De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 4 juli pagina 4

4 juli 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1045 op, twee gelieven elkaar kusjes gevend aan den voet van een molen; de maan er bij. De muziek is van Paul Marinier. Besaière's eerste couplet luidt: Par un clair de lune Nous nous somm's connus. J'ii'avaia pour fortune Qu'mes airs ingénus, Sur la butt' fleurie Ou sentait l'printemps, Comiii' uu' rêverie Passer d' temps en temps. Tu m' disais : ma brune, Comm' tea yeux sont grands, Par un clair de lune! De idylle gaat verder; hij murmelt zoete woor den ; zij geniet ervan; hij kust haar; zij vindt het hemelsch. Maar de idylle wordt drama: Oh l ce coeur sans tacho Tu l'as immolé,. Tu m'as mème Eustachc, Bit qu' t'étais volé!. . . De ondankbare Eustaehe laat eindelijk zijn bell' brune" in den steek, en antwoordt met een zorge loos //la la!..." op al haar verwijten Het lied eindigt heel pathetisch. Gevraagd in welk van zijn liederen hij wel, naar zijn eigen meening, de krachtigste uiting van zijn genie gelegd had, haalt Emile Bessière La Móme aitz grands yeux aan. »Ik geloof dat dat mijn beste is. Vooral door het wijsgeerig idee dat er in ligt. En er zijn 100,000 exemplaren van verkocht." De wijsgeerige ideeën zijn dan toch wel geliefd bij het volk. Op het prentje is de móme een vrij gemeen persoontje met brutale oogen, maar inderdaad heeft het gedichtje een aardige vulgaire melancholie, waarvan men het succes wel begrijpen kan, en de regels klinken heel goed. Par un soir d' hiver, au bord de la Seine, J'rencontr' un' jeun' raöme, qu'avait juat'seize ans. De roman van altoos: vinden en verliezen. De móme" is trouweloos en verdwijnt stilletjes. Quéqu'un ra'a chipéma mum' si gironde; ll's'a envolévers un autr' poux. Het philosophisch idee ligt niet heel diep; het laatste couplet is er aan gewijd. L'bonheur en amour ca pass' comme un rêve; Quand on est heureux, on l'paie vite après. En ten slotte: Si vous voulez prendre un' p'tit' gigolette, Qu'a soit pas trop bath: on vous la chip'ra. Bessière is dus gelukkig; hij vindt zijn verzen mooi; Yvette zingt ze met succes; hij verdient er geld mee; hij is ridder van een Venezuelaansche orde, officier d' Académie eii wordt door de jour nalisten geïnterviewd. v. L. tlittmimtitimimiuuutmiiiiiiiiiitiittuiHlititiimiiiiiiiiiiiiiiiiHiiimiiiliiil Lupé-Poë, Het is eene teleurstelling voor al degenen die met Lugné-Poëgedweept en in hem geloofd hebben, dat zyn plannen langzamerhand steeds meer mislukt zijn; maar het is vooral eene ergernis voor hen, dat hij, die zeven jaar lang met hen op en neer gegaan is, afvallig wordt en wil verbranden wat hij heeft doen aanbidden. Het Théatre de l'Oeuvre toch was niet enkel een tooneelvereeniging, maar een leus, een verzamelpunt voor een heelen kring van letterkundigen, musici, kunstenaars en dramatici. De geslaagde voor stellingen werden langzamerhand steeds minder iifiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiii in getal, maar het was aardig in de couloirs al de figuren der Parysche impressionisten, aestheten, symbolisten te zien, van den anarchist Zod'asa tot den dichter Henri de Régnier, den schoonzoon van den académicien de Heredia. Golvende haren, vlassige baarden, schilderachtige mantels en fluweelen baretten waren hier in de mode evenals ten tijde van Théophile Gautier, en de dames droegen de losse gewaden van Botticelli's maagden. De groote loop bestond uit de jonge schrijvers van het Quartier Latin, die op dit neu traal terrein met de jonge kunstenaars van Montmartre fraterniseerden. De vreemdeling, die de banierdragers der jongste en allerjongste artistieke richtingen wilde aanschouwen, had maar een van de voorstellingen b\j te wonen om zijn wensch vervuld te zien. Het geschil berust maar op een paar woorden. Lugné-Poëheeft in een manifest aan desymboristen en mystici de vriendschap opgezegd; hij heeft verklaard dat deze richting onvruchtbaar is, en verder zy'n «steun" niet genieten zou. Hierop hebben de auteurs, wier stukken tot nog toe door l'Oeuvre opgevoerd werden, zich warm gemaakt, en gezegd dat die »steun" van Lugné-Po zoo heel veel niet was; hij zelfwas een onaangenaam en geldzuchtig man. De tooneelschrijvers van l'Oeuvre, de Régnier, Rachilde, A. F. Hérold, Gustave Kahn, hadden niet alleen hun werk gratis geleverd, maar zelfs de kosten der uitvoeringen gedragen, alleen om hun werk voor het voetlicht te brengen; een zoo afmakende kritiek vau hun streven willen zij daarom niet van hem hooren. Voor het groote publiek heeft deze twist niet veel beteekenis, omdat l'Oeuvre z\jn eigen publiek had. Een deel der plaatsen werden genomen door abonnés, voor alle acht de voorstellingen tegelijk; de rest waren vrijplaatsen, voor alle kunstenaars en medestrijders. Maar het Thétóe de l'Oeuvre had toch zijn beteekenis als proeftooneel, het heeft zelfs eenige interessante stukken opgeleverd en er is dan ook heel veel kans, dat het, met Lugn Poë, of zonder hem, wel weer opstaat. Er is behoefte aan. Alleen is het te betreuren, dat het leger zich in twee helften verdeeld heeft; zonder de symbolisten en aestheten toch zal Lugné-Po z\jn theater niet kunnen vullen, en een groot deel zyner vrienden denkt over de symbolisten zooals hjj. Voor eene verzoening is het nog tijd; men heeft nog eenige maanden vóór zich, eer het nieuwe saizoen begint. Misschien ook zal Lugné-Poë, evenals Antoine, na van de uitgeslotenen geprofiteerd te hebben, zich in de officieele tooneelwereld doen opnemen. Ernst von Possart. Ernst Possart, de intendant van den Münchener hofschouwburg, heeft de Orde van de Kroon ge kregen, aan welke voor den bezitter de persoonlijke adel verbonden is. Duitsche bladen vinden het natuurlijk hoogst belangryk, dat een acteur, die nog steeds op de planken komt, wordt opge nomen »in de rangen van den adel des lands." knoopt. Haar nieuwe hoed, den eersten, dien zij in haar leven had gedragen, kreeg ook een plaatsje in den doek. Een witten zakdoek bond zij om het hoofd. ,/Ik ga heen ..." Ban stond van zijn stoel op. /cHalt, Lida. Je hebt zooveel voor mij gedaan, je hebt zooveel zorg voor me gehad ik wou dat ik je dat alles met iets kon vergelden. Het zou mij zoo'n pleizier doen, als je iets van mij woudt aannemen." Hij zocht in zijn zakken. Alles wat hij daarin aan bankpapier bijeenvond, frommelde hij in elkaar en drukte het Lida in de hand. ,/Wees verstandig, Lida. Je maakt me boos, als je 't niet aanneemt." Lida maakte hem niet boos. Met gebogen hoofd verliet zij met het geld in de hand de woning. Ban wilde haar nog iets naroepen, maar kwam tot betere gedachten. Als het toch gebeuren moet, doet men wijzer, het kort te maken. De schilder bracht den nacht zeer onrustig door. Mogelijk heeft hij in 't geheel niet geslapen. Tegen den ochtend kwam zijn moeder hem in de gedachten. Hij stond op en kleedde zich, om haar in het logement op te zoeken. Toen hij de deur opende, die uit het atelier naar het tuintje voerde, bleef hij onthutst staan. Lida!" Lida zat op de trap, met het hoofd op de handen gesteund. In elkaar gehurkt zat zij daar, in doffe vertwijfeling, ziek en rillend van koude, als een verkleumde vogel, die den trek verzuimd heeft. Haar gezicht was angstwekkend vaal. //Lida! Lida! je hebt toch niet den heelen nacht hier gezeten?" Ik dacht dat je me wel terug zoudt roepen. Ik wachtte en wachtte ..," Zij sprak op zwakken toon en haar stem klonk zóó dof, alsof het geluid uit een diepen kelder kwam. Ban hielp haar overeind, omvatte haar en geleidde haar voorzichtig in de kamer terug. Haar trekken waren gedurende dien nacht zeer veranderd. Ban vond haar gelaat bijna vreemd. »Mijn kleeren liggen buiten op de trap; haal die ook even binnen, dat niemand er mee wegloopt." Alles in huis wat maar eenigszins tot dekking kon dienen, spreidde Ban over haar heen. En niettegenstaande dat rilde zij. Daarbij zeide zij voortdurend: De nacht was zoo lang! Ik heb tot nog toe nooit geweten, dat een nacht zóó lang kan duren..." iiiininiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiitiiif De Merüof, LOUISE STRATENUS: De Merelhof. Delft, A. W. Segboer. Da motten, zullen 't waarschijnlijk niet lusten. Wat moeten wij dus met dit product, met deze z. g. ^oorspronkelijke roman" beginnen ? 't Is geen roman, 't is niet oorspronkelijk en 't is geen boek. 't Is niet gedacht, niet gevoeld, niet geschreven en na de lezing vragen we of 't wel ooit gedrukt is geweest. Wat moeten we er mee doen? Over 't leven er van valt niets te zeggen, want 't vod is zoo hopeloos dood, dat je desnoods, als dat helpen zou, zelfmoord zou plegen om er een aasje leven in te beuken. We zullen ons dus alleen maar wat moeten vergenoegen met de vroolijke begrafenis van 't gedrocht. In de staken, of om 't duidelijker uit de druk ken, in de personen van 't verhaal zit niet meer passie dan in een zoutevisch, in de gezichten niet meer expressie dan in een kei of een koekepan. Hun ledematen bewegen met de armzalige statig heid, de idiote mimiek, den wezenloozen ernst, waarmee de lange palen van ooievaarsnesten ge baren zouden maken, als ze er armen en beenen op na konden houden. Hun taal is lijk-koud en wezenloos als de conversatie van een verzameling droog-deftige opgezette kraanvogels. Rythme en zoo, daar doet 't product natuurlijk niet aan. 't Is inderdaad voor iemand, die weet wat we tegenwoordig gewend zjjn, om van te schrikken. Het onding werd als een bom van gruwelijke banaliteit, van geestmoordende dorheid, gesmeten in de litteratuur. De inhoud moet zooiets voorstellen van een barmhartige, jonge dame, die veel van de liefde ondervindt, benevens van de snoodheid der mannen. Ze heet Ada van Dorven en dit vertelt de schrijfster o.a. van haar: »0f men Ada van Dorven schoon had kunnen noemen, het ware moeielijk te bepalen geweest De menschen uit den omtrek beweerden, dat zij op een engel geleek, en in hun eenvoud hadden z\j misschien de juiste beschrijving gevonden, welke er van hare verschijning te geven viel." Zooiets is onmogelijk verder af te maken. Dit geschryf vereischt allén een verderfelijk soort handigheid, waarby gevoel, noch verbeelding, noch begrip mee hoeven te werken. Iedereen kan 't leeren. Een paar voorbeelden nog: »In de stad zag men overal armen, wien het brandmerk van gebrek en zonde op het voorhoofd gestempeld stond ('t zullen dus postzegels en brief kaarten zyn geweest). »Vroeger had Ada zich door dergelijke vol ginnen (met onderwerp en gezegde) laten ver schalken." »De tijding trof mij als een donderslag" (zeer frappant). »Ik wensch niet langer stil te staan (met de trein van zeven uur) bij hetgeen gij daarmede worden gejaagd naar oorden waar zoo'n schepsel een minder wanhopig figuur zou maken. F. R. Tegen den middag wilde zij opstaan, om het eten klaar te maken, maar zonk machteloos op den divan terug. Tot dusver had zij aldoor over koude geklaagd, maar tegen den avond brandde haar voorhoofd van koortsgloed en haar oogen schitterden. Ban week dag noch nacht van haar zijde. Wel tien malen vroeg hij haar. Je bent toch niet boos op me, Lida; is 't wel? Je bent immers niet boos op me?" Neen maar laat me niet naar 't gasthuis brengen." Voor het gasthuis gevoelde zij een hevigen angst. Zij kende het als een groot, somber gebouw, waar de menschen levend in en dood weer uitgegedragen worden. ,/Ik laat je niet meer van mij gaan, nooit, nooit weer!" stelde Ban haar gerust. Lida sloot met een gelukzalig glimlachje de oogen; spoedig daarna begon zij te ijlen. In haar koortsige fantasie zag zij een toornig blikkende oude vrouw, die haar op straat wilde jagen. Nu en dan ontwaakte zij uit die angstige droomen en dan zeide zij geregeld tegen Ban: Wat ben ik toch een dom schepsel, niet?" Eens op een nacht verklaarde zij, dat zij zich al veel beter voelde. Zij had volstrekt geen pijn, alleen was ze erg moe. Ban herademde. Na zijn lange nachtwaken legde hij zich eindelijk ook eens ter ruste. Toen hij bij het aanbreken ran den dag weer naar Lida ging, lag het meisje, met de armen op het dek uitgestrekt, bewegingloos in haar bed. De arme Lida zag er uit als een doode. Lida! Lida!" Zij verroerde zich niet. Haar hand was koud en verstijfd. Lida was gestorven. De schilder had eeu gewaarwording, alsof hij oen zwaren slag op het hoofd kreeg. Hij viel op de knieën en riep krampachtig snikkend aldoor Lida! Lida! Toen hij van zijn eerste vertwijfeling was beko men beschouwde hij lang, opmerkzaam Lida's gelaat. Een edele, reine kalmte lag er over uit gespreid, om hare lippen speelde het geheimzinnige glimlachje der dooden. Toen sprak Ban voor het eerst de woorden, die hij later, tot verbazing zijner vrienden, zoo vaak over deze van de straat opgera.ipte kleine land loopster herhaalde: Zij was zoo goed, zoo schoon, zoo rein als een heilige." Een gedicht van Leo XIII. Paus Leo XIII heeft, in den trant der Epistels van Horatius, een Latvjnsch gedicht geschreven tot lof der matigheid. Leo XIII behoort tot het groote ras der Italiaansche geestelijken, waarin de Latijnsche traditie ongeschonden is gehandhaafd, als een integreerend deel van hun intellectueel patrimonium. De geletterden van andere landen hebben Latyn moeten leeren; enkele geestelijken uit de familie van den Paus herinneren zich den tijd niet, dat zijj geen Latijn verstonden ; zij hebben de taal van Horatius te gelijk met hunne moedertaal leeren stamelen. Aan het gedicht van den Heiligen Vader bemerkt men in geen enkel opzicht diens hoogen leeftijd. De inhoud van het gedicht geeft tevens het ge heim van dien langen levensduur, dien de Paus aan zijne algemeen bekende matigheid te danken heeft. »Uwe tafel" zegt hij »zjj alty'd voorzien vaatwerk, schitterend van reinheid, en bedekt met helder wit tafellinnen. Uw Chianti (wijn) zij vrij van iedere vermenging; alleen op die voor waarde zal hij uw hart verheugen en uw geest verlevendigen. Maar wacht u misbruik te maken van den wijn; giet water in uw glas. Laat uw brood te huis bakken met meel van de beste hoedanigheid. Laat het vleesch dat op uwe tafel komt malsch zijn en afkomstig van een jong dier, dat zich met melk voedt; laat uwe spijzen malsch zijn en niet gekruid..." Leo XIII beveelt verder het gebruik aan van eieren, salade en fruit. Hij besluit zijn gastro nomische raadgevingen met eene lofrede op de koffie in den zuiversten stijl der 18e eeuw. NIEUWE UITGAVEN. Peter Halket van Mashonaland, door OLIVE SCHREINES, schrijfster van »0p een Hoeve in Afrika", »Droomen", enz., L. J. Veen, Amsterdam. Inhoud van Tijdschriften. Eif/cnhaard No. 27: Ken oud Devies, door Louise B. B., I. Het Muntpoortje te Dordrecht, door C. L. van Balen, met afbeeldingen. De jongste storm te Scheveningen, door Wm. Muiier, met afbeeldingen naar teekeningen van den schrijver. De opgeruimde schrijftafel, naar het Duitsch. Ter nagedachtenis van J. A. H. Beek, door Volck, gep. Kapt. - Luit. ter Zee, met portret. De Koran, door S.,, met afbeelding. Verschei denheid. liiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiirmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii cflociaww. 40 cents per regel. ftntmiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiHiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiM bedoelt." »IIoe.'" riep Ada, diep ontroerd uit." (Dat is nog nooit geroepen). »En meent gij dan, dat gij in mijn oogen waarlijk Poelhorst's verloofde züt?" riep h\j onstuimig: »voor het oog van de wereld, ja, maar niet voor m\j, die gevoelt dat, hoe vorstelyk gij ook uw lot moogt dragen, uw hart onder gijn looden ketenen Hoedt" (De dochter van den Galeislaaf, laatste bedrijf). »Een vluchtige glimlach speelde (ganzenbord) op de verwelkte trekken". »Het gelaat droeg de uitdrukking eener onbe schrijfelijke ontsteltenis". »Maar de droefheid harer ziel was onbeschrijfelijkZoo zijn er nog eenheele vracht onbeschrijfelijkheden in. Men ziet hoe «onbeschrijfelijk" dood deze modellen uit honderden zijn. Geen enkele regel in 't heele product die beter is dan de ordinairste keuken en stal-lectuur. Zelfs naast middelmatige kunst maakt dit fabrikaat een figuur als een hooiwagen op een bloemencorso, behangen met andijvie, kropsla, prij en selderij. De Muze van de schrijfster ziet er uit als een lange kachel, die uit wandelen wil gaan, met een parasol op, een sjaal om zijn taille, een cachenez om zijn hals en een wijde crinoline langs zijn leden. 't Wordt toch hoog nootirig, dat 't goeie mensch nl. de »oorspronkelyke" romanschrijfster Louise Stratenus, nu eens liquideert of een beetje leert inzien, wat deze tijd verlangt. Ze behoeft na tuurlijk niet heelemaal mee te gaan, maar 't is toch te rampzalig, als een krankzinnige dóór te zetten, wat een paar tijdvakken geleden, zelfs tot 't allerminste zou worden gerekend. Het is geen menschenwerk, maar 't doodsche, totaal wil- en krachtlooze gedoe van een schim, die in de tegenwoordige wereld niet eens meer spoken kan, maar over de grenzen van de aarde moest TRADE MARK. MARTERS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle soliede Wgnhandelaars en bij de representanten KOOIMIA \N «fc BRUINIER, te Amsterdam. Prïzei van af ?2.50 per ftsA H. R AHR te Utrecht Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Huurpiano's. MEIJROOS & KALSHOVEN, Arnhem. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime keuze in Huurpiano's. D a g e l ij k s 's morgens 10 uur, via Broek in Waterland en Monniken dam. Afvaart de Rnyterkade naast de Kettingboot. Op irerkdayen ~ijn ye.:el*chaj>sbiljetten, ter/en belangrijke reductie, op aanvrage verkrij(jli(Mr. De Ha\enstoombooldienst.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl