De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 27 juni pagina 1

27 juni 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N-. 1044 DE AMSTERDAMMER 1897. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgerers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel büde Vijzelstraat, 542. Dit Blad verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 27 Juni. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...» 0.125 Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I K H O 17 »» VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Een nieuwe Bis marck ? Benrsbonw. (1219 en 1897.) Is dronken schap eene bnitensporigheid, door J. A. Levy. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De veredeling van het ambacht, door Th. Holkenboer. TOONEEL EN MUZIEK: Marie Lorjé, door J. H. Eössing. Muziek, door Van Milligen. KUNST EN LETTEBEN: De nieuwe zalen van het Musée du Luxembourg, door Bulée. (Slot.) Boek en Tijdschift, door F. B. ? Brieven uit Utrecht, door Giese van den Dom. FEUILLETON: Mijnheer Tobiasson, naar het Zweedsch van Ernst Ahigrén, door E. T. (Slot) BECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOB DAMES: De vrouw in China. Allerlei, door E-e. Reizende tooneeltroepen. INGEZONDEN. SCHETSJE: naar het Fransch van Henri Jlurger. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ALLEBLEI. ADVEBTENTIEN. iimiiiiiiiiiiimMiiiiminiiiMiiiiiiiiiiiimiiiimw Een nieuwe Bismarck? Keizer Wilhelm is niet tevreden met den gang van zaken. De onthullingen van het proces-Von Tausch hebben hem ongetwijfeld in hooge mate ontstemd, niet het minst na tuurlijk omdat hij begrijpt hoe moeilijk het is te breken met de regeeringspraktijken, die door dit proces in zulk een treurig licht zijn gesteld. Dat het proces eindigde met de vrij spraak van de intriganten Tausch en con sorten, en dus met een echec voor den aan klager, den eerlijken minister Von Marschall, is zeker niet geschikt geweest om het aanzien der regeering te verhoogen. Doch de heer Von Marschall heeft niet alleen door het vergeten der leer qu'il faut laver son linge sale en familie zijn positie onhoudbaar ge maakt: hij staat in den reuk van liberalisme, en dit liberalisme, hoe mak en tam ook, is bij den toenemend reactionairen geest in de hoogste kringen van Pruisen volstrekt onver gefelijk. De heer Von Marschall zal van zijn verlof »om gezondheidsredenen" natuurlijk niet meer naar zijn post terugkeeren, maar daarmee is nog niet veel gewonnen. Sedert de indiening van het zoo heftig be streden regeeringsontwerp op het recht van vereeniging en vergadering bestaat er in Pruisen een latente crisis, van welke ook het voortdurend uitstellen der indiening van het ontwerp betreffende de militaire rechtspraak als een symptoom moet worden beschouwd. De grootste ergernis voor den keizer is echter ongetwijfeld geweest de verwerping door den Rijksdag van zijn geliefkoosde plannen tot uitbreiding der oorlogsmarine. Op »allerongenadigste" wijze heeft Zijne Majesteit zich uilgelaten over de oppositie in den Rijksdag; de scherpe en beleedigende uitdrukking waterlandslose Gesellen" zal niet spoedig worden vergeven en vergeten. Maar ook door deze strafpredikatie heeft de keizer weinig of niets gewonnen en daarom gevoelt hij dubbel de behoefte aan een man van energie, die hem kan helpen om zijne geliefkoosde plan nen te verwezenlijken, al moet daarvoor ook de zoogenoemde »nieuwe koers" geheel worden verlaten; een man van genoeg handigheid en invloed, om op den Rijksdag het »verdeel en heersch" toe te passen, maar ook van genoeg Rüeksichtslosiglteit, om desnoods zonder den Rijksdag den wil des keizers door te drijven, gelijk Bismarck dit deed in de periode van conflict met den Pruisischen Landdag. Zou de keizer dien man gevonden hebben in den heer Miquel, of; zooals hij sedert eenige maanden heet, Von Miquel ? Men weet dat deze zich in buitengewone mate in 's keizers gunst verheugt, en men verwonderde zich dus niet zeer, toen hij op »allerhoogst bevel" zijn pas begonnen badkuur te Wiesbaden afbrak om te Berlijn te komen confereeren. De heer Miquel is wel eens de Duitsche Chamberlain genoemd. Met dezen Engelschen staatsman heeft hij gemeen, dat zijne politieke ontwikkeling hem van de uiterste linkerzijde langzamerhand naar de rechter zijde heeft gebracht. In 1848 was hij be paald rood," ja zelfs eenigszins socialistisch. Maar die periode rekent hij tot de afdwa lingen zijner jeugd. In de nationaal-liberale partij, die bij uitnemendheid chamaeleontisch is, heeft hij de gelegenheid gehad om zijn draai te nemen, niet opeens, maar met goed be studeerde, soms nauw merkbare overgangen. De ex-burgemeester van Frankfort is een regeeringsman geworden in den Pruisischen zin van dit woord, een Bismarck, hoewel voorloopig nog in 't klein. Hij is ontegen zeggelijk een bekwaam man; slim en hard handig tegelijk. Beginselen zitten hem niet in den weg; die beschouwt hij voor een staatsman met zooveel ervaring als hij heeft slechts als een noodeloozen ballast. De heer Miquel is op het oogenblik Prui sisch minister van financiën. Waarschijn lijk is de bedoeling, hem binnen korter of langer tijd Rijkskanselier te maken en het eenvoudigste zou zeker wezen, als vorst Hohenlohe zijn congékreeg en de heer Miquel diens plaats innam. Maar dat zou wel wat heel kras wezen. Daarenboven wil men vorst Hohenlohe voor de buitenlandsche po litiek nog niet missen. Waarom dus niet den Rijkskanselier een vice-kanselier ter zijde gesteld, die meer in 't bijzonder met de lei ding der binnenlandsche politiek belast zou wezen ? Het is opmerkelijk, dat twee bladen van zoo uiteenloopende richting als de Norddeutsche Allgemeine en de Frankfurter Zeitung beiden zulk eene oplossing iaconstitutioneel noemen. Toch zijn er praecedenten voor aan te wijzen. De heer Von Bismarck heeft een tijd lang een vice-kanselier gehad in de per soon van graaf Otto Von Stolberg. En toen in Februari en Maart 1890 vorst Bismarck's positie ernstig gevaar liep, had de oude staats man zelf zich bereid verklaard, zich te be perken tot de buitenlandsche politiek en de binnenlandsche over te laten aan jongere krachten. Dit voorstel stuitte af op den wensch van Willem II om, zooals vorst Bismarck het uitdrukte, »zijn eigen kanselier te worden", maar ook op de onmogelijkheid om het aan den in zijne bevoegdheid zoozeer beperkten kanselier over te laten, de stemmen van Pruisen in den Bondsraad te instrueeren. Vorst Bismarck wilde wel afstand doen van zijne medewerking aan de binnenlandsche politiek, maar niet van het element van macht, dat hij door zijn invloed op Pruisen's stemmen in den Bondsraad bezat. Mogelijk, waarschijnlijk zelfs, denkt vorst Hohenlohe er óók zoo over. Het Pruisische ministerie is geen kabinet in constitutioneelen zin. De ministers arbei den elk vrijwel op eigen gelegenheid, en van eene ministerieele solidariteit is geen sprake. Daarom konden ook verscheiden ministers aanblijven, toen Bismarck zijn ontslag kreeg, en andere, toen Von Caprivi aftrad. Het Duitsche Rijk heeft in 't geheel geen minis ters, maar alleen staatsecretarissen, die de ondergeschikten zijn van den rijkskanselier. Bij gemis aan eene overwegende persoonlijk heid doen zich de gebreken van zulk eene regeling zeer sterk gevoelen. En in dien nood moet nu de heer Von Miquel voorzien, hetzij als vice-kanselier en Pruisisch minister president, of, als dit niet gaat, als plaats vervanger van den rijkskanselier en den Pruisischen minister-president, welke betrek king sedert jaren door den zeer bruikbaren, maar politiek weinig beteekenden heer Von Bötticher werd bekleed. In elk geval schijnt Miquel der kammende Mann te zijn. Nu de keize^ na het ver werpen der crediet-aan vragen voor de vloot en het aftreden van den staatssecretaris voor marine, den heer Hollmann, in diens plaats den heer Tirpitz heeft benoemd, die de eigen lijke ontwerper van de »uferlosen Flottenplüne" is, kan men ongeveer nagaan, welken kant de binnenkort te verwachten allernieuwste koers zal uitsturen. BEURSBOUW. (1219 en 1897.) In het voortreffelijk werk van Violletle-Duc, Histoire (furie Cathedrale et d'un Hotel-de-Ville, vertaald door den heer Theo Molkenboer, komt o. m. het verhaal voor van de voltooiing der kathedraal te Clusy. De wijze waarop volgens den grooten Viollet-le-Duc de bouw der kerken in de middeleeuwen werd voorbereid, blijkt uit hetgeen wij hier laten volgen: »Het is onnoodig te zeggen, dat in den raad over het werk, die voor de helft uit leden van het kapittel en voor de helft uit burgers samengesteld was, de woordenwisse ling gebracht werd op de kathedralen, die zich in geheel het Koninklijk grondgebied verhieven, in Champagne en in Picardië, en dat een ieder, die op den voorgrond wilde dringen, welke hij het schoonst vond. Allen waren het er over eens, dat aan het ontwerp van Pieter van Provins een dwarsschip toe gevoegd en daarom het schip van de kerk verlengd moest worden, daar dat anders te kort zoude zijn. Vervolgens had men eenigen strijd over de keus van een meester over dit werk, want de man, die toen met het toezicht belast was, sinds de werken onderbroken waren, bleek voor zijn taak niet geschikt. De namen van Pieter van Corbie, Robert van Luzarches en Robert van Coucy werden op den voorgrond geplaatst, maar men merkte op, dat deze meesters het reeds zeer volhandig hadden en zich niet geheel en al aan een zoo belangrijk werk konden wijden. Na lang durige gedachtenwisseling over dit onderwerp besloot de raad, dat men voor het ontwerp een prijskamp zou uitschrijven. De bisschop vond dit besluit goed, en dadelijk werden er brieven naar de steden van het Koninkrijk gezonden, om de meesters van de werken te doen weten, dat de vol tooiing van de kathedraal te Clusy aan die gene zou worden toevertrouwd, welke het beste ontwerp inleverde. Velen begaven zich werkelijk naar Clusy om de terreinen op te nemen en het gedeelte van de kerk te zien waarmee men rekening zou te houden hebben. In afwachting dat de plannen gereed waren, sloot men het nog staande koor met een houten muur af, opdat men dit zou kunnen gebruiken voor de behoeften van den dienst en die der inwoners. Het was den len October dat de meesters hun werken aan den raad moesten inleveren, die, na ze bezien te hebben, ieder der mede dingers zou ondervragen naar de wijze van uitvoering, die hij dacht te kiezen. Te dien einde werden aan den raad een meester timmerman, twee meester-metselaars, twee beeldhouwers en twee der gezworenen van de stad, die geen deel uitmaakten van den raad, toegevoegd. Zeven mededingers waren er, vier werden al dadelijk buitengesloten, omdat hun ont werpen in geen enkel punt aan de eischen van de rechters in dezen prijskamp konden voldoen. Onder de drie anderen, waaruit men een beslissende keuze zou doen, was er n verwant aan de stad en die twijfelde dus niet aan zijn succes; hij had niet na gelaten in de geheele stad te vertellen, dat hij alleen aan alle eischen van het programma voldaan had en dat zijn ontwerp zekerlijk het beste was. Als het reeds sinds alle tijden weinig voeg geeft zichzelven te verheffen, zoo bestaat ook steeds de waarheid, dat men geen beteren vriend dan zich zelven heeft, en dat er altijd iets blijft hangen van de blijken van be wondering, die iemand aan zijn eigen werk gegeven heeft. Men vindt den mensch onuitstaanbaar, maar door het hoogmoedige geschetter, waar mee hij uw ooren verdoofd heeft, is de geest vooringenomen en er zeer toe geneigd om een gunstig oordeel te vellen. En zoo was het ook voor de burgers in de stad Clusy, die allen zeer belangstellend waren naar de ontwerpen voor de kathe draal; buiten twijfel of het werk van den meester Jan van Orbais zou met algemeene stemmen worden gekozen. Hij was zoo zeker van zijn zaak! en telde hij niet twee van zijn neven in den boezem zelf van den raad ? Maar toen ter tijde, als een prijskamp was uitgeschreven, was het de gewoonte, dat men ieder der mededingers zijn plan liet uitleggen en zelfs onderling liet discuteeren. Deze woordenwisselingen waren dikwijls zeer storm achtig. De onverstoorbare gezworenen lieten de tegenstanders praten, overtuigd dat het gezond verstand in iedere vrije gedachten wisseling de overhand zou verkrijgen, Den tweeden October 1219 werden de drie meesters Jan van Orbais, Jakob van Melun en Hugo van Courtenay bij den raad toe gelaten en uitgenoodigd hunne ontwerpen te verklaren." * * * De bouwmeesters hadden hun plannen voor den Raad verdedigd, maar daar verschil van meening bestond, werd de Bisschop als scheids rechter ingeroepen. »Nadat de bisschop de plannen bezien en zijn raadgevers gehoord had, wist ook hij niet hoe de zaak op te lossen, want de partijgenooten van Jan van Orbais maakten, ofschoon zeer weinig in getal, veel beweging en kwamen steeds terug op dezelfde oordeel vellingen over het ontwerp van Hugo van Courtenay, zonder evenwel met diens ant woorden rekening te houden. Nadat de bisschop eenigen tijd had nage dacht, besloot hij een tweede open-zitting te doen houden, waarin hij zelf, in tegenwoor digheid van den raad, de mededingers zou ondervragen. Deze werden dus nogmaals in het bisschop pelijk paleis geroepen tegen den volgenden dag. En er werd overeengekomen, dat zij zich zouden vergenoegen met te antwoorden op de vragen, die men hun stellen zou." * * * De uitslag van den kamp was bekend ge worden. «Zoodoende was er den volgenden morgen een zekere beweging in de stad, toen men vernam, dat het ontwerp van Hugo van Courtenay gekozen was, en de goede burgers van Clusy, die geen enkele van de ontwerpen, aan het oordeel der jury onderworpen, gezien hadden, onderhielden zich op straat en in de herberg over dit oordeel, dat hun in alle opzichten zeer onrechtvaardig toescheen. Jan van Orbais was niet de laatste om hardop te schelden, dat het een schande was. Jacob van Melun was dadelijk vertrokken, nadat de uitslag van den kamp was bekend geworden. De raad- en de juryleden werden met vragen en oordeelvellingen overstelpt door de burgers die ten voordeele van Jan van Orbais gestemd waren, geheel alleen op zijn eigen beweren en zonder zelfs de ontwerpen van de mededingers te kennen, zoodat de burgemeester het noodig vond om, met toe stemming van den bisschop, alle inwoners, die ingelicht wilden worden omtrent de meeningen en het oordeel van de leden van den raad, in het koor te vergaderen. Hugo van Courtenay en Jan van Orbais werden ook opgeroepen om zich in het publiek te verklaren, als men het noodig achtte. Deze laatste begaf zich naar de kathedraal, om geven door geheel zijn aanhang, vast besloten om den raad op zijn uitspraak te doen terugkomen. Hugo van Courtenay kwam er alleen, want weinig inwoners kenden hem. De eerste oogenblikken van de vergade ring gingen voorbij in de grootste wanorde, en de burgemeester, omgeven van zijn raad en de gezworenen, had groote moeite om zich te doen verstaan. Hij trachtte evenwel de meeningen van den raad over de ont werpen uiteen te zetten, maar hij werd telkens onderbroken door de aanhangers van Jan van Orbais. Ongeduldig geworden, zeide de burgemeester eindelijk:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl