De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 27 juni pagina 9

27 juni 1897 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

l No. 1044 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N.EDERLAND. 1894. De verkiezing te Leeuwarden. 1897. Troelstra Sr. en Gerritsen. Troelstra Jr. en Gerritsen. In den eersten tyd van hun vriendschap vertelde hij aan zy'n vriend den krekel, wat de oorzaak van zyn verbanning was geweest, en dat wel ongeveer in de volgende woorden: »Toen ik eens op een nacht te gast was by een der schoonste bloemen van den tuin, ontwaakte ik plotseling, opgeschrikt door de luide muziek en de warmte van een bal, en stel u mijn verbazing voor, ik zat in een bouquet, die den boezem eener schoone dame versierde. Dat was zóó gebeurd: De minnaar der jonge vrouw had in den tuin een bouquet voor haar geplukt, en onder de bloemen, die hij had uitgekozen bevond zich ook diegene, wier gelukkige vriend ik dien nacht was. Ik beefde van angst op de gedachte, dat ik misschien in de handen van een geleerden verzamelaar zou vallen, en verbergde mij zoo diep mogelyk in my'n geurige ge vangenis. Myn angst bleek ongegrond te zyn, want de jonge man dacht volstrekt niet aan dat, wat my zoo'n vrees aanjoeg. Toen bij zyn schoone vriendin den ruiker overhandigde, had hy tusschon de bloemen een blaadje papier verstopt. Ik voelde dadelyk, dat er een adem van liefde uitging van dat briefje, en daar ik m\j vreeselyk verveelde las ik het, en jawel, ik had my niet vergist, het was een sonnet." »Wat is dat een sonnet ?" vroeg het krekeitje. »Een sonnet is een bloesem der dichtkunst, die slechts onder de zon van my'n vaderland in volle schoonheid bloeit," ant woordde de Italiaan. »By jullie maakt men balladen, waarin dooden en opgehangenen rondgaloppeeren, misschien komt dat door den invloed der maan. Het gedicht was werkelyk niet onaardig en begon met een aanhaling uit Petrarca die lang niet onhandig te pas gebracht was. Maar de laatste drie regels waren alles behalve schuchter, die behelsden niet meer of minder dan een voorstel tot ontvluchten. Ik had ty'd genoeg, om dat sonnet van buiten te leeren, en naderhand is het my dikwyls van dienst geweest by' my'n liefdesavonturen, en ik hoop, dat ik er nog menigmaal gebruik van zal kunnen maken. Zoodra de jonge vrouw het gelezen had, gaf zy den jongen man een teeken, en beiden verdwenen uit de balzaal. Drie uur later waren zy op weg naar Duitschland. Uit sentimentaliteit hadden zy den bouquet meegenomen, als een herinnering aan haar vaderland. Maar toen zy' hier aankwamen, was hy' al heelemaal rerwelkt, en daarom wierpen zy hem weg, juist op dat veld, waar ik jou, my'n lieve vriend, gevonden heb." Dat was de ge schiedenis van den kever. Het krekeitje vormde een groot contrast met zyn vriend. Hij was dichter, evenals de meeste krekels, en leefde meer in de wereld der idealen dan in de wereld der werkelykheid. Hij was wees geworden, toen hy nauwelyks ter wereld was gekomen, want kort na elkaar had hij zoowel zyn vader als zyn moeder verloren. Zyn moeder werd ontvoerd door een zwaluw, die voedsel zocht voor haar jongen, en zyn vader werd vertrapt door een klein meisje, dat korenbloemen plukte. De herinnering aan die twee noodlottige gebeurtenissen veranderde de aangeboren melancholie van het krekeitje in een diepe zwaarmoedigheid, zoodat hij by'na al zyn dagen in zyn woning doorbracht. Gedurende de brandendheete middaguren, als al zijn broeders in de voren van den akker zaten, en de lucht met den klank hunner metalen stemmen vervulden, voegde hy zich niet by hen, maar bleef in de eenzaamheid zitten droomen. Als 's avonds de nachtmuziek begon, waaraan ook de kikkers uit den naburigen poel deelnamen, dan bleef hy wederom alleen en droomde. Alleen 's morgens ging hy uit, heel zacht, om zyn vriend niet te storen, en ging zitten op een halm, dien hy tot verkenningspost had uitgekozen. Daar zat hij uren lang en keek naar den hemel. De kever, die een vrooly'ke, levenslustige jongen was, genoot intusschen van zyn leven, en maakte een druk gebruik van het sonnet, dat hy als minnelied bezigde, wanneer hy een van zijn liefjes een serenade bracht; maar dikwyls beklaagde hy zich over de wreedheid zy'ner vriendinnen. «Het is hier niet zooals in my'n vaderland," zeide hy tot het krekeitje; »by jullie Duitsche bloemen moet ik minstens twee avonden achterelkaar komen zingen, voordat ik ook maar het puntje van een meeldraadje te kussen kry'g. In Italiëwierp elke bloem my', al bij den eersten regel van myne serenade een ladder van herfstdraden toe, opdat ik in haar onmiddelijke nabyheid my'n liefde zou kunnen bezingen. Bij jullie in Duitsch land is de liefde een eeuwig Andante, by ons in Italiëeen Allegro vivace". Op een goeden dag lachte de kever zijn vriend uit over zijn onoverwinnelijke zwaarmoedigheid : »Ik wed, dat je zoo treurig bent over de wreedheid van je geliefde !" zeide hy. »Ik ben te jong om de liefde te kennen, en te zwart en te leely'k om een geliefde te hebben", antwoordde de dichter, een zucht onderdrukkende. Maar de kever, die de dagelyksche morgentochten van zyn vriend had opgemerkt, was er van over tuigd, dat de liefde erby in het spel was. »Daar moet ik achter komen," zeide hy op een goeden dag in zich zelf, »ik zal wel zorgen, dat ik niet zyn medeminnaar word, want dat kon wel eens gevaarlyk voor hem zijn." En met die woorden bekeek de Italiaan zich in een grooten waterdroppel, en vergeleek zyn mooie blauwe vleugels met de zwarte vleugels en het onaanzienlyk uiterlyk van zyn vriend * * * Op een morgen besloot de kever den krekel te volgen, die zich als naar gewoonte naar zijn observatie-post begaf. De kever verborg zich zorgvuldig tusschen het gras en keek naar zijn vriend, die in enthousiaste verwachting op zijn korenaar zat en naar een wolk staarde, die van het Oosten naar het Westen langs den hemel trok. Plotseling, toen de wolk voorby was, vertoonde de morgenster haar stralend gelaat. Op dat gezicht sidderde de krekel op zyn halm en begon met heldere stem te zingen. En hy zong aldus : «Wie zyt gy' toch, gij stralende sterre ? Zijt gy wellicht een bloem, die bloeide in het parady s en door de heilige jonkvrouwen geplukt werd, vóórdat zij onder de stralen der zon verwelkte? Uw geur kan ons niet bereiken, want te groot is de afstand tusschen hemel en aarde, ach! te groot is de afstand tusschen u en my ! »Wie zyt gy toch, gij stralende sterre ? De wolk met de rozige vleugels die u zooeven nog verborg, die een langs den hemel zwevenden engel geleek, heeft u achtergelaten op haar pad. Zijt gy misschien een edelsteen, door een goddelijk wezen op zyn tocht door het luchtruim verloren ? O, hoe schittert gij, hoe donker ben ik, by u vergeleken. O, hoe groot is de afstand tusschen u en mij ! »Ach, wie gij ook zyt, gy stralende sterre, ik heb u lief! Reeds vóór dat ik u aan den hemel zag, had ik u in my'n ziel aanschouwd; gy waart het licht my'ner eenzaamheid, en toen myn oogen u zagen, heb ik tot mij zelven gezegd: Is dat niet mijn droom, die uit mijn boezem ontvlucht, daar boven straalt en schittert ? Ach, hoe groot ook de afstand zy tusschen u en mij, gy stralende sterre, ik heb u lief!" Toen de krekel zweeg, loste de ster zich op in het licht der zon, en de leeuwerik steeg omhoog en bracht haar juichend zyn morgengroet. »0ch, och!" fluisterde de kever, ten hoogste verbaasd over wat hij gezien en gehoord had, »mijn arme vriend is een dichter, en dat nog wel een Duitsche dichter ! Dat zyn de ergste, de dwaaste van allemaal ! In liefde ontvlamd voor een ster !" »Je stelt geen vertrouwen in my," zeide hy tot den krekel, eenigszins beleedigd over het feit, dat deze hem zoo verrast had, »en dat is verkeerd van je. Wanneer je me van het begin af dadelyk over die liefde gesproken had, zou ik my'n best gedaan hebben, je ervan te genezen. Vertel me nu eens, hoe die schoone hartstocht je in het hoofd gekomen is, of in het hart, als je dat liever wilt, " voegde hij haastig erbij, toen de krekel een verontwaardigde beweging maakte. »Maar wat hoop je nu eigenlyk ?" »Ik hoop niets ik bemin." »0ch kom," zeide de Italiaan, »als men bemint, hoopt men ook alty'd, al is het nog zoo weinig! En het treurigste van jou liefde is juist dat zelfs de kleinste hoop een groote dwaasheid is. Kom, laat ons nu eens verstandig erover praten. Je bent dichter, dat zijn alle krekels min of meer. Je idylle met die ster doet my zelfs vermoeden, dat je het in hooge mate bent, en dat is juist het gekke van de zaak. Jullie Duitschers maakt lyrische poëzie, ieder is nu eenmaal een kind van zyn land. Maar kies dan tenminste een ideaal uit, dat je kan hooren en antwoorden! Er zijn hier genoeg teerhartige balsaminen en maagdelijke lelies, die niets liever wenschen, dan de ware liefde te leeren kennen, en die jou »ach!" met een even aandoenlyk »ach!" zullen beantwoorden. Maak je gedichten voor haar, zij kunnen je geven, wat je verlangt! De liefde ia nu eenmaal een duet, er zijn twee personen voor noodig om het te zingen. Je liefde kan nooit een echte liefde zyn, want die ster beant woordt noch je tranen, niich je glimlach." »0 jawel, jawel !" antwoordde de krekel. »Myn gezang gaat niet verloren. De wind neemt mijn liederen op zijn vleugels en draagt ze omhoog naar mijn ster, die stil blijft staan, om mij te hooren zingen. Als ik treurig ben, schijnt het mij toe alsof haar blik vochtig is van tranen evenals de myne, en gisteren meende ik haar in haar stralenden glans mij te zien toelachen . .. ." »Je meent je gelooft maar dat bewijst immers niets .... Hoogstens dat je een dwaas bent, zooals ik je al gezegd heb." »Ik moet hem toch van die dwaasheid genezen," zeide de kever in zichzelf. Toen begon hij weer : »Je beweert, dat de sehoone Stella je liederen hoort, maar wie zegt je, dat ze naar jou luistert ? Je meent haar te zien lachen en schreien, maar wie kan je bewijzen, dat het jou geldt? Er is hier in de buurt nog een ander dichter, dat wil zeggen, iemand die net zoo gek is als jij bent, en die is ook verliefd op Stella." s Wie is dat dan?" vroeg het krekeitje ongerust. »De nachtegaal. Toen gij zooeven zongt, was hij ook aan het zingen, en, zonder de verdienste van jou gezang te willen verminderen, het zijne was werkelijk allerliefst. Bovendien heeft hij vleugels, hij kan dichter by Stella komen dan jij". »Ik ken dien nachtegaal wel. Hij heefc zonder twijfel meer talent dan ik", zeide de eenvoudige natuurdichter. »Maar hij staat in den geheelen omtrek in groot aanzien, en daardoor heelt de liefde tot den roem alle andere liefde ia hem gedood; hij zingt niet voor Stella, hy zingt, omdat hij graag zijn eigen stem hoort, en opdat de echo haar zou kunnen weerkaatsen. Hy is trotsch en zelfzuchtig, en Stella heeft hem niet lief." «Waarom niet ?" «Omdat ik, ik haar liefheb." »En je denkt, dat zij jou ook liefheeft? En je hoopt, dat zij uit de hoogte zal neerdalen, om het je te zeggen of dat het jou misschien zal gelukken tot haar op te sty'gen ?" »Dat is volstrekt niet noodig. Als ik haar beter en meer van naby wil zien, keer ik naar huis terug en sluit myne oogen, dan zie ik haar in al haar volmaaktheid. Maar waartoe dient het, dat ik je dit alles vertel ? Je begrypt me toch niet." »Ik heb alles begrepen, kindlief. Je hebt, evenals iedereen die aan dichterly'kheid ly'dt, een koortsachtig verlangen naar het onbereikbare. Dat kan je ver brengen zelfs tot aan de poorten van den zelfmoord. Maar ik hoop, dat je nog eens tot bezinning zult komen. Dan zul je op een goeden avond, dronken van poëzie, een tuberose tegenkomen, die je alles zal leeren, wat je nu nog niet weet. Evenals ik zul je van (ie tuberose naar de hyacinth, en van de hyacinth naar de tulp gaan, enzoovoorts, enzoovoorts. Dan zul je genezen zyn, je zult het als alle andere krekeitjes «piep, piep!" roepen en geen elegieën meer dichten. En dat wensch ik je van ganscher harte toe.?Daar heb je je horoscoop!" »Ik geloof toch, dat je je vergist," antwoordde de dichter. »Des te erger voor jou. Maar laat ons nu naar bed gaan," zeide de kever. (Slot volgt). ALLERLEI. De liefde vergeeft alles, de eigenliefde niets. Ch. de Bernard. * * * Groote ontdekkingen zijn de bloemen en de vruchten van ontelbare hypothesen, met geestdrift ontworpen en met bewon derenswaardig geduld gecontroleerd. Gaston Paris. * * De Engelschen beginnen hun koloniën alty'd met een Bank, de Spanjaarden met een Kerk, de Franschen met een Café-Concert. A. Galopin. * * * Het gevaar heft alle onderscheid in stand op. Maar de veiligheid herstelt het oogenblikkelijk. E. Wertheimer. * * * Och, wat zouden we te beklagen zijn, als we ons zelf niet meer lief hadden dan onze naasten ! E. Wertheimer. *** Er zyn wetten, die op de bank der beschuldigden thuis behooren. E. Wertheimer. * * * Na verloop van tijd doen de vrouwen water in haren wy'n, het water van hare tranen. Ange Bénigne. ?X- i> Turksch Spreekwoorden: Na den bruiloft danst de stok. Om een vloo verbrandt een vrouw de heele deken. Jwgend. * * De wet is machtig, machtiger de nood. Goethe. Waarom heb je angst voor den dood, vadertje? Niemand heeft toch nog ooit beleefd dat hij gestorven is. Russisch. » * * In n goed woord is voor drie winters warmte, n boos woord pijnigt als zes maanden vorst. Mantschoe. ** * O, Marie'. Wil ik je 'r is wat vertellen ? Nu wat dan? Pa is door een dollen hond gebeten en nu gaan we alle maal naar Parijs! * * * Geloof je werkelijk dat ze je lief heeft? Zeker, want toen ik haar zei, dat ik geen geld had, vroeg zij: En kun je niet wat leenen? Ladies Itenew. * * # Papa: Vindt je dat nu niet heerlijk om zoo op je paatjes knie te rijen ? J eannetj e: Ja, maar ik vind 't toch veel heerly'ker op een echten ezel. * * * Jongen: Moeder! moeder! daar wordt een man gearresteerd! Moeder: Ga 'r is gauw kijken, of het je vader ook is! .Lustige Blatter. * * * Kar eitje (een koopmanszoon, die zijn nieuw broertje, dat nog naakt is, te ;ien krijgt): Hé, papa levert de ooievaar die kleine kindertjes alty'd zonder emballage? Puck.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl