal niet. Daartoe was hij te verlegen, nog verlegener dan Tilda. De trap afgaande om zijn neef in te halen, rekende hij ontstemd na, hoe groot de bres was, welke al deze onverwachte uitgaven weder in zijn portemonnaie hadden gemaakt. En nu kon het alweer niet anders of hij moest voor die kinderen ook wat gaan koopen. Zoo'n Kerstfeest was toch goed overlegd niet anders dan een aanleiding tot de alleronbeschaaindste afpersingen; dat zou wel niemand tegenspreken. En wat moest hij nu in vredesnaam voor die wurmen verzinnen; hij kon hen bezwaarlijk met wat geld afschepen? Wat gaf men zulke kinderen in den regel ? Wat wist hij er ook van! Liep men zoo maar een winkel binnen, legde zijn geld op de toonbank en zeide: »geef mij voor zus en zooveel aan speelgoed?" Hij gevoelde zich gemelijk en knorrig, wat drommel; hadden ze hem toch maar met rust gelaten! Wat had hij met den heelen boel van noode ? Intusschen waren zij naast elkander voortgewandeld. Het vroor geducht en de sneeuw kraakte onder de voeten der wandelaars. en al te verhelpen is met een juister inzicht van het vak alleen, is ook iets waarover ik niet zou durven beslissen. Zeker is het, dat een verbetering van de maatschappelijke verhouding, niet aan een verbetering van inzicht in het vak dient vooraf te gaan, omdat bij een gunstiger con ditie, de onwetendheid waarschijnlijk even groot zou blijven. Ook is het niet zeker dat een verbetering van beginselen voor het vak de algeheele verandering voor den werkman zou te weeg brengen die wel wenschelijk is, zoolang hij buiten dit werken naar rechte inzichten in zijn ambacht, daarbuiten weer geheel zonder eenig vast beginsel is. Eigenlijk dienden al deze veranderingen tegelijkertijd te komen, en uit elkaar te worden en te groeien. Maar waar men 't een niet forceeren kan en het andere niet dwingen, daar heeft het zijn zeer goede verdiensten daar te werken waar men kan, al raakt het werk dan al misschien niet den wortel, het is er ten minste naar gericht. Intusschen raakt de beschouwing van den heer Holst slechts ne zijde van de kwestie. Vraagt men waarom de werklieden slecht werk maken, dan dient men ook te vragen, waarom de vermogenden met slecht werk genoegen nemen. En dan blijkt spoedig dat het bestaan der concurrentie in de kapitalistische maat schappij niet een voldoende verklaring van het euvel is. Hierover een volgenden keer. TH. MOLKENBOER. iiiiiinimiiMHiiHiiimiiiiiHiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiHiiimiiiiinttiiiiiii TOONLilTeaMVZlEK Tooneel en Moraal. De vraag, in hoever tooneel, tooneelspelers en moraal met elkaar kunnen samengaan of met elkaar moeten stryden, is heel oud en wordt telkens met korter tusschenpoozen behandeld, vooral naarmate acteurs en actrices, evenals schilders, vioolspelers, danseressen en krygslieden, zich meer met litteratuur als byvak gaan afge ven. Maar nu onlangs is er weer een feit voorge vallen dat de quaestie brandend gemaakt heeft, het schandaaltje te Budapest. De Intendant der keizerlyke opera aldaar, baron Nopcza, veroor loofde zich, de mooie vrouwelyke koristen, figu ranten en balletdanseressen eenvoudig te kommandeeren de nachtelyke feestgelagen van de jockeyclub bytewonen, en eenige van de dames of haar mannen of broeders of moeders waren daartegen. De zaak heeft wat gerucht gemaakt en de vraag is weder opgeworpen, of de tooneelmenschen met betrekking tot moraal nog altoos buiten de burgerlijke maatschappij staan. Eigenlyk klopt de vraag niet geheel met het geval, omdat men zonder moraal kan zijn en zich toch niet willen laten kommandeeren om de orgieën der Budapester jeunesse dorée op te luisteren, maar het Neue Wiener Journal heeft er toch aanleiding in gevonden een soort van enquête bij iiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii iiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillit Daar zag hij een speelgoedwinkel. »0ch, ik moet even hier wezen/' zei de oude heer met den moed der wanhoop. Maar zijn metgezel hield hem terug. Och, ze hebben speelgoed in overvloed," zeide hij; koop liever een zakje met lekkers, om hen te lokken, dat is meer dan voldoende ." Mijnheer Tobiasson voelde niet weinig ontzag voor dien beslisten toon; hoe flmk en prettig zoo precies te weten wat men doen of laten moest! »Maar hier moet ik even wezen. Gaat ge mee eens kijken?" De neef trad een magazijn van wollen goederen binnen, en verzocht zonder eenig aarzelen eens een paar wollen blouses voor vrouwen te mogen zien. //?Met mouwen," voegde hij er aan toe. De bediende spreidde het verlangde voor hem op de toonbank uit. //?Ze schijnen warm en deugdelijk te zijn," zeide hij goedkeurend, ze met blijkbare zaakkennis onderzoekende en betastende. Men zou zeggen dat hij zijn geheele leven lang niets anders had uitgevoerd dan vrouwenkleeren koopen. De bewondering van mijnheer obiassou voor zijn neef steeg ten top. //Het is voor onze dienstboden," zei de jonge man, tot zijn oom gekeerd. En hij scheen waarlijk zeker genoeg van zijn zaak te zijn. Hij zocht er een uit, zwart met rood, liet die in een papier pakken, en dat alles ging hem af, of het de meest gewone zaak van de wereld was. Toen verlieten ze te zamen den winkel. Maar hij de deur gekomen, keerde mijnheer Tobiasson haastig op zijn schreden terug, om tot den bediende te zeggen: //Och, u moest mij ook maar zoo een geven, van de dikste maar, en ook met mouwen." Het gekochte werd hem ter hand gesteld; en na betaald te hebben, voegde hij zich weer bij ziju neef, die op de stoep stond te wachten. Wat was hij in zijn schik! Een wollen lijfje kijk! hij zou er nooit van zijn leven op zijn gekomen! Een wollen lijfje met mouwen er aan, warm en lekker; dat was nu precies wat ze noodig had. Nu behoefde ze toch niet meer zoo van de koude te lijden op die ijzige plaats! //Hm, hm! Dat was nu wér iets van hem! Over iets tobben, dwaasheden doen, en spijt van beroemde actrices intestellen en haar de vraag te stellen. Ook deze dames intusschen hebben haar meestal niet rechtstreeks beantwoord, maar weer allerlei, burgerlijke of conventioneele moraal, gewetensmoraal en bijzondere sexueele moraal, aardig door elkaar gehaspeld, gelijk uit het vol gende blijken zal. Rosa Bertens: Het tooneel als zoodanig heeft met de moraal niets te maken. Deze hangt af van de menschen die de tooneelspeelkunst die nen, en in deze beslist dan weer afkomst, ka rakter, temperament en opleiding. Ik wil intus schen niet loochenen dat het tooneel voor vele dames een toevluchtsoord is, om maar een positie te hebben. Maar dergelijke personen vindt men in alle standen. (Rosa Bertens modelleert haren stijl wel wat naar dien van Paula Erbswurst). Marie Pospichil schrijft een heel langen brief, waarin zij het ook over de «dergelijke personen" van Rosa Bertens heeft. »Er gaan er te veel aan het tooneel die geen talent hebben. Vraagt men zekere dames die veel geld uitgeven, waar zy van leven, dan antwoorden zy: ik ben aan het tooneel. Tijdens de groote winter-engage menten kan men voor de schouwburgen equipages zien staan, waar kostbaar getoiletteerde dames uitstappen. Zij komen een engagement zoeken. Geen verstandig tooneel-directeur zal zijne eischen zoo hoog stellen, dat eene actrice feitely'k ge dwongen wordt, haar gevoel van eigenwaarde prijs te geven. Ook de aan de schouwburgen heerschende toon geeft geen aanleiding om kwaad te denken van de actrices. Ik ben aan het Weener Hofburgtheater, aan het Deutsche Theater te Berlijn ge weest, en daar heerschte onderFörster en l'Arronge een patriarchale, een aristocratische toon. Voor het Berliner Theater komt daar nog een karak teristieke omstandigheid bij. Wy hebben als elèves jonge dames van de beste families, wier tegenwoordigheid alleen reeds dwingt tot een onberispelijken omgang. De kunstenares die niet tegelyk als dame van de wereld kan worden gerespecteerd, heeft, naar mijn meening, hare volle waarde verloren, enz. (Mej. Pospichil is byna zoo lang van stof als eene onartistieke, burgerlijke vrouw.) Antonia dell' Era is eene danseres; zij leest geen Duitsche couranten en weet dus niet of zij wat nieuws vertelt. Alleen kan zij zeggen dat zij sedert 17 jaar by het tooneel is en het alleen aan hare begaafdheid, niet aan spotten met de moraal te danken heeft, dat zij al spoedig den rang van prima ballerina heeft verkregen. Maar zy weet wel, dat dit niet doorgaande regel is. «Wanneer u my vraagt of een geval, zooals dat te Budapest, by ons zou kunnen plaats hebben, dan moet ik u vooreerst wyzen op het karakter van onzen intendant, graaf Hochberg. Hierby komt, dat onze dienst geregeld is als bij het leger. Er heerscht een strenge discipline, waar aan, van de eerste dame tot de laatste figurante, allen onderworpen zyn. Rosa Retty houdt het er voor, dat »de moraal op het tooneel ook geen haarbreed daarvan afwijkt, dat fatsoenlijkheid altoos plicht is." Amalie Schönchen geeft toe dat het zoo wezen moest, maar ook dat het niet altoos zoo is. »In vroeger tyd werd aan het kunnen eener actrice meer waarde gehecht dan aan een lief gezichtje; llllllliliiiiiiimiiliiliiilMiMilliilliiiiiiiMiiiiiiitiiiilllllliliiimiiliiiiillilllllilll hebben, zicb vast en heilig voornemen dat het niet weer zou gebeuren, en dan in een oogenblik van gedachteloosheid juist datgene doen, wat hij besloten had te zullen nalaten! Alweer geld weg gesmeten : vier kronen! Daarvoor had hij twee opera's kunnen hebben. Hij was en bleef toch een ezel! Eu wat zou er het einde van worden? Het armenhuis, ja, daar zou hij wel opera's te hooren krijgen." Het middagmaal was afgeloopen; de kerstboom was aangestoken, de kinderen hadden hunne cadeautjes gekregen; en nu zaten de heeren onder het genot van een sigaar, in de kamer, welke de heer des huizes meer in het bijzonder de zijne noemde. Het meisje, 't jongste van het tweetal, was op de canapéin slaap gevallen, met het nieuwe speelgoed om zich heen verspreid; het dienstmeisje had haar slapend opgenomen en naar bed geholpen. Maar de knaap was nog helder wakker, en liet op een hobbelpaard gezeten, onder luid gejuich zijn zweep knallen. De gastheer zat in een gemakkelijken stoel, met de bceneu recht uit gestrekt, en dicht bij hem zat zijne jonge vrouw met de grootste aandacht toe luisteren, hoewel hetgeen hij vertelde toch zoo heel nieuw niet voor haar kon wezen; want het liep over hunne eerste kennismaking, zijn onoverlegd aanzoek en al wat daarvan het gevolg was geweest, want het was een heel waagstuk met ziju bescheiden inkomen aan een huwelijk te denken; maar alles was boven verwachting goed gegaan, en geen van beideu had er nog spijt van. Hier keken ze elkander aan met een vriendelijk lachje vol beteekeiüs, en mijnheer Tobiassoii kreeg den indruk dat zij elkander waarom, zouden zij zelf het best weten een innig gevoel van dank baarheid toedroegen. Neergevlijd in een molligen stoel, rnet zijn asehbakje binnen het bereik zijner hand, zat hij het jonge huishoudentje met een schuwe, welwillende nieuwsgierigheid gade te slaan. Hij had nog niet veel huwelijken bijgewoond, en hij wist er weinig meer van dan dat er gelukkige en ongelukkige gevonden werden. Juist daarom werd het hem zoo wonderlijk te moede, nu hij zoo onverwacht getuige was van het huiselijk samenzijn van twee jonge menschen. Er was tusschen beiden iets zoo natuurlijks en ongedwongens, dat geheel nieuw nu is het lief gezichtje de hoofdzaak en de kunst byzaak, hierin alleen ligt reeds een gevaar voor de moraal. Wat mijzelf betreft, enz." Josephine Glückner vertegenwoordigt weer een andere nuance. »De moraal des menschen is een resumévan zijn opvoeding, zyn gemoed en zijn verstand. Waar deze drie factoren voorhanden zijn, kan men zich zelfs in de lichtzinnigste tooneelkringen niet vergooien. Toch zal ieder ver standig mensch eene kunstenares, die als vrouw zelfstandig is, anders beoordeelen dan een par ticulier persoon. Aan de kunstenares zy'n vryheden veroorloofd, en moeten haar veroorloofd zy'n, natuurlek binnen zekere grenzen, waarbij zy toch, in haar diepste innerlyk, moreel denken en gevoelen kan. In de ware liefde ligt naar mijn meening de schoonste moraal." Lou Brion. »Nu, zoo erg als men de theatermoraal wel eens voorstelt, is ze niet. Men is op het tooneel misschien wat vryer, maar dat geeft niemand recht tot eene veroordeeling en bloc. Ik ben vier jaar aan een Berlynschen schouw burg geweest, die voor een «leeuwenkuil" doorgaat, en ik ben geen enkel oogenblik voor de vraag: carrière of immoraliteit, gesteld. Ik geloof ook niet aan de vreeselijke verhalen van actrices die niet vooruit konden komen omdat zy zich niet wilden offeren ! Ik kan verklaren dat het met de immoraliteit aan het tooneel zoo erg niet is. Natuurlijk, wie ze wenscht, kan ze er wel vinden, maar ergens anders ook." Ook aan Fransehe actrices heeft de redactie van het Neue Wiener Journal geschreven; ze hebben er zich met een soort albumspreuk afgemaakt. Réjane schryft: »Quand une oeuvre est supérieure, elle est toujours morale." Marcelle Josset: »La moralitéau théatre pour les artistes, cher mon sieur, est d'avoir du talent, même pour représenter les plus grandes immoralités." Duse schryft dat zy' geen tyd heeft, maar heeft in een interview gezegd: »Het leven aan het tooneel is het minst intellectueele van allen. Als men eenmaal zyn rol kent, werken de hersenen niet meer; de zenuwen alleen, de gevoeligheid, het zoeken naar emotie beheerscht ons. En dat is de reden, dat er over 't algemeen zooveel domme acteurs en actrices zijn. En wie zegt dom, zegt tegelyk onbehoorlijk en immoreel. Daarom lees ik veel, om niet dom te worden. Gezonde lectuur is het beste middel tegen immoraliteit op het tooneel". v. L. L7THILN De nienwe zalen yan het Mnsée fln Lnieniuonn. Zy zy'n by'zonder klein toch groot genoeg de beide schilderij-zalen, verbonden door een, ook kleine, hall die een appendix van de beeldengalerij vormt, waarmee het Fransehe rijks-museum voor werken van levende meesters is vergroot. In de eene is alles bijeengebracht wat het iiiiiiiiiiiiiiiiittiHliiuiiMimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiminiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin voor hem was, en in hunne manier van spreken en van omgaan met elkander waren ze zoo ver trouwelijk en kameraadschappelijk, dat hij zich bij hen aaiistonds op zijn gemak begon te gevoelen. En onderwijl al deze gedachten aan zijn geest voorbijgingen, zat hij te luisteren naar hetgeen de jonge echtgenoot hem mededeelde omtrent de ge beurtenissen, welke voor hem en zijne levens gezellin het eigenlijke leven hadden gevormd. Aldus aan zichzelven overgelaten, had de kleine jongen het intusschen druk met om hem heen in het rond te loopen en halfluid met zicbzelven te babbelen, alsof hij iemand tot gezelschap had. Al toeluisterende volgde mijnheer Tobiasson met de oogen dit kinderlijk spel, eerst gedachteloos, maar allengs met meer en meer aanwakkerende belangstelling. Voor den ouden kluizenaar was dit menschje in den dop zooveel als een wonderdier. Van kinderen had hij evenveel benul als van het huwelijksleven; jonge studenten en oude vrijers hadden steeds zijn eenigen omgang gevormd. Uit den aard der zaak had hij dikwijls genoeg op zijne wandelingen, vooral in de parken, zulke kieiueii ontmoet, onder de hoede van mama of van het kindermeisje; en hij had dan voor hen steeds iets gevoeld dat naar ontzag zweemde, als voor wezens van een diepe, verborgen beteekenis, waarvan hij even weinig begrip had als van een vreemden godsdienst. Voor hem vormden de kindeten, in hun geheel, het opkomend, het toe komstig geslacht; als individuen bestonden zij niet voor hem. Hij zag er stuk voor stuk even weinig verschil in, als hij het eene mierene! van het andere zou kunnen ouderscheiden. Dat de vrouw een kind koestert en verpleegt, was even natuurlijk als dat de mieren met hare larveu in deu zonneschijn roudslcepeu; maar dat een man zich met iets dergelijks zou hebben in te laten, was nooit bij hem opgekomen; en daarom had hij dan ook nooit eeuige begeerte bespeurd om zich nader in betrekking te stellen tot een van die kleine, woelige menschenlarven. Integendeel: hij had gezorgd, hun steeds zooveel mogelijk uit den weg te gsan. Wat dezen avond aanleiding gaf, dat zijne op lettendheid zich meer in het bijzonder op den kleine vestigde, was, dat hij in het ronde blozende ge zichtje het spel meende waar te nemen van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl