De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 20 juni pagina 4

20 juni 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1043 Luxenibourg aan schilderyen van buitenlandsche kunstenaars bezit... laat ik er niet over spreken, al vare het alleen maar om de slechte plaatsing van Mesdags mooi zeestuk, dat, boven de deur, een licht ontvangt zoo overvloedig en onder zulk een hoek, (hierby dien in aanmerking genomen waaronder de toeschouwer het schilderij ziet, en zien moet), dat er reden is te denken aan een opzettelijk minachtende behandeling van den eenigen, en zeer waardigen vertegenwoordiger, diliir, van onze moderne landgenooten. In de andere is compleet het superbe legaatCaillebotte, dat, een museum -d part, alleen een gang naar het Luxembourg, zelfs van uit de verstafgelegen wy'k, rechtvaardigt meer nog dan alle andere zalen van dit museum te zamen het doen. Ik woon ruim zes kilometer, in vogelvlucht, van de fontaine Médicis en maakte in de afgeloopen week tweemalen den tocht, allén om een uur in dit zaaltje te genieten. Claude Monet, Renoir, Degas, Manet, Sisley, Pissarro, Eugène Boudin, Raffaelli, Berthe Morizot en Caillebotte zelve, zy' zy'n er op zeer verscheiden wyze vertegenwoordigd, deze door een paar, gene door een zevental doeken, allen voldoende om ze te doen kennen in hun werken, en daarmee te doen waardeeren hun kunst, het impressionisme. Van al wat er van deze eenvoudig-mooie en oprechtnatuurlyke kunst aan de wanden van die eene kleine zaal hangt, was alleen een groote Manet, de bekende Olympia, van 1863 in het Luxenibourg. En dit is wel een mooi stuk, toch niet het mooiste; er is daar een ander met drie groote figuren, twee vrouwen in het wit aan een balkonvenster met er achter een man in donkere kleeding, en nog een kleiner, het portret van een oude dame, welk schildery my voorkomt het nog te winnen op de beide anderen. Maar laat ik aan dezen meester en aan anderen van hen die ik noemde mogen voortrekken Claude Monet, vooral, en Renoir. De eerste is daar in geheel de ontwikkeling van zyn groot en edel talent, van zy'n vurige liefde voor de waarheid en de natuur, door hem zoo mooi gezien, zoo innig weergegeven «ge heel" zeg ik, maar moet er by zeggen: hoe jammer dat daar ook niet is een van zyn voortreflelyke kathedralen van Rouaan . Een groote stationshall met hier een binnenkomenden trein, &&&T een zwak geziene maar een krachtig ge voelde drukte, stoom en rook, leven en licht, de gecompliceerde impressie daarvan als een stuk harmonieus gekleurde werkelijkheid, met al wat het bezit aan diepte en hoogte, aan ruimte in alle richtingen, vastgelegd op dit kleine schil dery ja, betrekkelyk klein voor zulk een groot sujet, want het zal, dunkt my, een zestig a zeventig centimeters breedte hebben, by een vyftig hoogte ongeveer ; een stuk rotsig kustland met de blauwe zee daarnaast, in forsche lynen en diepe kleuren; een nevelig waterland schap, zacht wittig grauwend in lichte tinten; een wondermooi effet de neige, een paar stukjes landelyke natuur, waarin het groen en de bloemen, de wegdeinende heuvelen en de verre horizonten, gezien zy'n met n blik, en zóó door den meester zy'n gemaakt tot stukken kunst waarom men hem liefheeft. Er is daar nog een grooter stuk, een tuin met op den ondiepen achtergrond een stuk van een huisgevel ; of het komt door llillllll iiiiiiimiiiiiiiMiiiiiMiimiMiiiiiii afwisselende zielsaandoeningen, welke hij nimmer bij zulk een onontwikkeld wezentje voor mogelijk zon hebben gehouden. De kleine van zijn kant was tot het inzicht gekomen dat er op hem werd gelet, en van dat oogenblik af aan was zijn manier van doen geheel veranderd, en had zich in zijn spelen een zekere gekunsteldheid, men zou bijna zeggen iets als overleg, geopenbaard. Na zich eerst met een ontoegankelijk wantrouwen op een eerbiedigen afstand te hebben gehouden van den vreemden bezoeker, begon hij zich nu iets nader bij te wagen, maar toch zich houdende alsof het geheel toevallig was en alsof hij den ouden heer zelfs niet opmerkte, op wien deze taktiek een komischen indruk maakte. De ouders, gewoon aan den omgang met het kind, sloegen geen acht op het kleine tusschenspel, dat onder de gesprekkeu door werd afgespeeld. Dat waren voor hen gewone kindermanieren, waaraan niets buitengewoons was te zien. Maar mijnheer Tobiasson was een en al verbazing. Dat moest toch stellig een buitengewoon ontwik keld kind zijn, een wonderkind! Zouden de ouders dit niet hebben opgemerkt? Dat kleine schepseltje, met zijn hakkelend stamelen en zijne korte, dikke beentjes, was immers een compleet mensch, reeds toegerust met al de eigenaardigheden, ja zelfs de dwaasheden der menschelijke natuur. Mijnheer Tobiasson had bijna lust gevoeld in de overmaat zijner vreugde uit te roepen: >?Hij denkt, ziet ge dan niet, hoe hij zijne gedachten gebruikt P" Maar hij was verlegen met de zaak. De ouders schenen er niets bijzonders aan te vinden, en hij meende dat hij niet in staat zou zijn zich voor hem begrijpelijk te maken. Misschien wel hadden zij geen gevoel voor zulke dingen. Maar in stilte ondervond hij de meest naïeve blijdschap. Het was of hij een ontdekking had gedaan, die zoo verbazingwekkend en ongehoord was, dat hij er nog niemand deelgenoot van durfde maken, en hij voelde dadelijk een zekere natuur verwantschap tusschen zichzelven en den kleine. Dit gevoel gaf een indruk van rijkdom en volheid; het was of de gezichtseinder zich voor hem had uitgebreid. De liefde van den ouderdom tot de jeugd was in eens in hem ontwaakt; de instinktmatige liefde van het individu voor zijne soort. Mijnheer Tobiasson had urenlang zoo kunnen blijven zitten het minder gunstige licht of om een andere oorzaak, ik weet het niet, maar dat schildery stel ik achter by de andere werken van Monet, en voor een stuk uit vroegere jaren, waarin de kleuren alle iets geeligs hebben alsof zy verschoten zy'n, gevoel ik ook minder. Van Renoir zy'n daar, behalve een paar land schappen, een drietal doeken van by'zondere waarde. Een tamelyk groot schildery geeft een voorstelling vol levendigheid, van een balchampêtre, burgerluidjes, jongelieden die »uit" zy'n op een zonnigen zomermiddag, dansende paren in de middenruimte en daarom, aan tafels gezeten, vrolyke gasten die lustig zich den frisschen wy'n goed laten smaken-, het is mis schien de Moulin de la Galette", het kan ook een dier talrijke etablissementen van de banliene, dicht by' de fortifs, zy'n; maar dit deet er weinig toe, het schildery' is mooi met zy'n echte zon en schaduwplekken op de menschen, op den bodem, op al de omringende voorwerpen, met zy'n echte leven, zy'n warmte en zy'n kleuren. De beide anderen zijn figuurstukken: een paar jonge meisjes aan een piano, en een badende vrouw, zoo op-end'op Renoir, en het tweede vooral voortreffelijk mooi door de geestige speling van het zonlicht, hier en daar even onderschept, op het jonge lichaam, dat, van leven en jeugd ge tuigend, keurig en kuisch, meer waar is dan al wat de Bougueraus, de Géromes, de Rochegrosses te zamen hebben gemaakt, en al die anderen wier stukken gemakkelijk hun weg vinden naar de salons der ry'ke bourgeois en de boudoirs der grandes cocottes, en waarvoor in de groote en kleine tentoonstellingen het publiek staat te genieten, »parce que c'est sijoli." Zulk een genot geven de impressionisten niet, ten minste niet in Frankry'k (en ik zou haast denken nog minder in Nederland). (Slot volgt.) BULÉE. Een grafmonument voor Heinrich Heine. Sedert jaren bevindt zich het graf, dat Mathilde Heine op het kerkhof van den Montmartre te Pary's voor haren beroemden echtgenoot had gekocht, en waar zy naast hem rust, in een zeer vervallen toestand, en talryk zy'n de klachten, die hierover zy'n opgegaan van de honderden, die jaarlyks het graf van den zanger der Dichterliebe bezoeken. Er bestaat thans kans, dat op het graf een waardig, ofschoon eenvoudig gedenkteeken zal verry'zen. De Deensche beeldhouwer Hasselriis, die te Rome zy'n atelier heeft, verkreeg voor eenige maanden van de negentigjarige Charlotte Embden, de eenig overgebleven zuster van den dichter, de noodige machtiging. Hy ondernam den arbeid op eigen risico, maar het lydt geen twy'fel, of het vereischte geld zal zonder veel moeite worden byeengebracht. Hasselriis is, zooals men weet, de schepper van het schoone gedenkteeken voor Heinrich Heine, dat keizerin Elisabeth van Oostenryk voor hare rekening heeft doen oprichten op haar prachtige bezitting Achilleion, op het eiland Corfu. De pleistergroep, waarnaar dit laatste gedenkteeken werd vervaardigd, had reeds op de Weener wereldtentoonstelling de aandacht ge trokken en was daar bekroond. Eerst twintig jaar later kreeg Hasselriis, door tusschenkomst van graaf Hohenwart-Gerlachstein, de bestelling van de keizerin, op wier verzoek hy zich met de opstelling van het beeld in de tuinen van het Achilleion belastte. In tegenstelling met het ideaal-schoone landIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH om naar dit aardige ventje te kijken. Hier zou hij voorzeker een onuitputtelijk terrein vaa waar nemingen kunnen vinden, meende hij. De Kleine van zijn kant trachtte zich te houden alsof de oude man hem niet het minst kon schelen, maar terzelfdertijd hield hij hem toch in het oog, om te zien of zich niet van die zijde eenige neiging tot toenadering zou vertoonen. Al dichter en dichter bracht zijn spel hem in de nabijheid van den grooten stoel, somwijlen binnen het onmiddelijk bereik, maar dan trok hij zich weder schielijk terug, als vreesde hij vastgehouden te zullen worden, hoewel zijn geheele houding tot een aanslag in die richting scheen uit te noodigen, Als dit alles vruchteloos bleef, wierp hij den be. zoeker af en toe een oogje toe met een schalksche uitdrukking van: toe, durf je niet?" om zich dan weder ijlings uit de voeten te maken. Mijnheer Tobiasson hield onder dit alles het gesprek gaande; hij hoorde toe en antwoordde waar het pas gaf, maar hij was met zijn volle aandacht bij den kleine. Of hij het zou durven wagen hem eens op te nemen? Zou hij het dan niet op een schreeuwen zetten? Zou hij niet erg zwaar zijn? Zonder een woord, zonder een glimlach want hij gevoelde dat het hier een proefneming gold, die de grootst mogelijke stoutheid en koelbloedig heid vorderde strekte hij de armen uit naar den driejarigen knaap, tilde hem loodrecht omhoog, tot ongeveer een el vaa den grond, en zette liem toen haastig weder neder, juist op dezelfde plek, waar hij hem had opgenomen. Nu, of hij zwaar was! Mijnheer Tobiasson had er een kleur van gekregen, van inspanning of van gejaagdheid ? Het jongske stond een oogenblik bewegingloos, en keek hem van terzijde ernstig oaderzoekend aan. Blijkbaar overlegde hij bij zichzelven hoe hij de zaak eigenlijk had op te nemen. Dan opeens, met een plotseling aanloopje, galoppeerde hij als een paard de kamer rond, en deed alsof er niets bijzonders met hem was gebeurd. Zijn moeder volgde hem met bewonderende blikken, maar mijnheer Tobiasson scheen verder geea acht op hem te slaan en nam weder als vroeger deel aan het gesprek. (Slot volgt). schap, door keizerin Elizabeth uitgekozen, waar de gestalte van den dichter zich verheft tusschen olyf boomen en cypressen, met het schilderachtige gebergte op den achtergrond en de blauwe Ionische zee op den voorgrond, maakt de omge ving op het propvolle Pary'sche kerkhof een kleinburgerly'ken, haast benauwenden indruk. Het graf is slechts twee meter lang en een meter breed, en het nieuwe monument moet dus van zeer bescheiden afmetingen zijn. In het atelier voldeed het gedenkteeken, dat door eene zeer schoone buste van den dichter wordt bekroond, in alle opzichten uitstekend. Een Rosa Bonheur-tentoonstelling. Rosa Bonheur, die sedert jaren niets te Pary's heeft tentoongesteld, en slechts hoogstzelden hare stille woning te By by Fontainebleau verlaat, exposeert thans vier groote pastels in de galery' Georges Petit. De Töjarige kunstenares, die buitengewoon kras is en te nauwernood aan de vele bestellingen, vooral uit de Vereenigde Staten, kan voldoen, beweerde steeds, dat zy geen ty'd had voor tentoonstellingen, daar haar werken, zoodra zy' gereed waren, aan de koopers moesten worden afgezonden. De vier pastels brengen weer de onderwerpen, die met voorliefde door Rosa Bonheur worden behandeld, herten en schapen; voor de afwisseling komt op een er van een buffel voor. De Paryzenaars interesseeren zich zeer voor deze nieuwe zy'de van het talent der gevierde artiste, maar betreuren het toch, dat zy' hare nieuwe schilderyen nooit meer te zien krygen. Wedstrjjd voor Nederlandsche kunstenaars. De uitgevers van het geïllustreerd maandschrift Woord en Beeld loven uit een prijs van honderd gulden voor de beste teekening, illustreerend het volgend gedeelte uit Majesteit, roman van Louis Couperus, in verband met het daaraan voorafgaande in hetzelfde hoofdstuk. «Een geroep was opgegaan. Een schot knalde, kort, beslist, zonder zweem van aarzeling. De man vloekte een schorren kreet uit, knarsende van onwil, en spartelde tegen, stervend. Zy'ne hersens spatteden uiteen, over Othomar heen, bezoedelden den prins den uniform. En aan zijne voeten was de man reeds op den grond neer gekwakt, oogenblikkely'k slap, spierloos, het mes nog in de kramp van de harige vingers geklemd; dat was alles gebeurd in n oogenblik." (Majesteit, Eerste deel, Tweede hoofdstuk, VII.) Een premie van vyftig gulden wordt uitgeloofd voor de teekening, die in de tweede plaats in aanmerking komt voor bekroning. De jury zal bestaan uit de heeren M. Bauer, prof. C. L. Dake en H. J. Haverman, zoo mogely'k by'gestaan door den heer Louis Couperus. Maatschappy Arti et Amicitia". Bestuurderen der maatschappij »Arti et Amicitiae" brengen bij dezen den Nederlandschen kunstenaars in herinnering dat de inzending voor de Hollandsche afdeeling der Internationale Ten toonstelling van geïllustreerde reclame-billetten, welke in November a. s. te St. Petersburg zal worden gehouden, is opengesteld van 25?30 Juni a. s. Het programma voor deze afdeeling is aan het bureau der maatschappy' »Arti et Amicitia" verkry'gbaar. De heer Elias P. van Bommel, de bekende boekbinder in Amsterdam, die onder de goede leiding van eenige bekende artisten die nu en dan wel eens boekbanden maken, reeds veel goeds heeft helpen tot stand brengen, heeft zy'n zeer vergroote werkplaatsen nu naar de Kerk straat 53 overgebracht. De eerste aflevering is verschenen van De geschiedenis der beeldende kunst, naar dr. Wilhelm Lübeke, voor Nederland bewerkt door A. W. Weissman. De uitgevers maatschappy' »Elsevier" geeft het uit in 26 afleveringen a 25 cents. De heer J. Taanman, kunstschilder in de Ie Helmersstraat noodigt belangstellenden uit zijn werk te komen zien. Nog geen tentoonstel ling zag deze werken. In de kunstzalen der firma A. Preyer, Kalverstraat 35/37, zy'n thans geëxposeerd schilderijen van Jacob Maris en J. S. H. Kever, benevens een aquarel van Anton Mauve. By' de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23, zyn tentoongesteld vier schilderyen van Fautin Latour: »De vier jaargetijden". niliiiimiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiniuiiiiiiiiiiiiiii Boet en Tijiöriil ALPHONSE DATJDET. La Fédor. (Paris, E. Mammarion.) Een actrice, rank en rijzig, omgleden door een geel, neervluchtend kleed, omvonkeld door een gouden sterrenregen, het wijdbelokte hoofd fier in een zon-wit aureool. In die glorie schijnt ze fliin te ryzen langs den hemel, waar ook haar zust'ren lichtend lonken. Met zoo'n hemelsch stemmende omslag doet 't boek net of 't een roman is, minstens zoo mooi als Sapho of Ie Nabab. Maar deze Pages de la Vie zijn toch niets meer dan los en luchtig werk, met weinig geest en charme. Een reeks novellen, te goed om den naam van Daudet kwaad te doen, maar te slecht om hem beter te maken. La Fédor beslaat het meeste plaats. Het is de tragische levensloop en meteen de begrafenis van een Parijsche actrice, met weinig bizonders er in. Geheel op zy'n eigenaardige wijze vertelt Daudet daartusschen door, hoe een meisje van negen jaar op haar vader, een orkestmeester van een zeer alcoholisch gehalte, en haar twee broertjes moet passen. Niet meer dan drie voet hoog, speelt ze moedertje over dien grooten sukkelaar, den eersten minnaar van La Fédor, en de twee kleine stumperds. De rest is geheel onbeduidend en zal weldra met duizende en duizende andere productjes van dat soort vervliegen in rook van vergetelheid. 't Winter-witte kerstsprookje la Fête des toits maakt door zy'n frissche bekoorlijkheid ten slotte nog veel goed. Het is zoo lief en naïf verteld, dat 't aandoet als een verre, zilver-zuivre kinder zang. We trekken over het zwaar-slapende, dik-besneeuwde Pary's, over de witte dakenravy'nen, over de straatafgronden, de musschenwoningen, de schoorsteentorens. We dry'ven over de zwy'gende huizen van nok tot nok, van dak tot dak, van spits tot spits. In stilwitte rust ligt de stad en ze wacht op de komst van Ie Eoi Noël, het Christuskind. En: »dan! dan! .... baoem!.... bom !" zeggen de klokken, als hun gezichten op twaalf uur staan. Dan ver schijnt hy, een ventje van zeven jaar, in een sneeuw-wit kleed, nu al een klein priestertje met een geweldig goud kruis op zijn borst. Zegenend strekt hy zyn pootjes uit, of hy een breedte van nog heiliger vrede wil breiden over die blanke rust. Dan dryft hy over de stad, die aan niets meer gelooft, maar toch nog aan Hem. Hy zweeft met een zwerm kaboutertjes, die bonbons, speelgoed en surprises door de rookgaten laten vallen, in de groote gelederen van kinderschoenen, die onder den schoor steen staan. Maar soms zegt zoo'n roetmond zachtjes: »Ga hier maar voorby. Hier is het kindje dood en als jullie speelgoed brengt, dan zou de moeder gaan huilen". Lang gaan de dwerg jes rond, met den Kerstkoning voorop, over velden van witte daken, die ze beschynen met 't licht van hun roode en groene lan taarn tj es .... Maar dan kraait de eerste haan en.... ineens zijn ze allemaal weg. En blanker, blanker by' 't klaren van den ochtend staat Pary's in het licht van de zon, die hoogrood, blozend van liefde na den Kerstkoning langzaam boven de daken stijgt en zy'n zachten rozengloed vleit over 't bleeke wit van den winter. *** De Nieuwe Gids gaf ditmaal ruimte aan een nieuw poëet: J. B. Schepers. Zy'n gedicht is Germaansch-mythologisch, grootendeels de liefde idylle van twee kinderen: Bragi en Idoena, waarvan de blonde hoofden de donker-groene sparrenbosschen doorlichten: die twee Ze gleden als kapellen langs het ven (beek) Een witje en een mooi gestippeld bruin Het geheel is nog niet sterk genoeg, zooals b. v. grootendeels de roman Irmenlo van v. Oordt; daar is meer massief en grondig in geobserveerd en zijn de expressies forscher en vaster. Toch vindt men ook in Bragi eenige treffende beelden en regels, die alleen door een frisch en reëel talent te maken zyn. Verderop een impressie over de negende symphonie van Beethoven, door A. van Breull. Er zyn grootsche gevoelens en sierlijke sty'lwendingen in dat uiterst moeiely'ke werk. Van Willem Kloos weer een flink fragment uit de Antigonéen een liedje uit de cyclus Adoratie, zeer licht, maar zacht als fluweel van violen: O wees wat zacht, wat zacht voor my, My'n lieflijk kind van licht, En leg niet langer zoo ter zy ^ Uw mooi gezicht. Mooie gezichtjes zijn als bloemen, Die, .buigen ze 't kopje, komen ten val.... Heft dan uw kopjes en weest als bloemen, Al mooie gezichtjes, 't uw bovenal. F. R. iiiiiiiiiiimmiimiiiimiiiiimiiiimmiiiiHiiH Reclames. TRADE MARK. MARTELIS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle soliede Wijnhandelaars en bij de representanten KOOPMANS «fe BIHIM EK, te Amsterdam. Prijzenra af ? 2.50 per Ftai H. RAHR te Utrecht Fianofabriek. Binnen- en Buitenl. Mnziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Hunrpiano's. MEIJROOS & KALSHOVEN, Arnhem. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime keuze in Huurpiano's. Dagelijks 's morgens 10 uur, via Broek in Waterland en Monniken dam. Afvaart de Ruyterkade naast de Kettingboot. Ojj werkdagen zijn yezelschapsbiljetten, tegen belangrijke reductie, op aanvrage verkrijgbaar. De HavenstoombootdieDst.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl