Historisch Archief 1877-1940
No. 1045
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
in de eerste plaats beteekent bevrijding van de
kerk, en wel voornamelijk ten gunste van vrijheid
van denken, onderwijzen en schrijven. Van den
verlichten souverein, die geen ander richtsnoer
erkent dan het verstand, het natuurrecht en de be
langrijke wetenschap van moraal en politiek, ver
wacht en eischt Hobbes, dat hij zulk een gezonde
leer door de universiteiten zal verbreiden, dat hij
op die manier den kerkelijken invloed in het on
derwijs zal breken, zonder te vreezen, dat hij,
bevrijd van dien invloed, zijn macht zal aanwenden
tot de onderdrukking der vrije gedachte, hetgeen
Hobbes voor zeer dwaas en verkeerd houdt. //Want,"
zegt hij in zijn boek over de vrijheid van den wil,
,iuets is meer geschikt om haat te verwekken, dan
de tirannie over 'smenschen rede en verstand."
In ditzelfde hoofdstuk zegt hij o. a. ook nog:
»Een staat kan gehoorzaamheid afdwingen, maar
kan niemand van een dwaling overtuigen en even
min de opinie veranderen van hen, die meenen
betere redenen voor hun overtuiging te hebben."
Onderdrukking eener leerstelling kan niets anders
bewerken dan aaneensluiting en verbittering, d.w.z.
vermeerdering zoowel van de heftigheid als van
de macht dergenen, die haar reeds aanhingen."
Hobbes' uitspraken herinneren dikwijls aan die oude
dukaten, die lange jaren in een spaarpot gelegen
hebben en toch hun oorspronkelijken glans behou
den hebben. Op het eerste gezicht zouden wij
meenen, dat zij zooeven de munt varlaten hebben,
doch spoedig komen wij tot de erkentenis, dat zij
een eerwaardigen leeftijd bezitten en slechts daarom
zoo schitteren en blinken, omdat zij uit zuiver
goud geslagen zijn.
Tönnies heeft zich zeer verdienstelijk gemaakt,
door met succes te trachten, de schijnbare tegen
strijdigheden bij den Engelschen philosoof op te
helderen. In de verhandeling, die Jodl in zijn
«Geschiedenis der zedenleer" aan Hobbes gewijd
heeft, spreekt hij de gedachte uit, dat het bij het
bestudeeren van dezen wijsgeer er om te doen is,
vast te stellen of de verstoring van het burgerlijk
leven door de kerkelijke en staatkundige twisten
uit zijn tijd hem op het denkbeeld hebben gebracht
een uitweg uit die verwarringen te zoeken, door
het beginsel der autoriteit weer in zijn eer te
herstellen, door het een philosophischen grondslag
te geven of dat zijn meening over het wezen
des menschen zich in hem gevormd heeft door
zijn ervaringen, door welke hij dan weer tot verdere
gevoltrekkingen kwam."
Wanneer men het werk van Tönnies bestudeert,
komt men evenals Jodl tot de conclusie, dat zoowel
de deductieve consequentie van zijn postulaten als
de inductieve van zijn waarnemingen zijn leer
bepaalden en haar een eigenaardig karakter ver
leenden.
Voor de ontwikkeling der nieuwe wereldbe
schouwing kan men Hobbes' beteekenis bijna
niet hoog genoeg stellen. Wanneer men billijk
jegens hem wil zijn, moet men de geschiedenis
bestudeeren van den strijd, dien hij als loochenaar
van de menschelijke vrijheid van wil had door te
maken. Met recht beweert Tönnies, dat de latere
deterministen, met name Spinoza en Leibnitz,
weinig meer aan zijn argumenten toevoegden. Wat
Hobbes bereikt heeft in zijn strijd met bisschop
Bramhall over den vrijen wil verzekert hem een
eerste plaats onder de baanbrekers der menschheid,
en het hoofdstuk, waarin Tönnies dien strijd behan
delt, verdient vooral gelezen te worden.
Maar hoezeer hij zich ook verdiepte in abstracte
philosophische quaesties, toch heeft hij altijd zijn volle
aandacht geschonken aan de verschijnselen van het
economisch leven. De opkomst der staathuishoud
kunde als wetenschap in Engeland is aan zijn naam
verbonden. En wanneer men Hobbes' meeningen om
trent de economische problemen onderzoekt, komt
men tot de verrassende ontdekking, dat hij een diep
inzicht in dit alles had, en dat hij met bijna
profeiiiiiiiimiimiililiiiilniiiiiiiiiiii i , ,?|
EEN HEILIGE.
Kaar het Hongaarsch,
VAN
FRANZ HERCZEG.
't Was op een dier dagen in de naherfst, als in
de schaduw reeds rijpkristallen glanzen, terwijl de
zonnestralen nog hun koesterende kracht bezitten.
Op den grooten kalen doodsakker stond een
zwarte groep zwijgende menschen om een geopend
graf. Meerendeels mannen, voornamelijk artistcn
en journalisten.
De priester had zijn gebed geëindigd. Een
gladgeschoren jonge man drong tot de groeve door.
Hij hield een rede. Slechts weinigen kenden hem.
Hij sprak met ergerlijk valsch pathos, maar zijn'
fluweelzachte stem miste haar uitwerking niet
menigeen bracht van ontroering den zakdoek voor
de oogen.
Ban echter, ds volbaardige Ban, die tot dusver
vol doffe vertwijfeling in de zwarte groeve gestaard
had, barstte in een bitter schreien uit. Hij snikte
als een kind.
Ook dat bedaarde. Eenigen der jonge lieden
begaven zich naar den anderen kant, om een nieuw
opgericht grafmonument te critiseeren; de overigen
sehreden door het ritselende afgevallen loof der
lange populierenlaan wadend, langzaam naar den
uitgang toe.
Een zijner vrienden geleidde Ban naar het rijtuig.
Toen hij er reeds in zat, snelde een jonge journa
list naar hem toe en schudde hem beide handen.
«tik had niet eerder gelegenheid oprecht
gecondoleerd!"
«Mijn arme Lida!" fluisterde Ban met snikkende
stem. Zij was zoo goed, zoo schoon en rein als
een heilige ..."
Met opgetrokken wenkbrauwen en bijna wezen
loos gezicht, keek hij den vriend, die naast hem
zat, aan, als wilde hij hem tot getuige aanroepen,
dat hij de waarheid sprak.
«Lida was een heilige," zeide de vriend aangedaan.
tischen blik het wezen der kapitalistische productie
gezien heeft, zooals die zich in onzen tijd zou ont
wikkelen. Hij spreekt reeds over pauperisme, over
werkeloosheid, over te groote steden, welker bewoners
evenzeer aan onoprechtheid, onstandvastigheid en
slechten luim gewend zijn als aan het drukkende
en onzuivere der lucht. Hij is een vijand der
plutocratie, waarvan hij het morgenrood reeds in de
verte ziet schemeren, en in zijn Behemoth" bestrijdt
hij de meening, dat de koopmansstand de nuttigste
voor de maatschappij is, omdat hij den armen voed
sel geeft. Het is werkelijk geen wonder, dat deze
man, wiens geheele leven een strijd tegen theologie
en plutocratie geweest is, in Engeland zulk een
grenzenloozen haat heeft opgewekt. In onze oogen
is hij iemand van onzen tijd. Wanneer wij zijn
werken lezen, krijgen wij volstrekt niet den indruk,
alsof die welbespraakte mond reeds twee eeuwen
lang gesloten is. Wanneer wij uitdrukkingen ge
bruiken als strijd van allen tegen allen", de mensch
is den mensch een wolf", die afkomstig zijn van
Hobbes, dan moeten wij het genie bewonderen, dat
zoo lang van te voren de toestanden van onze
maatschappij voorspelde. En met het volste recht
zegt Tönnies: Wij spreken geheel in den geest
van Hobbes, wanneer wij zeggen: de hebzuchtige
mensch wordt door verstandelijke ontwikkeling niet
beter maar slechter!"
Het is karakteristiek voor de persoonlijkheid van
den philosoof, dat hij een betrekkelijk onaf hankelijk
leven geleid heeft. Hij staat voor ons als een
moderne literaire persoonlijkheid, wiens pen een
macht uitoefende, zooals voor hem bijna alleen
theologische schrijvers gehad hadden. Hij was
groot, omdat hij met die macht gestreden heeft
voor het rijk des lichts, in plaats voor het verwer
ven van uiterlijken roem en vergankelijke nietig
heden. Wie het bijzonder belangrijke werk van
Eerdinand Tönnies gelezen heeft kan niet meer er
aan twijfelen, waar Hobbes gestaan zou hebben,
wanneer hij aan den strijd van onzen tijd had
kunnen deelnemen. En dat de schrijver er in
geslaagd is, ons den grooten baanbreker eener
sinds lang verzonken wereld zóó nabij te brengen
dat wij in de verzoeking komen hem evenals den
dooden Cid Campeador in de veldslagen der levenden
te halen, om door hem de vijandelijke scharen schrik
aan te jagen, dat is het beste wat wij over
zijn werk kunnen zeggen.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMII
L
ST en L.LTTEW
Yvette's lieyelingspoëet.
Tegenwoordig is de bevoorrechte dichter die
Yvette's roem en tantièmes (of cachets) met haar
deelt, niet meer Leon Xanrof, of Jules Jouy, of
Jacques Feniy, allen chansonniers van naam, en
ook geen hunner talentvolle collega's van den
Chat-Noir. Het is een veel nederiger dichter,
althans nederiger van oorsprong, want Yvette's
gunst is bezig zijne nederigheid te bederven.
De man heet Emile Bessière en is kroeghouder.
Hij woonde vroeger in de avenue de Chatillon,
op den hoek, bij het kommiezenhuisje, maar heeft,
dank zij het succes, een weelderiger cafékunnen
aankoopen, dan het voddige, stoffige assommoir waar
men hem vroeger achter de toonbank kon vinden.
Hij troont nu in een café-concert in de avenue
UllllllllllllllllillllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIIMIIIIIIIIIIIIII
Zij kwam bij Ban in het donkerste tijdperk van
zijn leven. Hij was in verval geraakt, zoo erg
als slechts een artist achterop raken kan. Zijn
stukken werden op alle tentoonstellingen afge
wezen; de kritiek dreef den spot met hem, hij
begon zelf aan zijn talent te twijfelen. Een
wonderlijk soort traagheid verlamde de vleugelen
van zijn genie. Hij hield op met werken, stelde
nergens meer belang in en liep rond als een
menschenhater. Toen zijn geld eindelijk geheel
op was, voedde hij zich weken achtereen met
koffie, waarvoor de kellners hem krediet gaven.
Om de verwijten zijner ongeduldige hospita niet
te moeten aanhooren, bracht hij vaak de nachten
als een landlooper, op de banken in het plantsoen
door. Had zijn moeder, die in een kleine provincie
stad woonde, de ellende van haar zoon kunnen
zien, dien zij in zijn kindsheid zoo gekoesterd,
zoo vertroeteld en voor ieder tochtje beveiligd
had, dan zou zij zich beide oogen blind geschreid
hebben.
Op zekeren dag trad Lida in zijn atelier, met
sierlijke polkapasjes, vroolijk geluimd als altijd.
Ontsteld over de gruwelijke wanorde, snelde zij
naar de hospita en keerde met een stoffer weder
terug. Zingend en neuriënd stofte zij de schetsen
aan de wanden af er_ begon daarna onder de
verspreid liggende studiën te rommelen.
Zoo'n onnoozele hals!" riep zij. Daar ligt
het geld maar voor het oprapen en hij heeft niets
te eten!"
Zij bracht een paar studiën naar een
kunstkooper. Op den terugweg kocht zij eetwaren en
tabak.
Zij zette thee, stak vervolgens een sigaret op
en blies Ban den rook in het gezicht.
//Wat wil jij hier?" vroeg de schilder.
Moet ik je dan soms laten verhongeren ?"
Lida kende het geheele artistenvolkje, van sfde
professoren tot de allerjongste krabbelaars. Niemand
wist vanwaar zij kwam; zeker van heel ver, want
zij was wonderlijk bescheiden, altijd goed geluimd
en een weinig ongemanierd. Op zekeren dag
verscheen zij in de artistenkroeg met een
bloemenmandje in de hand, haar schoone gestalte heen en
weer wiegelend en haar blinkende tanden toonend.
Zij was familjaar met die haar bevielen, tegen
vrijpostigen was zij grof. De artisten vochten als
het ware om het heerlijke model eu van dien dag
af behoorde ook zij, als zoo menig ander raadsel
achtig bestaan, tot den inventaris der ateliers.
Lida bleef bij Ban.
La Bourdonnais, het caféExcelsior, in de buurt
van den Eiffeltoren, midden in de aanstaande
Expositie.
In gouden letters prijkt de naam op den voor
gevel; rechts en links van de deur vermelden
veelkleurige aanplakbiljetten het programma van
den avond; een vrij behoorlijk caf
-concertprogramma. Adolphe Brisson, van den Temjts, heeft
daar den poëet geïnterviewd.
Bessière is veertig jaar, peper en zout, levendig
van oogen en zeer welbespraakt. Na een paar
woorden begreep hij het doel van onze komst en
liet ons eerst zijn huis zien. Wij doorliepen zaal,
tooneel, coulissen, foyer, direkteurskabinet en
merkten op een eereplaats, in een lijst van zwart
fluweel, een prachtige palm van officjer d'académie
op, groot model. En al wandelend, vertelt mijn
heer Emile Bessière ons wat we weten wilden.
Het gaat niet slecht: ik zou verkeerd doen als
ik klaagde. Wat me in den weg gezeten heeft, is
mijn groote bescheidenheid, mijn schuchterheid.
Zoudt u willen gelooven, dat ik nooit Francois
Coppée een visite heb durven brengen? Ik had
een introductiebrief voor hem... Ik ben tot aan
zijn huis gegaan en teruggekeerd."
Bessière schenkt aan de gasten een glaasje
vermouth.
Ik houd van liedjes; ik maakte er al op de
schoolbanken. Ik heb honderden romances gemaakt,
die nu overal gezongen worden. Als mijn naam
al niet beroemder is, ligt dat aan allerlei omstan
digheden ... dat zijn droeve herinneringen, maar
zij brengen mij op Yvette, en over haar praat ik
graag!"
De geschiedenis is lang en Bessière vertelt haar
op zijn langst. Hij is zelf chansonettenzanger ge
weest in een café-concert op Montmartre, tot
een rijke kroeghoudster, een weduwe, hem schaakte.
Maar eenmaal getrouwd, bemerkte hij dat de zaak
heel slecht stond; de weduwe was niet rijk en
er moest heel hard gewerkt en zuinig geleefd worden
om ze er bovenop te helpen. Men huurde een
kleiner cafétje, vroeg crediet bij de wijnmakelaars,
dezen boden hem het kroegje in de avenue de
Chatillon aan, maar op voorwaarde, dat hij geen
liedjes meer maken of zingen zou. Bessière nam
aan, na een zwaren strijd, en schonk den heelen
dag, met een geruit boezelaar voor, absinthes,
gommées en blauwen wijn aan karvoerders en
pakhuisknechts. Maar 's avonds, als de kroeg
gesloten was, riep hij de muzen nog eens op en
rijmde in de stilte van den nacht. Hij wist ook
zijn verzen te doen uitgeven; onder een pseu
doniem werden ze gezongen en toegejuicht. Hij
vormde er een bundel van, bood dien aan
Yvette Guilbert aan, maar zag ze koel opnemen
en terzijde leggen; zijn uur was nog niet gekomen.
Bessière nam haar dat niet kwalijk; hij bleef
haar bewonderen en ging haar van tijd tot tijd
toejuichen.
Op een mooien voorjaarsavond ging hij naar het
cafédes Ambassadeurs. Yvette trad op; zij begon
Les Ingénues. Bessière rilde. Les Ingénues, een
van zijn werken. Zonder het te weten juicht het
publiek hem toe, tegelijk met de zangeres. Hij
vliegt achter de coulissen en kl"pt aan Yvette's
deur. Mag ik een woordje met u spreken ? Wie
is u? Emile Bessière. Connais pas! Wat? u
zingt mijn werk en wilt mij niet kennen? Een
explicatie volgde. Yvette had Les Ingémtes te Brus
sel gehoord en het aardig gevonden, maar niet
naar den dichter gevraagd. Zij maakte hem nu
haar compliment, met veel excuses. Men scheidde
als goede vrienden.
Den volgenden dag zag Bessière bij het inschen
ken van zijn absinthen en vermouths er zoo vroo
lijk uit, dat de klanten vroegen of hij geërfd had.
Beter dan een erfenis, heeren, het was de roem
die om mijn voorhoofd straalde l"
Ik correspondeer ook met Yvette. Ik bewaar
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii
//Waarom werk je niet?"
Wat moet ik schilderen?"
Het meisje schudde haar bruine lokken los, nam
een palet en liep er mee zwaaiend naar het midden
van het vertrek. Daar stond zij in een pose, als
een gediplomeerd professor in de beeldhouwkunst
haar niet mooier had kunnen stellen. Zij had
prachtige armen.
Ban schilderde zijn beste stuk: Het meisje met
de tambourine.
Het schilderij werd met de gouden medaille
bekroond. Ban was met n sprong waar hij wezen
wilde. Het onverwachte succes verstrooide den
nevel, die zijn ziel omfloersde en er straalde weer
zonnige opgeruimdheid in zijn atelier.
Die twee menschen leefden op een zeldzame
manier. Lida verstond alles, maar wist eigenlijk
niets goed. Van naaien bijvoorbeeld juist zooveel,
dat zij een knoop a»,n Ban's jas kon zetten; maar
haar huishoudkunst bestond hierin, dat zij iederen
middag naar de restauratie liep en dan met cou
ranten de tafel dekte.
Gewoonlijk bevond zij zich in de prettigste
stemming. Zij kon dan den grappigsten onzin
uitkramen of met Ban stoeien. Kregen zij het
echter met elkander aan den stok, wat ook al eens
gebeurde, dan kon zij ongelooflijk grof worden.
Niet zelden werd Ban zelfs jaloersch. Als beneden
op de straat sabelgekletter klonk, was Lida met
n sprong voor het venster.
Ik houd dolveel van militairen, haast evenveel
als van jou!"
Een invloedrijke kunstbeschermer bezocht eens
het atelier. Ban trok verward een jas aan. Lida,
die op haar gewone plaatsje bij de tafel zat en
met een broodmes rapen sneed, schommelde
onverschillig met de voeten verder.
Ban rommelde in zijn studiën rond en wierp
daarbij Lida woedende blikken toe.
Wees toch beleefd!" beet hij haar fluisterend
in het oor. 't Is een voornaam heer!"
Beleefd zijn? O! dat kon Lida ook. Zij sneed
een schijfje raap af, stak het op de punt van het
mes en bood het, vergezeld van een vriendelijke
neiging, den voornamen heer aan.
Op een anderen ;dag trad een oude vrouw het
atelier binnen. Een grijze, mooie, oude vrouw, met
gestrenge gelaatstrekken, in diepen rouw gekleed.
In den tuin wachtte een kruier met een valiesje
in de hand.
Met wijd geopende oogen staarde de vrouw in
de met allerlei vreemden rommel bont gestoffeerde
al haar brieven. Ik zal ze u laten zien "
Bessière haalt de dikke portefeuille, en praat
intusschen door.
En nu ben ik vrij. Ik heb dit huisje kun
nen koopen. Ik heb mijn schulden betaald; ik
hang niet meer af van de makelaars van Bercy.
Ik mag mijn naam, Emile Bessière, onder de ro
mances zetten. En ik kan nauwelijks aan de
bestellingen voldoen; Yvette is onverzadelijk...."
Het is interessant, na te gaan, boe ver hier de
samenwerking tusschen diseuse en poëet gaat, want
dat moet een groot element in het succes zijn.
Het is ook zoo. Yvette Guilbert heeft zelf ideeën
en geeft die aan haar poëeten ter uitwerking. Als
bewijs het volgende briefje, dat voor de geschie
denis van de volkspoëzie in onzen tijd een merk
waardig document is.
Waarde Heer!
Denk toch eens aan mij, niet waar?
Ge weet dat ik met l Juni weer begin in de
Ambassadeurs. Ik heb niets, niets voor de open lucht.
Bezorg me iets vroolijks en actueels.
In la, Mère Angot is er: Eh dit's donc la p'tite
Suzon ... Si tu parles sur ce ton. Ah! nom d'un
nom! Ah! nom d'un nom! Je vais te crêper Ie
chignon", enz.
Als men dat eens parodieerde:
Eh dit's donc, Mam'zell Coëdon,
S t vous parlez sur ce ton
Ah! je vais vous crêper Ie chignon.
Of als men iets maakte op Sainte Mad'leine",
dat zou iets wreedaardig liefs zijn voor de hetairen!
Enfin, ge vindt wel iets.
YVETIE GüILBEKT.
P.S. Maak een speciale kuische variatie om aan
de censuur te laten kijken.
Dat postcriptum geeft te denken. Yvette springt
met de censuur blijkbaar raar om.
Bessière ontvangt natuurlijk niet al zijn idees
van mejuffrouw Yvette. De meeste zijn van hem
zelf, maar dan corrigeert zij ze wel. Bevalt dit
haar, dan geeft ze hem zijn 50 francs; het
gedicht behoort haar, zij is eigenares en ver
koopt ook het recht van uitgave, als het zoover
komt. Bessière is met die schikking zeer tevreden.
Hij zal zijn belangrijkste producten, met verlof
van Yvette, in een bundel uitgeven, en zij heeft
er zelfs een voorrede bij geschreven.
//Une superbe page," zegt Bessière aangedaan.
De zangeres prijst haren poëet in die voorrede,
eerst over de Ingénues, dan over een Clair de Lune,
dat hij haar gebracht heeft.
«Het werd te Parijs, te Londen, en vooral in
Amerika toegejuicht, omdat de verzen teeder,
menschelijk, en voor ieder bevattelijk waren."
Dan geeft zij wat psychologie ten beste.
We hebben toch allen in ons hart een hoekje,
dat geleden heeft, dat bloedt. Ik herinner me,
dat te Chicago mijn accompagnateur Pizarello zoo
aangedaan was, dat de tranen hem in de oogen
kwamen. Hij keerde zich naar mij, en zag met
verbazing, dat ook mij dikke tranen langs den neus
rolden. Dat kan mij zoo overkomen.
Eens 's avonds, in de Scala, kwamen er vrienden
bij mij, onder anderen Léon Legendre, die mij
diep in de oogen keken en zeiden: Aan dien held
van Ie clair de lune zou men wel een naam kun
nen geven, die leeft, niet waar?"
En daarin, waarde vriend, ligt het geheim van
de bewondering en sympathie, die ik voor u heb.
Gij laat, behalve uw geest, ook soms uw hart
geheimen verklappen, zonder u te bekommeren om
de ironie der geblaseerden, der dorre, ledige harten,
die het schoonste en verhevenste wat er op de
wereld is, de liefde, ontkennen."
* *
Men wordt nieuwsgierig naar dat Clair de Lune,
waar zooveel in zit. Er staat een prentje buiten
IIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIII
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII
ruimte rond en richtte daarna op hoogen toon het
woord tot Lida:
Ik schijn verkeerd te zijn geloopen. Ik zoek
Ban, mijnheer Ban, den schilder, den artist..."
«Ban is niet t'huis. Van avond misschien ,.."
«Dus hij woont hier toch? Maar wat doet u
dan hier?"
Lida vermoede in de toornig uitziende oude
vrouw instinktmatig een vijandin. Tartend hief
zij het hoofd met de verwilderde haarpracht op.
Ik ben hier t'huis, want..."
Woont u hier?" vroeg de vrouw boos. Is u
dan Ban's vrouw?"
Een ongekende bitterheid overmeesterde het
jonge meisje.
Ik ben meer dan zijn vrouw. Ik ben zijn
model, zijn meid, zijn verpleegster, zijn alles. En
niemand zal mij hier vandaan jagen."
De vrouw maakte een vijandige beweging met
haar parasol; zij scheen iets te willen antwoorden,
maar bezon zich en verliet plotseling sprakeloos
het vertrek.
Het meisje strekte zich languit op het beerenvel
uit en wachtte vol ongeduld op Ban. Toen de
schemering inviel, beving Lida in die door groote
vensters onderbroken ruimte een gevoel van
vreeselijke verlatenheid; zij had kunnen schreien,
zonder recht te weten waarom.
Eindelijk kwam Ban binnen. Zwijgend wierp
hij zijn hoed op de tafel.
Mijn moeder is hier geweest," zei hij na een
lange pauze op somberen toon.
En nu wil je mij wegjagen?" riep het meisje
opspringend.
De schilder bleef een wijle het antwoord schuldig.
Zóó moog je niet spreken," zei hij eindelijk.
Ik jaag je niet weg, daarvoor zijn wij veel te
goede vrienden geweest. Wij zullen het ook
voortaan blijven. Maar mijn moeder is een
buitenvrouw weetje, met ouderwetsche begrippen.
En eigenlijk heeft zij gelijk: ik moet een ordentelijk
leven beginnen ..."
O! ik hoef niet weggejaagd te worden; ik kan
best zelf heengaan."
Ban liep onrustig de kamer op en neer.
Zoo niet, Lida. Laat ons er nu niet verder
over spreken?morgen komt de rest vanzelf terecht."
De gedachte, dien nacht nog hier door te bren
gen, dreef haar het bloed naar de wangen.
Zij bleef geen uur langer. Na haar goed te
hebben bijeengezocht, ging zij.
Haar geheele have werd in een doek
bijeenge