Historisch Archief 1877-1940
No. 1044
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gekend of aangesproken Marietje was een
tooneelkind in den goeden zin. Ze is byna op de
planken geboren.
Als kind van drie jaar heeft zy' bet eerst ge
speeld te Haarlem by de directie Hammecher en
Jacquis, waar haar vader en moeder van het
Belgische tooneelgeslacht Verplancken geën
gageerd waren. Marietje is altijd dapper geweest
en heeft zich overal goed doorheen weten te
slaan. In die eerste rol het was in Kenau
Hasselaar moest ze al zoo dapper zyn en
echt kinderlijk (!) zeggen: »Geef me een zwaard
en open deze poort en ik zal myn vaderland
verdedigen!"
Marietje heeft vele kinderrolletjes vervuld op
voorbeeldige wy'ze.
In Oudoom en zijn nichtje, in 1869 haar door
mevrouw Albregt ingestudeerd, muntte zy bij
zonder uit. Zrj had daarin vier karakters voor
te stellen: een officiertje, een fatje, een domme
boerenjongetje en een meisje.
Een dagblad: Het Noorden, dat slechts kort
bestaan heeft, schreef er het volgende oordeel over.
Het valt moeilijk den indruk weer te geven,
dien dit aanvallig kind op de toeschouwers
heeft gemaakt; of men haar zag als den
schalkschen knaap, als een dommen
snoepzieken jongen, als een officiertje, of als een
talentvol meisje, overal springt haar bizondere
aanleg in het oog. Het publiek beloonde
haar, en terecht, met onophoudelijke toe
juichingen. Jonge jufvrouw Lorjéis een
allerliefst meisje van zeven jaren.
Het meest heeft zy als kind de aandacht op
zich gevestigd by' de vervulling van een
kinderrol tevens titelrol in Pieter Nieuwland te
's Gravenhage, gespeeld by gelegenheid van het
12'/2Jarig bestaan van het genootschap van dien
naam. Dat was in 1871.
Men was toen algemeen met haar ingenomen.
Behalve vele geschenken, ontving zy' dezen
allerharteljjksten brief van de vrouw van den be
schermheer van: Nieuwland,
'sGravenhage, 13 Januari 1871.
Lief Kind!
Gy' zyt door den Hemel met een buiten
gewonen schoenen kunstaanleg bevoorregt,
waarvan wy' dezen avond de heerly'kste proe
ven hebben gesmaakt door uwe roerende
voorstelling van den genialen Pieter Nieuw
laud op zijn tiende jaar. Gij kunt voor die
uitnemende gave God niet dankbaar genoeg
zyn. Gebruik ze dan ook nooit anders dan
tot een edel doel en Znner waardig, zoo
zult ge uwen braven en bekwamen ouders
tot bly'vend sieraad wezen en voor het
Nederlandsen tooneel eene beroemde kun
stenares.
Bl\jf onschuldig en Godvreezend, dan zal
het U wel gaan voor ty'd en eeuwigheid.
Dat wenscht van harte de Echtgenoote
van sNieuwland's" Beschermheer, die U ter
herinnering hierbrj aanbiedt een gouden
kruiskettingje tot bestendig halsversiersel (in)
uw gelukkig leven. Vaarwel,
(w. g.) M. L. H. Baronesse VAN HEEMSTRA,
geb. Van Cammingha.
?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiminmm
Mijnheer Tobiasson.
Naar het Zweedsch, van Ernst Ahlgrén,
4) door E. T.
(Slot).
Na weinige minuten begon de kleine intusschen
zich wat nader bij te wagen, en met allerlei korte
sprongetjes en omwegen den ouden heer uit te
lokken, het nog eens te probeeren. En toen dit
alles niets mocht baten, kwam hij ten langen leste
heel rustig naast den ouden heer staan, met zijn
volle zwaarte tegen hem aangeleund, en het mollige
handje op zijn knie latende rusten. De bedoeling
was duidelijk genoeg.
Mijnheer Tobiasson nam het bandje in de zijne,
en dit liep goed af. Na een oogenblik bedenkens,
tilde hij het heele persoontje op zijn knie, zijn
arm om het plompe lichaampje heengeslagen, en
ook dit ging naar wensch : een schrander gezichtje
keerde zich naar hem toe, en een paar helder
blauwe kinderoogen blikten naar het oude gelaat op.
Het werd hem zoo wonderlijk, zoo wonderlijk
te moede, zoo zwoel om bet hart; hij gevoelde als
een vochtige lentewarmte in zijn borst opstijgen,
en al wat daarbinnen woelde, drong naar een
uitweg; het welde omhoog en zocht zich als een
regen over de gegroefde wangen uit te storten,
maar het loste zich op in een lach, die zich als
een zonnestraal over den kleine uitgoot, en heel
het gerimpeld gelaat verhelderde en verklaarde.
De jonge vader bleef op eens in zijn verhaal
steken. Er lag iets in dit groepje, dat zijn schoon
heidsgevoel streelde, en met een plotselinge
opwelling zeide hij:
//Willy, kus grootvader."
Het woord ontviel hem, zonder dat hij er bijna
bij dacht.
Het kind zag een oogenblik naar den ouden
man op, als moest hij hem eerst nog eens goed
onderzoeken; toen, zich met de handen tegen zijn
borst aanleunend, stak hij hem met een uitdrukking
Het spelen in Nieuwland heeft de Haagsche
afdeeling van het Nederlandsen Tooneel verbond
het oog op Marietje doen slaan. Zy bood zich aan
voor Marietje's kunstontwikkeling te zorgen en be
stelde haar op de tooneelschool, waar zy met Tonia
Poolman, Anna Sablairolles, Mientje Bournet, Mina
Weiman en de jongeheeren Corn. Schulze en Jan
Malherbe het onderwijs genoot van Mevr.
KleineGartman. De afdeeling liet Marietje bij den
directeur Rennefeld en na diens dood bij zy'n
opvolger, den heer Goteling Vinnis, inwonen.
Van de Tooneelschool is Marietje onmiddely'k
geëngageerd bij de Koninklijke Vereenig'ng: Het
Nederlandsen Tooneel. Van haar gezelschap heeft
zij, van 1881 tot ultimo Mei 1897, onafgebroken
deel uitgemaakt, en er haar 12i/3-jarige verbin
tenis gevierd.
Zy heeft er gedebuteerd in Dumas' comédie
Geld, in dezelfde rol, waarin wijlen Tonia Poolman
het eerst was opgetreden. Tot haar kon Morin,
met evenveel recht, geheel volgens zijn rol, zoo
sympathiek zeggen: »Je bent een dotje!"
Het duurde lang eer Marietje in het repertoire
kwam. Met Koude harten werd dat beter. Sedert
heeft zy in by'na alle stukken gespeeld, en bijna
altijd met den heer Corn. Schulze.
Zij heeft het bloeitijdperk der Koninklijke
Vereeniging »Het Nederlandsch Tooneel" mede
gemaakt en medegewerkt tot het uitmuntende
samenspel in de Duitsche kluchten en de blij
spelen van Justus v. Maurik Jr.
Veel leiding heeft zy aan het tooneel niet ge
had ; een weinig van mevr. Kleine en later by'
van ernstig vertrouwen de roode, frissohe lipjes
toe. De oude man boog zich voorover en drukte
er vluchtig een kus op.
//Ons kereltje kent geen anderen grootvader,"
zeide de jonge man. Papa mocht het niet beleven,
zijn kleinzoon nog te zien, arme papa. Maar gij,
oompje, gij hadt nu toch eigenlijk al lang groot
vader moeten zijn!"
Er volgde een poos van stilte. De oude man
legde zijn sigaar, die hij had laten uitgaan, neder.
Ja, zoo had het moeten gaan. Hij had uu groot
vader moeten zijn, met aardige kleinkinderen om
hem heen. Maar hij had een schakel uit den keten
overgeslagen. Grootvader! Hoe aardig het klonk!
Het was alleen scherts geweest, maar een scherts,
die maakte dat zijn geheel voorbijgegaan leven op
eens helder voor hem lag.
Voor het eerst trof het mijnheer Tobiasson dat
er bij hem nooit sprake was geweest van eenige
voorkeur in zijne verhouding tot zijne
medemenschen. Hij had gemeend tegenover ieder in het
bijzonder dezelfde eu evenveel verplichtingen te
hebben, en had er uit den aard der zaak niet in
kunnen slagen, aan zulk een onmogelijk gegeven
te beantwoorden. Het was dit volkomen gebrek
aan vermogen om zijne betrekkingen te rangschik
ken, om te gevoelen wie meer, wie minder aan
spraak had op zijne hulp, zijne belangstelling, dat
al de liefde, welke m zijn binnenste opgegaard
lag, verhinderde tot bloei te komen en rijke
vruchten voort te brengen. Iedere nieuwe vriend
schappelijke verhouding had de andere verstikt,
en geen van allen had tot volkomen, algelieele
ontwikkeling kunnen komen.
Terwijl mijheer Tobiassou zoo met zijne eigene
gedachten zich onledig hield, was de vrouw des
huizes voor de koffie gaan zorgen, welke zij nu
zelve binnenbracht en op het kleine tafeltje gereed
zette, terwijl haar echtgenoot al zijne aandacht
wijdde aan het ontkurken van een fijne flesch likeur.
//Ge moet niet denken dat we liet er altijd zoo
van nemen," zeide hij op vroolijken toon, terwijl
hij zorgvuldig het lak rondom de kurk stuk stiet,
//maar met Kersttijd mag men wel eens een ex
traatje hebben. Wat, zegt gij ? Toe, vrouwtje,
geef mij nu de glaasjes eens aan. Wat een heerlijke
geur, hè? Ja, ja, ik weet wel dat je er verstand
van hebt." Hij lachte zijn vrouwtje toe, die de
kopjes en glaasjes op het koffieblad verschikte, om
alles een plaats te kunnen geven.
het overgaan in het coquette genre van mevr.
S. de Vries, en het laatst van L. B. Moor.
Marietje heeft een goed begrip gehad van
comédie en zeer veel begrip om zich schoon te
kleeden. Gedurende 10 jaarheefthaar costumière,
juffrouw Abels, zeker bij de honderd costumes
gemaakt, het eene al schooner, rijker en
bevalliger dan het andere.
Marietje is tot dusver gelukkig en lachend,
zich mooi kleedend, als een bedorven kind, door
het leven gegaan.
Van schoone vormen heeft zy steeds gehouden.
Daarom wemelt het op haar schrijftafeltje van
allerlei kleine katjes, in allerlei bevallige houding,
de mooiste hondjes en allerlei snoezige prulletjes.
Het geheele tooneel kennend, hangen er in
haar kamer portretten van byna alle
Nederlandsche artisten en van vreemde die in Holland
gespeeld hebben, waaronder dat van wijlen
Charlotte Frohn, bij wie zij het kind in Deborah
heeft gespeeld.
Als men Marietje daar zoo in hare eigen om
geving ziet, denkt men ieder oogenblik dat zy
zal gaan walsen om de stoeltjes en tafeltjes,
zooals zij zóó uitstekend, lief en vriendelijk deed
in P. Brooshooft's Zijn Meisje Jcomt uit! Zij, als
Zéphyra, was door Corn. Schulze als lolie,
luitenant bij het Indische leger, al walsende
verrast. Een weinig gecoquetteer tegen elkaar
en daar gingen ze beiden walsen, zij hem dankend:
O, maar, zoo'n heerlijke, meeslepende wals als
dat nu toch is !"
Het dansen met Schulze op het tooneel is uit.
Het aanstaande nieuwe jaar heeft hij als Kloris
juffr. Lorjéals zyn Roosje, dat hy' zeker tien
jaar lang en meer met haar gespeeld heeft, niet
meer. Er moet een ander Roosje voor den heer
Schulze ontdekt worden. Vader de Leur peinst
reeds.
Marietje behoort dan, ja nu reeds tot de
geschiedenis.
Het tooneel heeft zij vaarwel gezegd. Van
haar vader en moeder, voor wie zij voorbeeldig
lisf en goed is geweest, gaat ze afscheid nemen
om te worden mevrouw Van der Tol.
Aan Marietje, dat altyd lachte, altijd coquet
was, zoo gaarne walste, en zich zoo mooi kleedde,
zal nog wel eens gedacht worden.
J. H. RÖSSING.
IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIII1HII
Inziet
Bij gelegenheid van de jaarlijksche algemeene
vergaderingen van de Maatschappij tot Bevordering
der Toonkunst, worden gewoonlijk muziekfeesten
gegeven. Wanneer de vergadering in een plaats
als Utrecht wordt gehouden, krijgen de gasten
een groot muziekfeest, doeh gebeurt het in een
kleinere plaats, dan heet het: huishoudelijk mu
ziekfeest.
Waarin dit huishoudelijke bestaat, weet ik niet
zoo recht, want wanneer zulk een muziekfeest
geopend wordt met een feestconcert waar (niet
geheel in overeenstemming met dien titel) de
Matlheus-Passion van Bach wordt opgevoerd met
een groot koor en orkest, dan gaat alle gevoel en
tiiiiiiiiiiiiminiiiiniiitiiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiMliiiiiiiiiiiiiiiiiii
Mijnheer Tobiasson, nog steeds met den arm om
den kleinen jongen heengeslagen, beschouwde zijn
neef met nieuwsgierige belangstelling. Deze
familie-verzorger was een toonbeeld van gezondheid;
hij begon al een weinigje corpulent te worden,
maar naar het scheen alleen uit overmaat van
welgedaanheid. Zou hij misschien ook het gevoel
kennen, wanneer hij aan de zijnen iets gaf, alsof
hij het aau anderen onthield? Neen, zeker niet!
Voor hem stond het vast genoeg wat in de eerste,
eu wat in de tweede plaats kwam. Bij hem kou
er geen sprake zijn van strijd tussclien een
zijdige zelfzucht en eenzijdige zelfopoffering; hij
was in het bezit van iets, dat alles regelde eu in
liet gelijk hield: zijn gezin.
Wat mijnheer Tobiasson steeds zooonvereenigbaar
had toegeschenen: eigen ik en goed zijn tegenover
anderen, het smolt hier op zoo natuurlijke wijze
tezamen, werd hier zoo heerlijk binnen de juiste
grenzen gehouden. Eu hij verwonderde er zich
over dat hij het huwelijk vroeger no ,it van dezelfde
zijde had beschouwd als thans. Het was toch
heel iets anders, dan hij zich tot dusverre ervan
had voorgesteld.
De oude heer zat geheel in zijne overpeinzingen
verzonken, zooals wel meer bij hem het geval kon
zijn. Er kwam iets starends in zijn blik; hij
vergat zijne omgeving en bemerkte niet, dat zijn
neef, die nu met de flesch had afgedaan, hem vun
zijn kant aandachtig zat te beschouwen.
Het goedige gezicht van den jongen man, met
den zwaren knevel en de vriendelijke oogen,
teekende de innigste deelneming. Hij gevoelde
zich zoo rijk LH gezegend in zijn eigen bestaan,
en juist daarom trof het hem hoe arm het leven
van den ouden man moest zijn; dit trof hem thans
meer dan voorheen, toen hij als vroolijk student
mocht deelen in het weinigje gezelligheid, dat de
alleenwonende oom zich had weten te scheppen.
Wat was hij grijs geworden! Hoe gerimpeld was
dat eerlijke, door en door goedige gelaat! Hij
legde de hand op den arm zijner vrouw, en hare
oogen volgden dezelfde richting als de zijne.
Men kan wel zien, dat oom gewend is veel
alleen te zijn," zeide hij, en zijn toon klonk weeker
dan gewoonlijk. Zoo geheel op te gaan in zijne
gedachten, komt alleen voor bij mensehen, die
weinig of geen aanspraak hebben."
AU door de aanraking van een zachte hand
wekten deze woorden den ouden heer op uit zijn
begrip van huishoudelijkheid of huiselijkheid wel
wat verloren.
Doch: Name ist nur SchalF' en het gaat ons
dus bitter weinig aan hoe het feest genoemd wordt,
als het gebodene maar schoon is en als het feest
in den waren zin een feest genoemd mag worden.
Nijmegen nu, waar dit jaar de vergadering
(en dus ook het muziekfeest) plaats had, vierde
werkelijk feest en al was het aan de toehoorders
te recht niet vergund daaraan uiting te geven
onder de uitvoering van de Passion, zij haalden hun
schade in op het kunstenaars-concert van den derdea
dag en naar ik vernam ook bij de uitvoe
ring van het Utrechtse!) stedelijk orkest onder
leiding van den heer Hutschenruijter, die ik tot
mijn leedwezen verhinderd was bij te wonen, doch
waarover ik zeer veel goeds en schoons vernam.
Heb ik dit alleen van hooren zeggen, het is mij
aangenaam ook zeer veel goeds van de
kunstenaarsmatinee te kunnen melden, die voortreffelijk slaagde.
Doch eerst een woord over de Passion.
Het zeer aantrekkelijke van deze uitvoering was
wel in de eerste plaats het wederoptreden van den
heer Messchaert na zijn ongesteldheid, waarbij het
bleek dat hij met verfrischte krachten tot ons
terug is gekomen en dat zijn zang aan nobele
uitdrukking en schoenen klank niets heeft verloren.
Zooals hij de Christus-partij weer zong, moet hij
ieder in die stemming vol wijding hebben gebracht,
die voor het genieten van zulk een verheven werk
onontbeerlijk is.
Doch niet alleen hij, ook de andere solisten
werkten daartoe mede. De dames Nathan en
Craemer-Schlegel hebben als goede kunstenaressen
en geschoolde zangeressen hare partijen vervuld,
vooral de sympathieke sopraanzangeres heeft mij
meermalen door haren zang getroffen, evenals ook
de altzangeres, doch de la&tste meest in het
tweede deel.
De heer Kaufmann is de aangewezen persoon
voor de partij van den Evatiffelis/. Hij bezit
»Ausdauer" en eene stem die wel niet ge
makkelijk aansprak, doch die steeds aan helder
heid won; daarbij draagt hij met groote intelli
gentie en goede uitdrukking voor; kortom hij was
tegeu zija uiterst moeielijke taak geheel opgewas
sen en volbracht die als een waar kunstenaar.
Het koor was uit vele goede krachten van Nij
megen, Arnhem en den Bosch samengesteld, de
eerste koorgroep klonk echter veel mooier dan de
tweede en er was ernstig gestudeerd, doch deze
groepen vermochten ons niet geheel in de stemming
te houden, omdat de entrée's meestal zeer onzeker
waren en de overeenstemming met den leider nog
wel eens ontbrak.
och waren er koren die goed klonken, doch
er was m. i. te weinig kleur en leven in de opvat
ting en ook in de tempi.
Alles werd te veel in het Tempo ordinario"
genomen dat zooals ik boorde beweren nu
eu dan wat ordinair" klonk.
Doch vooral schrijf ik die mindere overeen
stemming die in het orkest nog sterker op te
merken viel, ook aan de moeielijkheid toe, om
den directeur goed te zien. Wat anders in zulke
gevallen het ensemble nog wel eens redt, namelijk
dat de orkestleden van een zoo geroutineerd orkest
voeling met elkander houden en daardoor zelf de
eenheid weten te bewaren, scheen hier niet mogelijk,
wellicht omdat zij, door de te grooten afstand in die
uu minimum iiiiiiiiinilillilitliil
gemijmer. Hij zag op en de bewegelijke trekken
plooiden zich tot eeu vriendelijken glimlach. Welk
een aantrekkelijk gezicht was het nu!
Ja, en daarom dank ik je des te meer, omdat
je mij hier hebt gehaald," zeide hij. //Uit mijzelven
zou ik toch nooit gekomen zijn!"
Zijn dank was oprecht gemeend. Er was iets
in deze j<>nge menschen en in hun gezond
alledaagsch geluk, dat een weldadigen invloed uit
oefende op zijn door velerlei getob vermoeiden
geest, en dat hem de gemoedsrust schonk, waarnaar
hij zoo lang had gesmacht. Eu dan: het teedere
lichaampje, dat in zijne armen rustte, zoo warm
tegen zich aan te voelen, ook dit droeg er toe
bij, dat zijne wijdvertakte gevoelens voor al wat
leefde, zich vereenigden, zich ophoopten in liefde
tot het knaapje, dat als een hulpbehoevend vogeltje
op zijn schout genesteld zat, met het zachte kopje
vertrouwelijk tegen ziju borst geleund.
//Hij slaapt," fluisterde de moeder, naderbij
tredend om het gezichtje van den kleine te be
schouwen. Hij is van vermoeidheid ingesluimerd.
Och, wat zit hy daar aardig bij oom!"
Oom antwoordde slechts met een bevestigende
hoofdbeweging, waarin iets zelfgenoegzaams^ ern
stigs, bijna plechtigs lag.
Men glimlachte elkander toe, en bewoog zich
zoo zacht mogelijk. De jonge vrouw bracht
mijnheer Tobiasson een kop koffie op de plaats
waar hij zat, opdat hij niet zou behoeven op te
staan. Men sprak op gedempten toon. Mijnheer
Tobiasson glimlachte of knikte, naar dit te pas
kwam, maar was spaarzaam in het antwoorden. Men
kon uu toch van hem niet verwachten dat hij zou
spreken: hij zoo geheel in beslag genomen door
een functie van gewicht. Van tijd tot tijd blikte
hij met liefdevolle zorg neer op het blondo hoofdje,
dat slap en zwaar van den slaap tegen zijne borst
rustte.
Een poos later gaf de moeder te kennen dat het
meisje nu den kleine zou komen overnemen: het
werd te lastig zoo. Maar mijnheer Tobiasson schoof
de lippen vooruit, zoodat de kin tot een niets werd
afgeplat, en trok het geheele elastieke gezicht
tezamen tot n absoluut verzet, terwijl hij
terzelfdertijd met de vrijgebleven hand op besliste
wijze een afwerend neen" door de lucht zwaaide.
En ze mochten er oom des te liever om lijden:
ze werden beiden geheel verzot op hem, en vonden
hem het ideaal van een oud-oom.