De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 11 juli pagina 3

11 juli 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1046 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. der vertegenwoordiging wordt door de trusts geregeld. Twee maanden lang is nu het nieuwe Kongres bijeen. Gedurende dezen tijd mocht over niets anders dan het nieuwe tarief worden beraadslaagd. De speaker van hetRepresentantenhuis heeft geweigerd een andere commissie te benoemen, dan die welke de ontworpen tarie ven onderzocht. Dit ontwerpdraagt in lederen regel de sporen van zijn herkomst: niet door de wetgevende machine, maar in de bureau's der monopolies is het vervaardigd. Bijnazonder debat is het het Representanten huis doorge haalden n aar den Senaat verzonden. Een van zijn sterkst sprekende deelen is het suikertarief. De Amerikanen wenschen vrijen invoer van suiker, want van alle volkeren der wereld heb ben zij per hoofd het grootste gebruik van dit artikel. In 1894 nam het Lagerhuis dan ook een tarief aan, waarbij de suiker werd vrij gelaten. Het was de inlossing eener bij de verkiezingen gegeven belofte. Maar de Senaat werd door de suikertrust bewerkt, en de tarie ven werden naar haar wensch vastgesteld. Het bleek, dat een aantal senatoren in haar aandeelen hadden gespeculeerd, en niet te hunnen nadeele. De openbaarmaking hiervan heeft de suikermannen in het minst niet verlegen gemaakt. Dit jaar zijn hun eischen hooger dan drie jaren geleden, en wederom speculeeren de senatoren in suiker-aandeelen. Het suikertarief is thans zoo ingericht, dat het onverstaanbaar is voor den leek; voor talrijke processen en chicanes geeft het de gelegenheid, en zijn bedoeling, de belemme ring van suiker-invoer, is op deze wijze doel treffend uitgewerkt. Zelfs is een bepaling opgenomen, die den invoer van geraffineerde suiker, naar een goedkoopere dan de Amerikaansche bewerkt, geheel verhindert. De wetgevende vergadering van den staat Illinois had een ontwerp te behandelen, waarbij de controle over de vrijheden, door de steden aan de spoorwegmaatschappijen toegekend, van de stadsbesturen naar den staat zouden worden overgebracht. Tegelijkertijd zouden die privilegiën worden verlengd met 50 jaar, en wettelijk vastgesteld. De vrachtprijzen zouden, welke ontwikkeling ook in het ver keer mocht komen, deze halve eeuw niet beneden een zeker minimum mogen dalen. De hoofden der partijen waren voor dit ont werp gunstig gestemd, en het zou zijn aan genomen, indien niet de openbare meening zich had doen gelden op een wijze, die bijna een opstand geleek. Vergaderingen van dui zenden en duizenden burgers spraken zich in den heftigsten toon uit; de wetgevende vergadering werd met het lynch-recht bedreigd, indien zij op deze wijze de burgerij ten behoeve van het groot-kapitaal wilde knevelen. Voor zulk een demonstratie zijn de volksvertegen woordigers teruggeschrikt; het ontwerp is be zweken; maar met de volharding van het nim mer moedeloos «particulier initiatief" hebben de spoorwegmaatschappijen den aanval herhaald, en de mogelijkheid is niet gering, dat zij een tweeden keer beter zullen slagen, al voor spellen bedaarde lieden daarvan een gevaar voor de vreedzame ontwikkeling van Illinois. Ziedaar een kijkje in de jongste geschiede nis van het kapitaal in Amerika. Dagelijks vormen zich nieuwe trusts. De secretaris en de penningmeester van het suikermonopolie zijn bezig, een nieuw katoen-syndikaat op touw te zetten. Zij hebben zich in verbinding gesteld met enkele van de voornaamste spoorwegmannen en zich patenten verschaft, lltllllltMIMUIIItllllllllllMMlllll miiiiiimiiinniiiimiiniiiiiiiiniiiinnniiiiiiiiiimiiMtMiiiiiniiiiiiiiiiiiiniiii Tot ziens, waarde heer! Naar het Fransdi, VAN ARM AND DAYOT. Het goudbruine beeld van een ommelet is in my'n gedachten onafscheidelijk verbonden aan de sombere omtrekken der guillotine. Zelfs bij een luidruchtig jachtontbijt, wanneer alle gasten vroolijk zijn. kan ik de glundere dienende maagd van de herberg of de hupsche dochter van den opzichter niet met den traditioneelen schotel waarin de gebakken ham nog snirst, hoog opgeheven, zien aankomen, zonder een rilling van afschuw te krijgen en onwille keurig de oogen te sluiten. Het was in Toulouse, in de lente van het jaar 18.., in de goede stad Toulouse, de bakermat der bloemencorso's en der onvergelijkelijke potjes ganzenleverpastei, waar ik, zonder overhaasting, mijn eindstudiën in de rechten volbracht, na evenals een scJiolasticus vaijani van over den Rhijn, achtereenvolgens in de meeste universiteits steden mijn anker te hebben neergelegd, over tuigd dat de Fransche student nergens waarlijk thuis is, dan in de oude stad van Clémence Isaure en dat de lucht, die men in den Jardin Malakoff en op de allee Lafayette inademt eigenly'k de allergezondste is. Mijn woning, een zeer nederige, bestond uit n enkele kamer gemeubeld met een eenvoud van esn zeer slechten smaak, gelijkvloers met die iederen katoen-producent, die niet hun inrichtingen bezit, de concurrentie onmogelijk zullen maken. Van tijd tot tijd schijnt een vonnis een monopolie den nek te doen breken: de tabak-ring heeft in Illinois en New-York een ernstige veroordeeling ondergaan; voor eenige jaren verging het de petroleumtrust in New-York en Ohio niet beter; het opperste gerechtshof der Vereenigde Staten heeft een van de grootste spoorwegpools, de TransMissouri Joint Trafic Association tot een onwettig lichaam verklaard, Maar de rings blijven voortbestaan en bloeien, alsof er geen wetten, geen rechters en geen vonnissen bestonden, en desorganiseeren de geheele samenleving. F. M. C. MHIIUIIIIIIHIIIIIIlllllMIMIIIIIIIIIIlltllttlllIllllllllllllllIltlllltllllHIIIMIIllIIINI T O ON L L n MVZ i L K Henri Melac. Nadat een paar maanden geleden het bericht gekomen was, dat Henri Meilhac, de blijspel- en vaudevilleschrijver, door een beroerte getroft'en was en men voor zijn behoud vreesde, kwamen al zeer spoedig betere tijdingen en men hoopte dat hij voor lang behouden was. Hij werkte nog niet weer, maar ging al weer uit rijden en zou naar buiten gaan, tot hij bijna plotseling, na een ziekteverloop van weinige uren, overleed. Meilhac was in 1832 geboren, te Parijs, en trad het leven in als boekhandelaarsbediende bij Hachette, waar hij Zola naast zich had. Meilhac haalde met een groote ladder de boeken van de bovenste planken; Zola had zijn gelijke niet in het maken van een pakje, waarin gomelastiek, schoolschriften, pennehouders en potlood op artistieke en stevige wijze bijeengeordend waren. Meilhac maakte in zijn vrijen tijd geestige teekeningen; het Journal pour rire heeft er heel wat van geplaatst, met grappige verhaaltjes er bij. In 1855 zond hij het eerst iets naar het tooneel; zijn beide stukjes Satania en Garde toi, je me garde, in het Palais Royal opgevoerd, hadden geen succes, maar werden door de critici toch opgemerkt, om frischheid van vinding, geest en gevoel. Hij gaf den moed niet op, produceerde en zond in, totdat er nu en dan een succes bij kwam; vele van die studies, die destijds half onopgemerkt voorbij gingen, L'antoyr</.plie, L'èc/i ance, La vertu de Célimène, zijn later na zijn grootere successen, weer opgenomen. Bijna plot seling beroemd werd hij, tegelijk met Ludovic Ilalévy, door het libretto van de groote op rabouffe La Belle Helene, waarbij Offenbach de muziek schreef. In denzelfden geest, en met denzelfden geest, volgden later Li grand' duchesse de Gérolstein, Le peilt Duc, L>t Vic parisienne, Jiirle-Bleue, L'.i Krichole: deze allen zijn de wereld rond gegaan en hebben hun auteurs een reusachtig fortuin bezorgd. Maar Meilhac had ten deele in collaboratie, ten deele alleen twee andere genres, waarin zijn merkwaardige eigenschappen, fantasie, zedenstudie en sentiment, alles als van zelf in dramatischen vorm gegoten, aan het licht kwamen. De comédie, gemengd van satire en gevoel, gal' hij in Froii-Fron, in Gotte, in Fanny Lrin; in Margot, (i-rosse Fortune en Pc\xi, (welke laatsten allen in de comédie Franraise opgevoerd werden); iitiimriiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimitiiiiiiMtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiin de straat, in een groot baksteenen huis in de rue des Lois. Enkele voetstappen scheidden mij slechts van het antieke college, op welks binnen plaats père Ctijus. gedrapeerd in bronzen toga, in een zwaarmoedige houding eeuwig het cor/ms jttris ciüilia verklaart. In het nette huisje over mij woonde een advocaat, een grijs en bezadigd inan, met zijn dochter, een bekoorlijke brunette met groote, vonkelende, ondoorgrondelijke oo^en, een ver rukkelijk mondje en een kinderlijken lach. Maar... ik weet eigenlijk niet waarom ik hier de gestalten mijner buren uit het verre verleden oproep . Op zekeren morgen schrikte ik wakker door drie harde slagen op mijn vensterluiksn, en bijna tegelijkertijd hoorde ik een bekende stem mijn naam roepen. Ik sprong uit bed en deed het raam open. Mijn vriend Robert I)., tomimaals luitenant der dragonders in Toulouse, vertoonde zio'u in de ochtendschemering, te paard, met den kolbuk op bet hoofd en de sabel in Ju hand. JLj was op het punt opnieuw te kloppen. De straat was vol ruiters, die, reusachtig onder bun witte mantels, zwijgend drlileerden. »'t Is vandaag de terechtstelling van Escourbiac en Lasserre," zei mijn vriend. *Ga je kijken? Verbeeld je dat ik met het commando over het escorte ben belast. Beroerde corvee! Kooi asjeblieft, 't Is prachtig weer. Misschien zal het leuk wezen. Maar nog wat: als ik het te kwaad mocht krijgen, ben jij er tan minste om me bij te springen. Afgesproken, niet',-1" En zonder mijn antwoord af te wachten gaf mijn vriend zijn paard de sporen en verdween in galop, terwijl ik nog versuft door mijn plot seling ontwaken hem nastaarde, weifelend tusschen een grooten lust om weer in de mollige veeren te kruipen en een ziekelijk verlangen, om de terechtstelling dier twee ongelukkigen bij te wonen. de geestige vaudeville-comédie en de met haar j verwante kleine blyspelletjes genre Variétés . en Palais-Royal vindt men in Stizanne et les deux vieillards, Le Béeeülon, Toto chez Tata, i L'étéde la Saint-Martin, of de meer uitgebreide en minder fijne La boule, Decoré, Tricoche et j Cacolet en Ma Cousine. Meilhac had als comedie-schrijver weer heel andere eigenschappen dan Gondinet of Labiche. Hij was moderner, zijne vroolijkheid was niet zoo rond als die van Labiche, maar ook hij zag dieper in het menschelijke hart, hy was tegelij k modieuzer en wreeder. En zijn scènes in zijn goede stukken (o. a. in Gotte, in Margot) die zulk een bitteren nasmaak hebben, dat ze een deel van de toeschouwers het genot bijna bederven. Maar ook hij kende de moderne vrouw in haar elegance, in haar zenuwen, in haar volmaakt heden en onvolmaaktheden, zooals weinigen haar kenden; in dit opzicht staat hy met D onnay en Portoriche misschien dichter dan Sardou bij Alexandre Dumas den vrouwenkenner zelf. Het »oeuvre" van Meilhac is reusachtig, er zijn meer dan honderd werken van hem bekend, ongereken d al de half afgewerkte, al de niet opgevoerde. Hij h ad tot in den laatsten tijd nog plannen voor allerlei, en werkte met koortsachtige haast, alsof hy, evenals Gondinet, zijn voorraad idees nog had willen afwerken. Hij leefde trouwens antihygienisch; twee uur werken, twee uur kaart spelen, een uurtje rijden, nooit wandelen, veel dames-kennissen, veel soupers, alle avonden uit, alle lectuur bijhouden, nooit ruat, zelden naar buiten, een aftobbend leven. Meilhac was lid van de Académie Franchise (eerst lang na Halévy, wat hem wel eens hinderde) en stelde zich er een genot van voor, eens den »prix de vertu" met een passende speech uit te deelen ; hij had toch, dit viel niet te ontkennen, in zijn tooneelleven meer de ondeugd dan de deugd in beminnelyken vorm laten zien. v. L. niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit Minimin miiiiiiiMiiiiiiiiilllimmiliiiiiiiMimii Suint-Saëns dier Gonnol Reeds sedert geruimen tijd was Saint-Saëns van plan, een studie te schrijven over den voor vier jaar overleden componist Gounod, maar meenende dat de tijd nog niet gekomen was om een juist oordeel over diens werken te kunnen uitspre ken, heeft hij zich vergenoegd met het schrijven van een artikel in de Recue de Paris, dat voor namelijk uit herinneringen en losse aanteekeningen bestaat. Hiermede heeft hij ongetwijfeld zeer verstandig gehandeld. Daar Saint-Saëns van zijn jeugd af' met Gounod bevriend is geweest, is hij beter dan iemand anders op de hoogte van het werken en streven van den overleden componist, maar hij staat zelf nog te veel midden in den strijd, om zich te kunnen overgeven aan een rustige, critische beschouwing. Saint-Saëns heeft b.v. in zijn oordeel over Wagner zulke merkwaar dige slingeringen doorgemaakt, dat zijn voorbe houd ten opzichte van Gounod zeer lofwaardig te noemen is. Saint-Saëns maakte in 1852 kennis met Gounod in den salon der zangeres Viardot; Gounod was toen bezig aan de koren voor Ponsard's tragedie Ulysse. Het stuk maakte fiasco en op de muziek werd tenauwernood acht geslagen; ook Gounod's Stti>pho had geen succes gehad. Saint-Saëns, die toen zestien jaar oud was, vond het oordeel van het publiek in hooge mate onrechtvaardig en zeide in jeugdigen ijver tot Gounod, dat deze nooit iets beters zou kunnen schrijven. «Misschien!" antwoordde Gounod Mijn overbuurtje, door het paardengetrappel in den slaap gestoord, had de uitnoodiging van mijn vriend achter de half geopende blinden verstaan. Ik kon haar ternauwernood zien. Haar gelaat scheen bleek; haar lange zwarte tressen zwierden wanordelijk om haar blanke schouders. IS'a een lichte, door het afgrijselijke van het schouwspel waarop ik werd uitgenoodigd zeer verklaarbare weifeling, kleedde ik mij schielijk aan en ging uit. liet vonnis zou voltrokken worden op dezelfde plek waar de misdaad gepleegd was, in een dorpje, een paar duizend nieters van de stad, aan den oever der Garonne gelegen. :t Was frisch helder weer. De lucht zag lichtblauw. Slechts enkele voorbijgangers liepen in de duistere, nog sluimerende straten. Nu verdwaald te zijn in ontelbare slecht ge plaveide steegjes en op onbekende terreinen, waarop hier en daar groote alleenstaande blokken huizen of gebouwen verrezen, die er in het bleeke morgenlicht spookachtig uitzagen, kwam ik eindelijk in het vrije veld. De vinkte strekte zich voor mij uit in al haar oneindigheid, met haar bloemen, rivieren, weiden, haar maïsvelden, haar heuvelen overdekt met wijngaarden en haar uitgestrekte korenvelden welker groene golvingen wegstierven aan den voet der ontoegankelijke bergen, die den ach tergrond van het tooneel vormden. Een stratenmaker, aan den kant van den weg gehurkt, galmde reeds vroolijk zijn ochtendliedje, op de maat van het kort getik van zijn hamer. In de doornhagen die mijn weg omzoomden gonsde het van leven en de zoetgeurende sneeuw ballen verstoven als een wit poeder te midden van het geruisch en geklapwiek van vlerkjes. Toen ik den straatweg had verlaten, om de wandeling te bekorten, bevond ik mij in de streek der violenvelden, die als met een welriekenden gordel de oude stad omsluit. Zij stonden glimlachend; hij had den moed nog niet op gegeven. Maar de Nonne Sanglante en de Médecin malgrélui maakten eveneens fiasco en eerst in 1859, bij de opvoering van Faust, werd Gounod's verdienste erkend. Saint-Saëns vertelt, dat de rollen van Faust en Marguerite niet geschreven zijn voor den tenor Barbot en voor de beroemde zangeres Miolan-Carvalho, die ze bij de eerate opvoering gezongen hebben. Voor Faust had Gounod den zanger Guardi op het oog gehad, wiens stem de eigenschappen van een tenor met die van een bariton vereenigde. Vandaar dat sommige gedeelten der Faust-partij tamelyk laag gaan. Doch gedurende de repetities bleek het kostbare tenor-bariton-orgaan van Guardi niet genoeg uithoudingsvermogen te hebben, zoodat de partij werd opgedragen aan Barbot, die meer talent dan stem had en voor wiens ge noegen de componist een langen triller aan het slot der cavatine inlaschte, die volgen Saint-Saëns een effect maakte als een sierlyke haarlok op een pudding, en die gelukkig al lang weer is afgeschaft. Voor Marguerite was eerst mevrouw U'alde be stemd, maar gedurende de repetities werd de partij haar afgenomen en aan de vrouw van den directeur Carvalho gegeven. Toen Faust tien jaar later naar de Groote Opera overging, wilde men een ballet er bij hebben. Gounod was echter juist in een van zijn vrome buien en verbeeldde zich, dat h\j zich zou bezondigen door dansmu ziek te schrijven. Hij liet dus Saint-Saëns bij zich komen en verzocht hem, het in zijn plaats te willen doen. Saint-Saëns bedankte echter voor de eenigszins gevaarlijke eer, en dus besloot Gounod het er maar op te wagen. Bij het hooren van de balletmuziek uit Faust zal zeker niemand op de gedachte komen, dat zij tegen wil en dank geschreven is, want zij behoort tot het beste wat er op dit gebied bestaat. Esn paar jaar later stond dezelfde man het libretto van Frani'oise de Kimini af aan Ambroise Thomas, omdat de heeren Barbier en Carrégeen gehoor wilden geven aan zyn wensch, er een ep'loog bij te voegen, waarin het tooneel in drie verdiepingen zou worden verdeeld, en de zielen der twee ge lieven achtereenvolgens van de hel naar het vagevuur en van het vagevuur naar het paradij s zouden opstijgen. Hoewel de librettisten niet zooals Gounod een seminarium hadden afgeloope n begrepen zij toch, dat dit in strijd was met de orthodoxe theologie, en weigerden zij hun w erk bloot te stellen aan de bliksemstralen der kerk, en gevaar te loopen hun auteursrecht te verliezen wegens ketterij. Niettegenstaande al zijn loftuitingen op Gounod's dramatische werken, geeft Saint-Saöns toch ver reweg de voorkeur aan de geestelijke muziek van den meester. Volgens zijn opinie zullen Gounod's Hymn-e ti Sta Cecile, llaleinption en Mors et Vita blijven voortleven, lang nadat zijne opera's geheel in het vergeetboek zijn geraakt. Saint-Saëns' bewondering strekt zich evenwel niet uit tot het beroemde Ave Maria, hij doet zelfs zijn best, Gounod vrij te pleiten van deze artistieke en religieuse ketterij. Het schijnt, dat het be wuste arrangement oorspronkelijk slechts een viool-solowas, begeleid door degebroken accoorden op de piano en een zesstemmig koor. Later werd het koor door een harmonium vervangen, de violisten bedierven de melodie door er die maar al te bekende kunstgrepen op toe te passen welke de muzikale extase in hysterie veranderen ; daarna werd de instrumentale Sulz in een vocale veran derd, zoodat het tot een stuipachtig Are Maria werd en ten slotte voegde men er vol orkest bij met Turksche trom en bekkens ! Maar niets van dat alles is zonder voorkennis van den comin vollen bloei en hun groote donkere bedden ademden een balsernieken damp, den adem der lente uit. Reeds stapelden de vrouwen, wier figuur en bewegingen een ongewone bevalligheid vertoonden in het streelende en melkachtige licht van den aanbrekenden dag, de bloemen in haar korven op. Verscheidenen richtten zich op, toen zij mij zoo alleen zagen dwalea op dat vroege uur, door de vochtige velden. Zij keken mij ean oo^enblik, ietwat verwonderd, aan, riepen elkaar de eene of andere aardigheid toe, en hervatten weer haar werk. Ik sprak er een aan, wier goddelijk schoone vormen zich met bijna streelende bewegingen op de bloemen afschaduwden en vroeg haar op ernstigen toon oin inlichtingen omtrent de violenteelt. Zij verschafte ze mij mot de grootste welwil lendheid, in een bijna onverstaanbaar patois en min of meer blozend. Toen ik haar zoo begeerlijk, in al de kracht harer jeugd, te midden der stapels bloemen, onder de heldere lucht vol vogclgekweel, voor mij zag, verbeeldde ik mij eensklaps midden in het tijdperk der mythologie verplaatst en vergat ' ik mijn treurige hedendaagschheid. Glimlachend en met de handen vol bloemen, stond de moeder der lente, rozig, jong en frisch, voor mij. Eerbiedig, zeer eerbiedig, boog ik mij en drukte op beide bloote, geparfumeerde armen der godin een klinkonden kus. Maar mijn Chloris, zich blijkbaar vergissend in den aard mijner hulde, wierp mij onverwacht haar bloemenkorf over het hoofd, terwijl ze mij boos voor »een mallen kwibus van 'n student" uitschold. Ik vond het geraden geen woorden te ver spillen en blies wijselijk den aftocht, achtervolgd door een geweldigen schaterlach, die uit alle

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl