De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 11 juli pagina 8

11 juli 1897 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1046 Na de vlootmne, (Moonshine). Och, ze houden immers zooveel van Jack, al is hij hun wat groot. Hoog lui! (Lustige Slatter.) Keesje : Komt er nog wat, Ma ? Mama: Neen, ventje. Keesje : Heusch niet ? Mama : Zeker niet. Br komt niets meer. Keesje : Dan kan ik wel zeggen, dat ik al pijn in m'n buik heb. De Fietspomp als (Lustige Slatter.) Zij: Och Jan, ik heb het zoo warm l Heb je niets verkoelends bij je ? Hij : Zeker, beste Marie ! INGEZONDEN. Zij : O, hoe hemelsch ! Prafctisclie toepassing van Waaslialt en trompet op (11 mondo umoristico). I. II. Aan F. R. Mynheer, (ik veronderstel dat u een man is) u is een lafaard, en dat is vrij wat erger, dan een boek te schrijven, dat in uw oogen geen verdiensten heeft. U is een lafaard.' Want onder enkele initialen waaronder u, uwe persoonlijkheid verbergt valt u iemand aan die den vollen naam teekent, en nog wel eene vrouw, »Louise Stratenus". Dat u haar boek »de Merelhof" niet mooi vindt, is natuurlijk eene persoonlijke opvatting; maar hollandsche uitdrukkingen, die algemeen gebruikt worden, zooals: een tijding die treft als een donderslag, of, bij iets stilstaan, of, iets onbeschrijflijk vinden, of, het woordje hoe! als uitroeping gebruiken zelfs als men ontroerd" is... om dit alles belachelijk te maken, behoeft men niet meer capaciteit te bezilten dan een schooljongen. Louise Stratenus is zoowat 20 jaar jonger als mevrouw Frenkel en als Sarah liernhardt; van »liquideeren" is dus geen kwestie, en indien zij niet modern voelt en dus niet modern schrijven kan, komt dit hieruit voort, dat zij doortrokken van aristocratie, niet eens de lessen zou kunnen verstaan, die haar door het plebs voor de voeten gegooid worden. CATIIAKINA ALBEEDIKGK TIIIJM. Aan mej. Catharina Alberdingk Thi/jm. Mejufvrouw, u is een engel! Een engel van goedheid, lieftallig heid en voornaamheid. Onversaagd trekt ge uw strijdjapon aan en beschermt trouwhartig en heroïek uwe vriendin tegen kwa jongens, lafaards en plebs! Uit uw billet doux heb ik met genoegen gezien, dat de ro mancière Stratenus 20 jaar jonger is dan de groote Frenkel en de groote Sarah Bernhardt en verder, dat zij behoort tot de aristocratie. Bedoelt u tot den adel van den geest V Die door luchtigheid blijkt in geen geval uit De Merélltof. Hoofsche vormen en afstamming van een voornaam geslacht geven die dame toch nog geen aanzien in de Republiek der Letteren. Ik heb haar laatste werk juist behandeld om eens eventjes te laten zien, hoe onvoornaam, hoe schoolmeisjesachtig-banaal, hoe laf van taal en nietig burgerlijk de freule schrijft. Dat u zooiets niet beseft, bewijst duidelijk, dat u geen recht hebt mee te praten over litteratuur. Overigens behoort Haar Edelheid Louise Stratenus zelf boos te zijn over uw zoo gedistingeerden uitval. 't Droevigste in 't briefje is, dat er van liquidatie" geen sprake kan zijn. Dat spijt me voor haar en voor 't publiek. Met alle mogelijke gevoelens van sympathie, Uu: dw. dr. Amst., 7 Juli. F. Iloosuonr. ALLERLEI. Eene vrouw kan zich niet door de kracht van haar wil ontdoen van een beeld dat hare ziel vervuld heeft. Zij moet er een ander voor in de plaats hebben. Is het tweede grootscher, krachtiger, dan vergeet zij het eerste. Is het tweede zwakker, dan blijft zij om het eerste treuren. Alcxandre Vitinas. * * * Men behoeft eene vrouw nooit iets tweemaal te zeggen. Of zij houdt van u, en dan begrijpt en onthoudt zij het, bijna vóórdat gij het hebt uitgesproken; of zij houdt niet van u, en dan is alle moeite vergeefsch. Louis Uépret. * Is het domheid of erger ? Onze maatschappij praat zooveel over de ondeugd, dat zij haar in de mode brengt. Als men het maar een tiendepart zoo druk over de deugd had, wie weet ? Misschien deed men haar ingang vinden. J'ldmond Tltiaudüre. X Wie vertrouwt, voelt zich naderhand bedrogen; wie wantrouwt, al vooruit. In beide gevallen is men ongelukkig. Fdinond Thiandiere. Liefde en muskus zijn niet te verbergen. Firdotisi. De dief, die zich niet laat vatten, geniet de achting van de eerlijke lieden. Turksch spreekwoord. * * Een dikke Czar is voor den Dood geen zwaardere vracht, dan een magere bedelaar. Jliitnisc/i spreekwoord. » * * Eerste dief: Wat vind jij wel het ergste in de cellu laire ? Tweede dief: liet pianospelen van de directeursvrouw. * * * Miss Astor: Neen, graaf, ik wil u niet trouwen. Ik kan voor u eene zuster zijn, meer niet. Graaf di Santa-Miseria: Als uw vader me dan eens adopteerde,.... als uw broer ? * Wat doet je vrouw je brieven open 'l Alleen als er op staat «persoonlijk !'' Julius Pruttelman Brommeijer. Dat heeft me dan toch een tientje gekost. Mijnheer, zoo kwam Jncob Zater dagochtend na de herstemming tot me, ik feliciteer u wel met de over winning van mijl.heer Pijnapptl, hij was ook mijn candidaat en ik durf zeggen, dat ik hem minstens vijf en twintig stemmen heb bezorgd. Ik deed alsof' ik het niet begreep en zei, dat had je even goed kun nen laten Jacob, want mijnheer Pijnappel is iemand, wiens naam je maar behoeft uit ie spreken, om alle verstandige mensciien naar de stembus te doen loopen, hij had dan ook meer dan duizend stemmen over en die vijf en twintig van jou waren dus geen cent waard. Met uw welnemen, meneer, her nam Jacob, maar ik heb er toch mijn werk aan gehad, eu als l' niet een tientje tegen een cent van mij had gezet, zou ik er niet aan ge dacht hebben, me 't vuur uit mijn sloffen voor dien mijnheer Pijnappel te loopen, die me zoo goed gestolen kan worden als de rest... Als de rest! viel ik hem in de reden, wie leert jou zulke onfijne uitdrukkingen in mijn presentie te gebruiken ? Wat bedoel je met die rest, dat zou ik wel eens willen weten. Zeker, al de groote lui, die met mij omgaan hè! De heeren en de dames van het Hof, de voornaamsten van de beurs, de Ministers en de leden van de Eerste en de Tweede Kamer, de professoren, de leden van den Raad, misschien mijzelf wel; een aardig idee, ik kan jou gestolen worden als een rotte kool of een aangestoken appel. Denk je bij geval dat ik lust heb de onbeschoftheden van mijn huis knecht aan te hooren; dat ik niet weet hoe jij en jou con sorten bij ons groote lui je nestelen als een soort van on gedierte, dat op ons bloed te gast gaat; durf je je oogen nog opslaan, alléschobbert, alléals je niet wilt dat ik op staanden voet door een beroerte getroffen word Jacob maakte dat hij de deur uitkwam en ik hield mijn tientje nog in mijn zak. Jacob bleef dien dag zoo veel mogelijk op een afstand; hij dorst blijkbaar het gesprek niet hervatten, en als eerlijk man had ik al lang het plan gevormd, om de tien gulden, die ik den vlegel niet gunde, als ik ze niet zelf hield, voor 't een of ander liefdadig doel af te staan, maar ik was 't met mij zelf nog niet eens waaraan, want liefdadigheid zonder verstand is een groot kwaad en het zou altoos nog beter zijn, het geld in mijn zak te houden of het aan een knecht te geven, die toch niet meer te bederven was, dan aan een hongerlijder, die nog een beetje werklust had, maar gevaar kon loopen, door zoo'n gift, ook dat te verliezen. Ik dubieerde nog tusschen de middernachtzending en de politie, twee corporaties, die elkander zoo heilzaam aan vullen, en waarschijnlijk zou ik het onder die beiden hebben verdeeld, ware Thérèse niet verschenen om mij te vertellen, dat zij Jacob den heelen dag zoo bedroefd had gezien en hem zoo even was tegen gekomen met een paar dikke tranen op zijn wangen. Ja, zei ik, dat kan ik me begrijpen, en daar hij evenmin tot de eene als tot de andere groep behoort, zullen er nog wel meer tranen langs zijn konen biggelen. Thérèse vatte niets van dit redebeleid, maar het woord groep moest haar natuurlijk doen denken, dat ik weer midden in de politiek zat, en zoo antwoordde zij : neen papa, dat is het niet; Jacob is niet aangesloten bij de eene of bij de andere partij; wie het land regeert is hem precies hetzelfde, dat heeft hij van morgen willen zeggen, maar u liet hem niet uitspreken, want toen hij zich de uitdrukking had gepermitteerd, de rest kan mij gestolen worden, had hij daarop willen laten volgen, als zij mij u maar niet ontnemen; nu mijnheer Pijnappel gekozen was, hadden zij hem gezegd, dat u wel eens minister kon worden. En wat heb jij toen geantwoord ? Ik heb hern gerust gesteld : geen nood Jacob, papa is een eerlijk man, hij geeft ieder precies wat hem toekomt, hij rolt niemand zijn portefeuille, en als hij die van Mijnheer v. Houten op straat vond, ik ben er zeker van hij zou ze stil laten liggen en blijven staan wachten tot een politieagent ze kon meenemen naar 't bureau van verloren en gevonden voorwerpen. Getroffen door die onvoorwaardelijke erkenning van de integriteit van mijn karakter, zooals ze ook werkelijk is, haalde ik onwillekeurig mijn portemonnaie voor den dag en gaf Thérèse het tientje voor Jacob; daardoor schoot haar gemoed weder vol gelijk het mijne en vielen er plotseling twee tranen op het gouden muntstukje, dat Jacob, om zoo te zeggen uit mijn zak had gehuild. Geheel onverwacht werd alzoo de 20ste Juni een onvergetelijke dag voor mij en de mijnen ; alleen of ook mijn vrouw haar oogen vochtig heeft voelen worden, weet ik niet. Zij is sedert vele jaren te zeer gewoon geraakt aan dergelijke aandoenlijke tooneeltjes van intiemen aard, om het haar kwalijk te nemen, als zij met niet meer dan het stereotype : zoo is nu mijn brave man ! haar hart lucht. Toch, hoe juist Thérèse's opmerking was, zij had mijn ver houding ten opzichte van de kabinetsquaestie niet geheel doorgrond. Van Sam kreeg ik denzelfden dag nog een telegram, waarin hij mij meldde: »denk niet verder aan te blijven, van steunpunt beroofd, waggel, vermoed te vallen naar rechts," en den volgenden morgen al bracht de post mij een brief, zóó zwaar gecachetteerd, dat Jacob wel moest begrijpen, vanwaar hij kwam. Blijkbaar wilden zij aan 't Loo mij^ zien, vóór Roëll, v. Naamenden Gleichman. Aan het hof dienden zij zich op zooveel officieel bezoek voor te bereiden, dat zij natuurlijkerwijs er naar verlangden vol doende ingelicht te zijn, ais al die autoriteiten zouden aanschellen; vooral tegenover Gleichman scheen meri eenig tegenwicht te begeeren, wat te begrijpen is, daar de Kamer president niet alleen de honderd, maar door de honderd pok de geheele natie vertegenwoordigt en hij onder den indruk van zijn ambt zulk een plechtig gezicht kun zetten, dat zelfs het Oranjezon netje er soms van schuil gaat. Zonderling, de meeste menschen schijnen dat niet te gevoelen, maar ook aan het hof houden ze van een ongedwongen omgang; iemand die er zoo heel voorzichtig zijn rokspanden optilt om netjes in een fauteuil te gaan zitten, is er niet het meest in tel; een gepaste vrijmoedigheid strekt tot aanbeveling; een guitigheid, een grapje, een grol zijn er even goed in trek als bij ons in de Bocht, en ik houd het er dan ook voor, dat de warmte, waarmede ik daar ontvangen wTord, behalve aan mijn verstandige adviezen, voor een goed deel moet worden toegeschreven aan mijn losheid van be weging en mijn ongekunstelde manier van spreken. Zoo heb ik altijd bij mijn naar huisgaan den indruk meegenomen, dat mijn verschijning hen een weinig had opgiifrischt. Ook ditmaal meende ik dat te bespeuren bij De Ilanitz. Toen ik kwam zag hij er werkelijk ietwat... zwaunitodiitj is mis schien te veel gezegd, maar toch diep nadenkend, eer ver moeid dan opgewakt uit; 't spreekt van zelf' het gerucht van die politieke herrie was ook tot hem doorgedrongen maar toen ik vertrok en ik hem eens op den schouder sloeg; met de woorden: trek je nu maar niets aan van dien rom mel, ik heb liet laatst nog tot Pijnappel gezegd en herhaal het tot jou: naast Onze-lieve-Heer en II. M. blijft Brommeijer uit de Bocht toch het land regceren, klaarde zijn gezicht heelemaal op, als had ik hem een volksvertegen woordiging en een ministerie voor vijf en twintig jaar ach tereen bezorgd. Ik acht, hot evenwel niet oorbaar aan de groote klok te hangen, alles wat door mij met personen van zeer hoogen rang, achter do coulissen is verhandeld, lïij een vorige gelegenheid heeft mijn vrouw 111 haar onnoozelheid eens een telegram van me gepubliceerd, dat wel niet in de hof kringen x.eli', maar in die, welke daarop volgen, nogal sen satie heeft verwekt. Dat kleine volk neemt al lijd veel gauwer aanstoot dan het werkelijk groote, wat ik ook hier door weder bevestigd zag, dat juist het Militaire Muis mij de oiidubbelzinnigste blijken van sympathie heeft liegeven. Het eenige, wat ik nu wil loslaten, is, dat liet mij niets geen moeite kostte, de dignitarifsen er van te overtuigen, hoe het bij deze verkiezing vooral de vraag is geweest tus schen wie II. M. bij de kroning zou staan, tusschen Schaepman en Kuyper of tusschen v. Houten en JMell, en dat het groote voordeel van den ailoop gelegen is in liet feit, dat de kans op beide combinaties voor goed verkeken is. Zeer kras was de aandrang, waarmee men, na die op merking, mij de belofte trachtte af' te persen, dat ik mij zou beschikbaar stellen om op dien dag een hoofdrol te vervullen ; de nadere preciseering van deze wenschen laat ik achterwege. Daar ik hierop niet wilde ingaan, heb ik zoo spoedig mogelijk het gesprek van dat onderwerp aige

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl