De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 4 juli pagina 3

4 juli 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1045 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. in de eerste plaats beteekent bevrijding van de kerk, en wel voornamelijk ten gunste van vrijheid van denken, onderwijzen en schrijven. Van den verlichten souverein, die geen ander richtsnoer erkent dan het verstand, het natuurrecht en de be langrijke wetenschap van moraal en politiek, ver wacht en eischt Hobbes, dat hij zulk een gezonde leer door de universiteiten zal verbreiden, dat hij op die manier den kerkelijken invloed in het on derwijs zal breken, zonder te vreezen, dat hij, bevrijd van dien invloed, zijn macht zal aanwenden tot de onderdrukking der vrije gedachte, hetgeen Hobbes voor zeer dwaas en verkeerd houdt. //Want," zegt hij in zijn boek over de vrijheid van den wil, ,iuets is meer geschikt om haat te verwekken, dan de tirannie over 'smenschen rede en verstand." In ditzelfde hoofdstuk zegt hij o. a. ook nog: »Een staat kan gehoorzaamheid afdwingen, maar kan niemand van een dwaling overtuigen en even min de opinie veranderen van hen, die meenen betere redenen voor hun overtuiging te hebben." Onderdrukking eener leerstelling kan niets anders bewerken dan aaneensluiting en verbittering, d.w.z. vermeerdering zoowel van de heftigheid als van de macht dergenen, die haar reeds aanhingen." Hobbes' uitspraken herinneren dikwijls aan die oude dukaten, die lange jaren in een spaarpot gelegen hebben en toch hun oorspronkelijken glans behou den hebben. Op het eerste gezicht zouden wij meenen, dat zij zooeven de munt varlaten hebben, doch spoedig komen wij tot de erkentenis, dat zij een eerwaardigen leeftijd bezitten en slechts daarom zoo schitteren en blinken, omdat zij uit zuiver goud geslagen zijn. Tönnies heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt, door met succes te trachten, de schijnbare tegen strijdigheden bij den Engelschen philosoof op te helderen. In de verhandeling, die Jodl in zijn «Geschiedenis der zedenleer" aan Hobbes gewijd heeft, spreekt hij de gedachte uit, dat het bij het bestudeeren van dezen wijsgeer er om te doen is, vast te stellen of de verstoring van het burgerlijk leven door de kerkelijke en staatkundige twisten uit zijn tijd hem op het denkbeeld hebben gebracht een uitweg uit die verwarringen te zoeken, door het beginsel der autoriteit weer in zijn eer te herstellen, door het een philosophischen grondslag te geven of dat zijn meening over het wezen des menschen zich in hem gevormd heeft door zijn ervaringen, door welke hij dan weer tot verdere gevoltrekkingen kwam." Wanneer men het werk van Tönnies bestudeert, komt men evenals Jodl tot de conclusie, dat zoowel de deductieve consequentie van zijn postulaten als de inductieve van zijn waarnemingen zijn leer bepaalden en haar een eigenaardig karakter ver leenden. Voor de ontwikkeling der nieuwe wereldbe schouwing kan men Hobbes' beteekenis bijna niet hoog genoeg stellen. Wanneer men billijk jegens hem wil zijn, moet men de geschiedenis bestudeeren van den strijd, dien hij als loochenaar van de menschelijke vrijheid van wil had door te maken. Met recht beweert Tönnies, dat de latere deterministen, met name Spinoza en Leibnitz, weinig meer aan zijn argumenten toevoegden. Wat Hobbes bereikt heeft in zijn strijd met bisschop Bramhall over den vrijen wil verzekert hem een eerste plaats onder de baanbrekers der menschheid, en het hoofdstuk, waarin Tönnies dien strijd behan delt, verdient vooral gelezen te worden. Maar hoezeer hij zich ook verdiepte in abstracte philosophische quaesties, toch heeft hij altijd zijn volle aandacht geschonken aan de verschijnselen van het economisch leven. De opkomst der staathuishoud kunde als wetenschap in Engeland is aan zijn naam verbonden. En wanneer men Hobbes' meeningen om trent de economische problemen onderzoekt, komt men tot de verrassende ontdekking, dat hij een diep inzicht in dit alles had, en dat hij met bijna profeiiiiiiiimiimiililiiiilniiiiiiiiiiii i , ,?| EEN HEILIGE. Kaar het Hongaarsch, VAN FRANZ HERCZEG. 't Was op een dier dagen in de naherfst, als in de schaduw reeds rijpkristallen glanzen, terwijl de zonnestralen nog hun koesterende kracht bezitten. Op den grooten kalen doodsakker stond een zwarte groep zwijgende menschen om een geopend graf. Meerendeels mannen, voornamelijk artistcn en journalisten. De priester had zijn gebed geëindigd. Een gladgeschoren jonge man drong tot de groeve door. Hij hield een rede. Slechts weinigen kenden hem. Hij sprak met ergerlijk valsch pathos, maar zijn' fluweelzachte stem miste haar uitwerking niet menigeen bracht van ontroering den zakdoek voor de oogen. Ban echter, ds volbaardige Ban, die tot dusver vol doffe vertwijfeling in de zwarte groeve gestaard had, barstte in een bitter schreien uit. Hij snikte als een kind. Ook dat bedaarde. Eenigen der jonge lieden begaven zich naar den anderen kant, om een nieuw opgericht grafmonument te critiseeren; de overigen sehreden door het ritselende afgevallen loof der lange populierenlaan wadend, langzaam naar den uitgang toe. Een zijner vrienden geleidde Ban naar het rijtuig. Toen hij er reeds in zat, snelde een jonge journa list naar hem toe en schudde hem beide handen. «tik had niet eerder gelegenheid oprecht gecondoleerd!" «Mijn arme Lida!" fluisterde Ban met snikkende stem. Zij was zoo goed, zoo schoon en rein als een heilige ..." Met opgetrokken wenkbrauwen en bijna wezen loos gezicht, keek hij den vriend, die naast hem zat, aan, als wilde hij hem tot getuige aanroepen, dat hij de waarheid sprak. «Lida was een heilige," zeide de vriend aangedaan. tischen blik het wezen der kapitalistische productie gezien heeft, zooals die zich in onzen tijd zou ont wikkelen. Hij spreekt reeds over pauperisme, over werkeloosheid, over te groote steden, welker bewoners evenzeer aan onoprechtheid, onstandvastigheid en slechten luim gewend zijn als aan het drukkende en onzuivere der lucht. Hij is een vijand der plutocratie, waarvan hij het morgenrood reeds in de verte ziet schemeren, en in zijn Behemoth" bestrijdt hij de meening, dat de koopmansstand de nuttigste voor de maatschappij is, omdat hij den armen voed sel geeft. Het is werkelijk geen wonder, dat deze man, wiens geheele leven een strijd tegen theologie en plutocratie geweest is, in Engeland zulk een grenzenloozen haat heeft opgewekt. In onze oogen is hij iemand van onzen tijd. Wanneer wij zijn werken lezen, krijgen wij volstrekt niet den indruk, alsof die welbespraakte mond reeds twee eeuwen lang gesloten is. Wanneer wij uitdrukkingen ge bruiken als strijd van allen tegen allen", de mensch is den mensch een wolf", die afkomstig zijn van Hobbes, dan moeten wij het genie bewonderen, dat zoo lang van te voren de toestanden van onze maatschappij voorspelde. En met het volste recht zegt Tönnies: Wij spreken geheel in den geest van Hobbes, wanneer wij zeggen: de hebzuchtige mensch wordt door verstandelijke ontwikkeling niet beter maar slechter!" Het is karakteristiek voor de persoonlijkheid van den philosoof, dat hij een betrekkelijk onaf hankelijk leven geleid heeft. Hij staat voor ons als een moderne literaire persoonlijkheid, wiens pen een macht uitoefende, zooals voor hem bijna alleen theologische schrijvers gehad hadden. Hij was groot, omdat hij met die macht gestreden heeft voor het rijk des lichts, in plaats voor het verwer ven van uiterlijken roem en vergankelijke nietig heden. Wie het bijzonder belangrijke werk van Eerdinand Tönnies gelezen heeft kan niet meer er aan twijfelen, waar Hobbes gestaan zou hebben, wanneer hij aan den strijd van onzen tijd had kunnen deelnemen. En dat de schrijver er in geslaagd is, ons den grooten baanbreker eener sinds lang verzonken wereld zóó nabij te brengen dat wij in de verzoeking komen hem evenals den dooden Cid Campeador in de veldslagen der levenden te halen, om door hem de vijandelijke scharen schrik aan te jagen, dat is het beste wat wij over zijn werk kunnen zeggen. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMII L ST en L.LTTEW Yvette's lieyelingspoëet. Tegenwoordig is de bevoorrechte dichter die Yvette's roem en tantièmes (of cachets) met haar deelt, niet meer Leon Xanrof, of Jules Jouy, of Jacques Feniy, allen chansonniers van naam, en ook geen hunner talentvolle collega's van den Chat-Noir. Het is een veel nederiger dichter, althans nederiger van oorsprong, want Yvette's gunst is bezig zijne nederigheid te bederven. De man heet Emile Bessière en is kroeghouder. Hij woonde vroeger in de avenue de Chatillon, op den hoek, bij het kommiezenhuisje, maar heeft, dank zij het succes, een weelderiger cafékunnen aankoopen, dan het voddige, stoffige assommoir waar men hem vroeger achter de toonbank kon vinden. Hij troont nu in een café-concert in de avenue UllllllllllllllllillllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIIMIIIIIIIIIIIIII Zij kwam bij Ban in het donkerste tijdperk van zijn leven. Hij was in verval geraakt, zoo erg als slechts een artist achterop raken kan. Zijn stukken werden op alle tentoonstellingen afge wezen; de kritiek dreef den spot met hem, hij begon zelf aan zijn talent te twijfelen. Een wonderlijk soort traagheid verlamde de vleugelen van zijn genie. Hij hield op met werken, stelde nergens meer belang in en liep rond als een menschenhater. Toen zijn geld eindelijk geheel op was, voedde hij zich weken achtereen met koffie, waarvoor de kellners hem krediet gaven. Om de verwijten zijner ongeduldige hospita niet te moeten aanhooren, bracht hij vaak de nachten als een landlooper, op de banken in het plantsoen door. Had zijn moeder, die in een kleine provincie stad woonde, de ellende van haar zoon kunnen zien, dien zij in zijn kindsheid zoo gekoesterd, zoo vertroeteld en voor ieder tochtje beveiligd had, dan zou zij zich beide oogen blind geschreid hebben. Op zekeren dag trad Lida in zijn atelier, met sierlijke polkapasjes, vroolijk geluimd als altijd. Ontsteld over de gruwelijke wanorde, snelde zij naar de hospita en keerde met een stoffer weder terug. Zingend en neuriënd stofte zij de schetsen aan de wanden af er_ begon daarna onder de verspreid liggende studiën te rommelen. Zoo'n onnoozele hals!" riep zij. Daar ligt het geld maar voor het oprapen en hij heeft niets te eten!" Zij bracht een paar studiën naar een kunstkooper. Op den terugweg kocht zij eetwaren en tabak. Zij zette thee, stak vervolgens een sigaret op en blies Ban den rook in het gezicht. //Wat wil jij hier?" vroeg de schilder. Moet ik je dan soms laten verhongeren ?" Lida kende het geheele artistenvolkje, van sfde professoren tot de allerjongste krabbelaars. Niemand wist vanwaar zij kwam; zeker van heel ver, want zij was wonderlijk bescheiden, altijd goed geluimd en een weinig ongemanierd. Op zekeren dag verscheen zij in de artistenkroeg met een bloemenmandje in de hand, haar schoone gestalte heen en weer wiegelend en haar blinkende tanden toonend. Zij was familjaar met die haar bevielen, tegen vrijpostigen was zij grof. De artisten vochten als het ware om het heerlijke model eu van dien dag af behoorde ook zij, als zoo menig ander raadsel achtig bestaan, tot den inventaris der ateliers. Lida bleef bij Ban. La Bourdonnais, het caféExcelsior, in de buurt van den Eiffeltoren, midden in de aanstaande Expositie. In gouden letters prijkt de naam op den voor gevel; rechts en links van de deur vermelden veelkleurige aanplakbiljetten het programma van den avond; een vrij behoorlijk caf -concertprogramma. Adolphe Brisson, van den Temjts, heeft daar den poëet geïnterviewd. Bessière is veertig jaar, peper en zout, levendig van oogen en zeer welbespraakt. Na een paar woorden begreep hij het doel van onze komst en liet ons eerst zijn huis zien. Wij doorliepen zaal, tooneel, coulissen, foyer, direkteurskabinet en merkten op een eereplaats, in een lijst van zwart fluweel, een prachtige palm van officjer d'académie op, groot model. En al wandelend, vertelt mijn heer Emile Bessière ons wat we weten wilden. Het gaat niet slecht: ik zou verkeerd doen als ik klaagde. Wat me in den weg gezeten heeft, is mijn groote bescheidenheid, mijn schuchterheid. Zoudt u willen gelooven, dat ik nooit Francois Coppée een visite heb durven brengen? Ik had een introductiebrief voor hem... Ik ben tot aan zijn huis gegaan en teruggekeerd." Bessière schenkt aan de gasten een glaasje vermouth. Ik houd van liedjes; ik maakte er al op de schoolbanken. Ik heb honderden romances gemaakt, die nu overal gezongen worden. Als mijn naam al niet beroemder is, ligt dat aan allerlei omstan digheden ... dat zijn droeve herinneringen, maar zij brengen mij op Yvette, en over haar praat ik graag!" De geschiedenis is lang en Bessière vertelt haar op zijn langst. Hij is zelf chansonettenzanger ge weest in een café-concert op Montmartre, tot een rijke kroeghoudster, een weduwe, hem schaakte. Maar eenmaal getrouwd, bemerkte hij dat de zaak heel slecht stond; de weduwe was niet rijk en er moest heel hard gewerkt en zuinig geleefd worden om ze er bovenop te helpen. Men huurde een kleiner cafétje, vroeg crediet bij de wijnmakelaars, dezen boden hem het kroegje in de avenue de Chatillon aan, maar op voorwaarde, dat hij geen liedjes meer maken of zingen zou. Bessière nam aan, na een zwaren strijd, en schonk den heelen dag, met een geruit boezelaar voor, absinthes, gommées en blauwen wijn aan karvoerders en pakhuisknechts. Maar 's avonds, als de kroeg gesloten was, riep hij de muzen nog eens op en rijmde in de stilte van den nacht. Hij wist ook zijn verzen te doen uitgeven; onder een pseu doniem werden ze gezongen en toegejuicht. Hij vormde er een bundel van, bood dien aan Yvette Guilbert aan, maar zag ze koel opnemen en terzijde leggen; zijn uur was nog niet gekomen. Bessière nam haar dat niet kwalijk; hij bleef haar bewonderen en ging haar van tijd tot tijd toejuichen. Op een mooien voorjaarsavond ging hij naar het cafédes Ambassadeurs. Yvette trad op; zij begon Les Ingénues. Bessière rilde. Les Ingénues, een van zijn werken. Zonder het te weten juicht het publiek hem toe, tegelijk met de zangeres. Hij vliegt achter de coulissen en kl"pt aan Yvette's deur. Mag ik een woordje met u spreken ? Wie is u? Emile Bessière. Connais pas! Wat? u zingt mijn werk en wilt mij niet kennen? Een explicatie volgde. Yvette had Les Ingémtes te Brus sel gehoord en het aardig gevonden, maar niet naar den dichter gevraagd. Zij maakte hem nu haar compliment, met veel excuses. Men scheidde als goede vrienden. Den volgenden dag zag Bessière bij het inschen ken van zijn absinthen en vermouths er zoo vroo lijk uit, dat de klanten vroegen of hij geërfd had. Beter dan een erfenis, heeren, het was de roem die om mijn voorhoofd straalde l" Ik correspondeer ook met Yvette. Ik bewaar iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii //Waarom werk je niet?" Wat moet ik schilderen?" Het meisje schudde haar bruine lokken los, nam een palet en liep er mee zwaaiend naar het midden van het vertrek. Daar stond zij in een pose, als een gediplomeerd professor in de beeldhouwkunst haar niet mooier had kunnen stellen. Zij had prachtige armen. Ban schilderde zijn beste stuk: Het meisje met de tambourine. Het schilderij werd met de gouden medaille bekroond. Ban was met n sprong waar hij wezen wilde. Het onverwachte succes verstrooide den nevel, die zijn ziel omfloersde en er straalde weer zonnige opgeruimdheid in zijn atelier. Die twee menschen leefden op een zeldzame manier. Lida verstond alles, maar wist eigenlijk niets goed. Van naaien bijvoorbeeld juist zooveel, dat zij een knoop a»,n Ban's jas kon zetten; maar haar huishoudkunst bestond hierin, dat zij iederen middag naar de restauratie liep en dan met cou ranten de tafel dekte. Gewoonlijk bevond zij zich in de prettigste stemming. Zij kon dan den grappigsten onzin uitkramen of met Ban stoeien. Kregen zij het echter met elkander aan den stok, wat ook al eens gebeurde, dan kon zij ongelooflijk grof worden. Niet zelden werd Ban zelfs jaloersch. Als beneden op de straat sabelgekletter klonk, was Lida met n sprong voor het venster. Ik houd dolveel van militairen, haast evenveel als van jou!" Een invloedrijke kunstbeschermer bezocht eens het atelier. Ban trok verward een jas aan. Lida, die op haar gewone plaatsje bij de tafel zat en met een broodmes rapen sneed, schommelde onverschillig met de voeten verder. Ban rommelde in zijn studiën rond en wierp daarbij Lida woedende blikken toe. Wees toch beleefd!" beet hij haar fluisterend in het oor. 't Is een voornaam heer!" Beleefd zijn? O! dat kon Lida ook. Zij sneed een schijfje raap af, stak het op de punt van het mes en bood het, vergezeld van een vriendelijke neiging, den voornamen heer aan. Op een anderen ;dag trad een oude vrouw het atelier binnen. Een grijze, mooie, oude vrouw, met gestrenge gelaatstrekken, in diepen rouw gekleed. In den tuin wachtte een kruier met een valiesje in de hand. Met wijd geopende oogen staarde de vrouw in de met allerlei vreemden rommel bont gestoffeerde al haar brieven. Ik zal ze u laten zien " Bessière haalt de dikke portefeuille, en praat intusschen door. En nu ben ik vrij. Ik heb dit huisje kun nen koopen. Ik heb mijn schulden betaald; ik hang niet meer af van de makelaars van Bercy. Ik mag mijn naam, Emile Bessière, onder de ro mances zetten. En ik kan nauwelijks aan de bestellingen voldoen; Yvette is onverzadelijk...." Het is interessant, na te gaan, boe ver hier de samenwerking tusschen diseuse en poëet gaat, want dat moet een groot element in het succes zijn. Het is ook zoo. Yvette Guilbert heeft zelf ideeën en geeft die aan haar poëeten ter uitwerking. Als bewijs het volgende briefje, dat voor de geschie denis van de volkspoëzie in onzen tijd een merk waardig document is. Waarde Heer! Denk toch eens aan mij, niet waar? Ge weet dat ik met l Juni weer begin in de Ambassadeurs. Ik heb niets, niets voor de open lucht. Bezorg me iets vroolijks en actueels. In la, Mère Angot is er: Eh dit's donc la p'tite Suzon ... Si tu parles sur ce ton. Ah! nom d'un nom! Ah! nom d'un nom! Je vais te crêper Ie chignon", enz. Als men dat eens parodieerde: Eh dit's donc, Mam'zell Coëdon, S t vous parlez sur ce ton Ah! je vais vous crêper Ie chignon. Of als men iets maakte op Sainte Mad'leine", dat zou iets wreedaardig liefs zijn voor de hetairen! Enfin, ge vindt wel iets. YVETIE GüILBEKT. P.S. Maak een speciale kuische variatie om aan de censuur te laten kijken. Dat postcriptum geeft te denken. Yvette springt met de censuur blijkbaar raar om. Bessière ontvangt natuurlijk niet al zijn idees van mejuffrouw Yvette. De meeste zijn van hem zelf, maar dan corrigeert zij ze wel. Bevalt dit haar, dan geeft ze hem zijn 50 francs; het gedicht behoort haar, zij is eigenares en ver koopt ook het recht van uitgave, als het zoover komt. Bessière is met die schikking zeer tevreden. Hij zal zijn belangrijkste producten, met verlof van Yvette, in een bundel uitgeven, en zij heeft er zelfs een voorrede bij geschreven. //Une superbe page," zegt Bessière aangedaan. De zangeres prijst haren poëet in die voorrede, eerst over de Ingénues, dan over een Clair de Lune, dat hij haar gebracht heeft. «Het werd te Parijs, te Londen, en vooral in Amerika toegejuicht, omdat de verzen teeder, menschelijk, en voor ieder bevattelijk waren." Dan geeft zij wat psychologie ten beste. We hebben toch allen in ons hart een hoekje, dat geleden heeft, dat bloedt. Ik herinner me, dat te Chicago mijn accompagnateur Pizarello zoo aangedaan was, dat de tranen hem in de oogen kwamen. Hij keerde zich naar mij, en zag met verbazing, dat ook mij dikke tranen langs den neus rolden. Dat kan mij zoo overkomen. Eens 's avonds, in de Scala, kwamen er vrienden bij mij, onder anderen Léon Legendre, die mij diep in de oogen keken en zeiden: Aan dien held van Ie clair de lune zou men wel een naam kun nen geven, die leeft, niet waar?" En daarin, waarde vriend, ligt het geheim van de bewondering en sympathie, die ik voor u heb. Gij laat, behalve uw geest, ook soms uw hart geheimen verklappen, zonder u te bekommeren om de ironie der geblaseerden, der dorre, ledige harten, die het schoonste en verhevenste wat er op de wereld is, de liefde, ontkennen." * * Men wordt nieuwsgierig naar dat Clair de Lune, waar zooveel in zit. Er staat een prentje buiten IIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII ruimte rond en richtte daarna op hoogen toon het woord tot Lida: Ik schijn verkeerd te zijn geloopen. Ik zoek Ban, mijnheer Ban, den schilder, den artist..." «Ban is niet t'huis. Van avond misschien ,.." «Dus hij woont hier toch? Maar wat doet u dan hier?" Lida vermoede in de toornig uitziende oude vrouw instinktmatig een vijandin. Tartend hief zij het hoofd met de verwilderde haarpracht op. Ik ben hier t'huis, want..." Woont u hier?" vroeg de vrouw boos. Is u dan Ban's vrouw?" Een ongekende bitterheid overmeesterde het jonge meisje. Ik ben meer dan zijn vrouw. Ik ben zijn model, zijn meid, zijn verpleegster, zijn alles. En niemand zal mij hier vandaan jagen." De vrouw maakte een vijandige beweging met haar parasol; zij scheen iets te willen antwoorden, maar bezon zich en verliet plotseling sprakeloos het vertrek. Het meisje strekte zich languit op het beerenvel uit en wachtte vol ongeduld op Ban. Toen de schemering inviel, beving Lida in die door groote vensters onderbroken ruimte een gevoel van vreeselijke verlatenheid; zij had kunnen schreien, zonder recht te weten waarom. Eindelijk kwam Ban binnen. Zwijgend wierp hij zijn hoed op de tafel. Mijn moeder is hier geweest," zei hij na een lange pauze op somberen toon. En nu wil je mij wegjagen?" riep het meisje opspringend. De schilder bleef een wijle het antwoord schuldig. Zóó moog je niet spreken," zei hij eindelijk. Ik jaag je niet weg, daarvoor zijn wij veel te goede vrienden geweest. Wij zullen het ook voortaan blijven. Maar mijn moeder is een buitenvrouw weetje, met ouderwetsche begrippen. En eigenlijk heeft zij gelijk: ik moet een ordentelijk leven beginnen ..." O! ik hoef niet weggejaagd te worden; ik kan best zelf heengaan." Ban liep onrustig de kamer op en neer. Zoo niet, Lida. Laat ons er nu niet verder over spreken?morgen komt de rest vanzelf terecht." De gedachte, dien nacht nog hier door te bren gen, dreef haar het bloed naar de wangen. Zij bleef geen uur langer. Na haar goed te hebben bijeengezocht, ging zij. Haar geheele have werd in een doek bijeenge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl