Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1044
Frankrijk gedurende de regeering van
koningin Victoria.
(Caran d'Ache in den Figaro).
De 1837 1897
M. H reino Victoria dura TU l
La bon rol Loui» Philipp» «t 1'integr't RteubUaua da 48
Ie Prin«e-!>résident, retour d» Ham, et lo mem» en Empereut
I/ineffaH» Cowmua? et la
te malin M6»leu Tuier» tt 1'laoorruptiUe Marécktl
Grévy Ie jurassiquo et Ie correct Monsieur Carnot
Le populaire BraV Gea'ral 5t 1« fugitif casimir,
un toy do Fraune
on empereor des
Case réservSe aux etc., etc,,
et & l'imprévu*
Een
(Scraps.)
Hij: Ben je klaar, liefste?
J%/: Ja ! n oogenblik schat, 'k moet toch een kleinigheid
meenemen ....
De flets in China.
(l'ick me tip.)
Een onvrijwillig geïmproviseerde rem !
Reizende tooneeltroenen.
Naar aanleiding van de voorstelling van La Locandiera van
Goldoni met Duse, ontvangt Sarcey een brief van een
Franschman uit Italië, om de aandacht te vestigen op de reizende
tooneeltroepen aldaar.
»Met belangstelling", schrijft hij, »lees ik uw feuilletons omtrent
la Duse, vooral omdat ik zelf in de gelegenheid was haar in
Italiëtusschen 1886 en 1892 dikwijls te zien spelen en haar
toen zeer heb toegejuicht. Tien jaar geleden had zij, naar onze
meening, maar n gebrek, een te sterk navolgen van Sarah
Bernhardt. Ik geloof dat sedert dien tijd het reizen haar, zoowel
als andere artisten, wel wat bedorven heeft; maar het is een
uitmuntend artisten-temperament. Ondanks eenige geforceerde
gebaren herinnerde la Duse mij vroeger, toen zij dertig jaar
was, nog meer aan Mlle Bartet als aan la grande Sarah.
Het is jammer dat u geen Italiaansch kent, de prozatheaters
hier zouden uwe belangstelling wekken. In Italiëzijn er geen
vaste gezelschappen. Reizende troepen, de compagnia Pasta, de
compagnia Virginia Marini, geven hier en daar een reeks van
voorstellingen, spelen in dien tijd vijfentwintig stukken, vooral
het geheele repertoire Dumas-Sardou, en vertrekken dan weer
naar een andere plaats.
Deze troepen spelen gewoonlijk met een merkwaardig ensemble
en vooral hun eerste komiek (de Brillante) staat dikwijls niet
ver van Coquelin of Féraudy. Virginia Marini in de Adrienne
Lecouvreur is iets bewonderenswaardigs; ik heb haar geraden
ook de Clorinda in de Aventurüre te spelen; maar er is in het
Italiaansch nog geen goede vertaling van Augiers meesterwerk.
Ik moet u ook wijzen op de middagvoorstellingen in Toscane,
van vijf tot acht, in arena's of theaters in de open lucht. Dat
zyn typische volksvoorstellingen, de plaatsen kosten er van '20
centimes tot l lire. Men geeft er het heele repertoire van de
Porte Saint-Martin, en deze losse voorstellingen, waar de auteurs
nog tegen het helle daglicht te worstelen hebben, zijn soms
uitstekend.
Ik herinner mij een acteur zonder eenigen naam, die den eenen
dag, Rocambole speelde, en den volgenden dag in de Arena
Garibaldi te Livorno, den Hamlet, zooals ik hem nooit van Rossi
of Salvini, of Mounet-Sully of Faure gezien heb.
In Frankryk zijn er bijna geen provinciale troepen. Waarom
zou men niet, in plaats van deze tournees met ne ster en een
tooneel vol figuranten, reizende troepen hebben, die van hoofd
plaats tot hoofdplaats trokken, met twintig stukken, die zij achter
elkaar afspeelden? Misschien is daarin het behoud van ons
tooneel, en de elementen daarvoor zouden te Parijs, waar zoo
veel goede krachten op engagement wachten, wel te vinden zijn."
Sarcey antwoordt dat er goeds in het idee is, het was toch
ook zoo in Molière's tyd, en Scarrons Roman eomique is het
reisverhaal van zulk een troep, maar dat de moelijkheden te
vele zijn. Vooral zit het hem in de tegenwerking van de machtige
handelsvennootschap, de Association des auteurs dramatiques, eene
instelling die indertijd aan de kunst groote diensten bewezen
heeft maar nu, »dank zij haar bekrompen opvatting, haar ver
ouderde tradities, haar steeds toenemenden koopmansgeest, het
tooneel in de provincies heeft gedood en het ook te Parijs
dooden zal."
Sarcey stelt zich voor, de zaak later eens onder handen
te nemen.
INGEZONDEN.
Nog eens Het liËelbaar Onderwijs."
De jammerklacht van den oud-Leeraar bij het M. O. over den
toestand van het onderwys aan onze II. B. Scholen, in dit week
blad opgenomen, heeft reeds twee personen aangedreven hun stem
te verheffen tegen de overdrijving, waaraan de schrijver zich
schuldig heeft gemaakt. Ik wensch, by het erkennen van die
overdrijving en bij het uiten mijner verwondering dat een dergelyk
onnut geschrijf een plaats vindt op de eerste bladzijden van het
Weekblad voor Nederland, waar wij gewoon zijn degelijke en
goed ineengezette bechouwingen te vinden, die kwestie van een
ander standpunt dan mijne voorgangers te behandelen.
Wie bij het afleggen van een examen voor het een of ander
vak bewyzen van bekwaamheid heeft gegeven, kan er vrij zeker
van zijn, dat hij alle kans heeft in de praktijk tot veler, zoo
niet tot aller genoegen werkzaam te zullen zijn. Is het niet
hoogst zeldzaam, dat een ambtenaar, van welken tak van admini
stratie ook, te kort schiet in de vervulling der taak, die hem
is opgedragen ? oneerlijkheid buiten rekening gelaten.
Anders is het met den onderwijzer. Aan de noodige kennis
ontbreekt het hem niet; ook niet, ten minste zeer zelden, aan
de gaaf, die kennis aan de jeugd mede te deelen. De door
hem verworven akten staan daarvoor borg, En wie een
akademische opleiding genoten heeft, kan zich voldoende voor zy'n
taak, de verworven kennis anderen uiteen te zetten, geoefend
hebben op de zoogen, disputen. Maar de omgang met de jeugd
van 12 tot 18 of 20 jaren ! Daarin heeft niemand zich kunnen
oefenen, ook hy' niet, die van het L. O. by het M. O. komt.
Elke leeftijd toch heeft zyn eigen eischen. Met de methode, die
succes heeft bij jonge leerlingen, komt men niet ver bij de anderen.
En dan, hoelang duurt het meestal voordat men de maat
gevonden heeft van hetgeen normale leerlingen van de aan te
bieden kennis kunnen verorberen. Hoe lang duurt het, zelfs
indien men een vak te onderwijzen heeft niet van zoogen, dadely'k
nut, voordat men inziet, dat niet de kennis de hoofdzaak is,
maar de ontwikkeling van begrip en rede, door die vakken aan
te brengen.
De voorwaarden, die ik daar aanwees als noodig om goede
resultaten van het gegeven onderwys te verkrygen, worden helaas,
niet zoo vaak vereenigd aangetroffen om een hoog percentage van
uitmuntende leeraars te verwachten. Maar daaruit volgt ook, dat
het er niet veel beter op worden zou, indien men elk, over wiens
onderwijs men ontevreden is, de laan ging uitzetten.
Steeds de schuld van het niet slagen by zich zelf zoeken ;
steeds de opgedane ondervinding voor oogen houden; een onuit
puttelijk geduld bezitten ; een onkreukbare eerlijkheid toepassen;
voortdurend belangstelling toonen in elk der leerlingen en
billy'kheid betrachten; dat alles gepaard aan het hooghouden van
eigen gezag met kalme, maar vaste hand ; dat weinige (!) omvat
de hoofdregels, die opgevolgd moeten worden, wil men een goed
onderwyzer zijn.
Van welken ambtenaar wordt in de uitoefening van zy'n ambt
een dergely'ke taak gevergd ? Moet men nu maar dadelijk gereed
staan den ambtenaar, die, na een moeily'ke studie, het recht tot
het bekleeden van zijn ambt kreeg, de laan uit te zetten, omdat
hij in eenjaar of in een paar jaren niet geleerd heeft de weinige (?)
overwinningen op zich zelf te behalen, die zoo even zy'n opge
noemd ? Moet men nu maar dadelijk gereed staan den man aan
den dijk te zetten, die jaren lang orde en tucht wist te hand
haven en zyn leerlingen in het door hem onderwezen vak be
hoorlijk te ontwikkelen, omdat hy of door verminderd gehoor of
gezicht, of door de rampen des levens verbitterd, anders tegen
over de jeugd staat dan vroeger? Zou dat tegenover den ambte
naar, van wien men onuitputtelijk geduld, groote billykheid en
hooge rechtvaardigheid by het vervullen van zy'n taak verwacht,
gehandeld zy'n met geduld, billykheid, rechtvaardigheid?
Ik kom nu tot de hoofdzaak, die ik onder de aandacht my'ner
lezers brengen wil. Volgens de wet staat aan het hoofd der
H. B. School een Directeur. Wat is toch wel de taak van dien
ambtenaar ?
Waar voor die betrekking de rechte man op de rechte plaats
is, zullen de klachten, dat het by dezen of genen leeraar een
janboel is, wel uitblyven. Wordt van den leeraar behalve de
reeds genoemde eischen bovendien nog gevorderd kennis van
de middelen, waarmede orde en tucht gehandhaafd kan worden,
de Directeur dient daarin doorkneed te zijn. Zy'n gezag en in
vloed op de leerlingen, zy'n inzicht in de aan te wenden
tuchtmiddelen, zijn tact om een leeraar by te staan, die orde en tucht
nog niet in zijn macht heeft, of die ze ziet verdwijnen, dat alles
moet hy in die mate bezitten, dat zy'n tegenwoordigheid in het
schoolgebouw voldoende moet zy'n om alle wanordelijkheden te
keeren.
Voor dat men een leeraar, die geen orde kan houden, tot
ontslag voordraagt, moet men veeleer hem, die de betrekking
van directeur heeft geambieerd en verkregen, maar voor die taak
ongeschikt blijkt (immers hij kan by de betrokken leeraar of
leeraars niet voor blijvende orde zorgen) voordragen om weer
gewoon leeraar te worden. De voorbeelden, dat de directeur de
hier geschetste taak naar genoegen vervult, zijn gelukkig nog
niet zoo zeldzaam. Jammer genoeg kan men niet getuigen, dat
het tegenovergestelde geval een zeldzaamheid of zelf een kleine
minderheid is. Het komt helaas nog te veel voor, dat de direc
teur meent genoeg gedaan te hebben, als hij, behalve zijn eigen
lessen en de administratie aan de betrekking verbonden, van ty'd
tot tijd de lessen van elk der leeraren bijwoont en aan een
leeraar, die op slechten voet de de leerlingen staat, den raad
geeft het eens anders te proberen. Zoo iemand weet niet, dat
die raadgeving gelijk staat met den raad aan een lamme om er
maar flink op los te wandelen, dan zal het wel gaan. Zooiemand
weet niet hoe verbijsterend die wanorde op den leeraar werkt,
zoodat hij niet in staat is te overwegen wat hij doen moet om
anders te doen dan hij tot dusver deed.
Eerst wanneer de orde er is, door den invloed en het gezag
van den directeur, zonder dat deze in de klasse aanwezig is,
eerst dan zal de betrokken leeraar, nu niet meer verby'sterd
door die tot wanhoop dry vende wanorde, zy'n houding tegenover
zijn leerlingen kunnen wijzigen naar den raad door den deskun
digen Directeur gegeven. Voor alles dus eerst orde in de klasse,
zal er sprake van zijn dat de onervaren leeraar zich zelf leert
beheerschen om ten slotte door eigen gezag zijn leerlingen in
orde te houden. Voor alles dus eerst orde in de klasse om den
anderen leeraar, die door allerlei omstandigheden zy'n gezag is
kwijt geraakt, weer zich zelf te doen worden en hem in staat te
stellen de teugels die hem ontglipt zy'n, weer te grijpen.
Dat is, naar my'n meening, het voornaamste deel van de taak
van den Directeur. Wie zich daartoe in staat acht, maar in de
praktijk te kort schiet, moet dan ook maar de gevolgen van zijn
zelfoverschatting dragen. Maar de orde en tucht op de school en
het lot der leeraren, die op den grens staan van het gezag over
hun leerlingen te behouden of te verliezen, mogen niet opgeofferd
worden aan het door de vingers zien van de zelfoverschatting
van een Directeur.
Indien het eenmaal komt vast te staan, dat de taak, die den
Directeur in hoofdzaak wordt opgedragen, is: te zorgen dat by
niemand wanorde in de klasse is, en dat hij allereerst voor die
wanorde aansprakely'k wordt gesteld en bij gebleken onmacht als
Directeur zal moeden aftreden, dan zullen zij, die weder daartoe
niet ten volle berekend zijn, zich wel tweemaal bedenkan voordat
zij zich voor zulk een betrekking aanmelden. Dan is zij geen
sinecure meer, zooals zij nu vaak is.
DR. J. MIJERS.
SCHETSJES.
De lieffle yan een Weitje yoor een Tlam,
Naar het Fransch,
van HENEI MUKGEK.
In een korenveld in Duitschland woonden een kever, die uit
Italië, zijn vaderland, daarheen was afgedwaald, en een krekel
in nauwe vriendschap met elkaar. De kever, die het leven had
leeren kennen, bezat dien scherpen blik, dien men slechts door
ervaring kan verkrijgen, die dadelijk den grond van alle zaken
ziet, zooals het slijk onder het heldere water en de werkelykheid
onder den schijn. Bovendien was de Italiaan een groot vriend
van galante avontuurtjes en zelden ging er een dag voorbij,
zonder dat hij de een of andere nieuwe verovering had gemaakt.