De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 18 juli pagina 2

18 juli 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1047 De 2e luitenant wordt na 2 jaren dienst als zoodanig, bevorderd tot len luitenant. De Ie luitenant wordt na 6' jaren dienst als zoodanig, bevorderd tot kapitein. En omdat wij dit voor Indië, niet alleen in 't belang van de officieren, maar vooral in 't belang van den lande, dringend noodig vinden, voor 't Indische leger geen overgangs tijdperken, maar dadelijke invoering van zulk een stelsel, zoo spoedig mogelijk. Den in September a.s, optredenden leger commandant, generaal S wart, (die, indien hij het gewone promotiestelsel gevolgd ware, nu nog luitenant-kolonel zou zijn) roepen wij toe: Laat een voorstel in bovenbedoelden geest, maar zóó klemmend en ernstig als slechts mogelijk is opgesteld, een der eerste daden van u zijn in het belang van dat leger, aan welks hoofd gij nu geplaatst zij t. Wanneer dit of een dergelijk promotie stelsel wordt ingevoerd, is voor het Indische leger geen tractements-verhooging noodig. Blijft men echter het tegenwoordig stelsel behouden, dan is voor de 2e luitenants noo dig eene tractements-verhooging met f 30 's maands en voor de beide categorieën Ie luiter.ant (jongste en oudste helft) van f 25 's maands, terwijl het bovendien dan wenschelijk schijnt, dat alle Ie luitenants die langer dan 10 jaren als officier hebben gediend, ? 25 mér 's maands tractement genieten. Wat in ons eerste gedeelte werd gezegd over de weduwen pensioenen, is ook volkomen van toepassing voor het Indische leger. Ook daar worden die pensioenen betaald uit een fonds, het Indisch Militair Weduwenen Weezenfonds, en hebben gelijke oorzaken gelijke gevolgen, dat wil zeggen dat ook daar, tengevolge van het onbillijke promotie-stelsel, soms zeer onbillijk de bedragen der Weduwenpensioenen worden geregeld. Wij hebben vroeger opgemerkt, van het leger hier te lande sprekende dat de meer dere kosten verbonden aan het door ons voorgestane promotiestelsel wellicht terecht konden komen door bezuiniging in de aller hoogste rangen. Waarom houdt Nederland er zooveel gene raals op na? Is dat werkelijk onvermijdelijk noodzakelijk, dan geen woord er tegen; maar hoe is 't dan te rijmen dat men het in Nederlandsch-Indiëbij dat, in werkelijk heid niet op 't papier toch niet zoo heel veel kleiner leger, met zooveel minder generaals af kan ? Dat aan het hoofd van den generalen staf een generaal-majoor staat is te begrijpen, maar waarom is nu de sous-chef óók gene raal ? Waar in Indiëde chef van den geneeskun digen dienst kolonel is, dan zou dat ook hier te lande moeten kunnen. In Indiëis bij dat dienstvak slechts n kolonel; waarom hier 3, plus een generaal majoor'? Zonderling toch bij de apothekers is n hier n in Indi de hoogste rang luitenaut-kolonel, dus in dit opzicht kan weder wel gelijkheid bestaan. Maar bij de paardenartsen wederom niet alzoo. In Nederland een luitenant-kolonel, in Indiëzelfs geen majoor. De oudste kapi tein dient, vergissen we ons niet, circa 15 jaren in dien rang, maar wordt toch nog maar niet tot majoor bevorderd. Bij de infanterie bestaat meer overeenstem ming tusschen Nederland en Indië: een luitenant-generaal als inspecteur aan 't hoofd van dat wapen; het mag zoo zijn. Bij de cavalerie vormen 5, xcr/gerijf eska drons een regement, aan welks hoofd een kolonel staat. Bij de infanterie vormen 5 compagnieën een bataillon, aan welks hoofd een majoor (of luitenant-kolonel.) Het wil ons voorkomen dat een regement cavalerie gecommandeerd kon worden door een majoor of luitn.-kolonel en dan n kolonel als inspecteur voor 't geheel van de drie regeinenten 15 eskadrons plus een eska dron ordonnansen en de rij- en hoefsmidschool. In 1890 had men toch voor dat handje vol cavalerie niet minder dan een luitenantgeneraal, 4 kolonels, 3 luitenant-kolonels en 7 majoors. Dit zou gevoegelijk heel wat minder kun nen zijn. Bij de veld-artillerie heeft men per rege ment O batterijen en 2 treincompagniëen, dat is althans nog eenigszins een commando voor een kolonel, hoewel een luitn.-kolonel óók wel voldoende zou zijn. Bij de vesting artillerie 9 a 10 compagnieën, dat gaat ook. Over 't geheel genomen zou men toch kunnen volstaan met n generaal majoor (of luit.-generaal) als inspecteur over 't geheele wapen der artillerie; n kolonel (of generaalmajoor) commandant der bereden artillerie, zoo ook een der vesting artillerie en de regementen gecommandeerd door luitn.-kolonels of kolonels, met dien verstande dat de inspec teur begint als generaal-majoor, de comman danten der veld of vesting beginnen als kolonel, en de regements-commandanten idem als luitenant-kolonel. Op de artillerie-inrichtingen kan even zeker nog al bezuinigd worden, hoewel 't daar thans beter is dan een paar jaren geleden. Toch zijn J kolonel, 2 luitenants-kolonel en ó' majoors zeker niet te weinig. Den generaal-inspecteur van het militaironderwijs zouden we met zijn bureau zeker kunnen missen, om die werkzaamheden op te dragen bijv. aan den gouverneur der militaire Academie. In het Indische leger wordt vermoedelijk in 't geheel geen onderwijs" gegeven, althans wat naar een bureau van inspectie" gelijkt, kent men daar niet. Bij de genie hier te lande staat ook al weder een generaal aan 't hoofd; in Indi een kolonel (die soms generaal-majoor kan worden.) Volgens de ranglijst had men op l Januari in Nederland bij de Genie l generaal-majoor, 2 kolonels, 6' luitenant-kolonels, 4 majoors, :->!) kapiteins, .'Sl eerste en 'Ui tweede luite nants, of op luitenants ??>!> kapiteins. Toch was de jongste kapitein reeds 17 jaren officier toen hij kapitein werd. De oudste is al 14 jaar kapitein, doch was, toen hij kapitein werd reeds 9'/- jaar officier. Voorwaar een treffend voorbeeld voor de bezwaren van het tegenwoordig promotie-stelsel. Bij de hoogere krijgsschool te 's Gravenhage, zijn, goed geteld, 2-'l leeraren met .-TW leerlingen voor de algemeene krijgskundige studiën, plus !,-> voor de Intendauce-cursus, voor elke ijl/io leerling n leeraar; zoo ergens, dan kan d;i:ir bezuinigd worden. Aan de Academie zijn behalve gouverneur en eerste officier (kolonel en majoor) een Ie luitenant-adjudant, enz., 8 officieren, be last met de militaire opleiding van de cadet ten en dan nog .7 hoofden van onderwijs plus 18 officieren en .S' burger-leeraren. Volgen nog de cadetten-school en de hoofd cursus te Kampen, op alle welke inrichtin gen 25 pCt. en mér zou te bezuinigen zijn, zonder dat de ivcrkelijke waarde er van voor het Ic/jer iets behoefde te verminderen. Wij hebben slechts een en ander aange stipt. Er zijn nog veel meer onderdeelen'' van 't leger aan te wijzen, waarop bij ernstigen wil, bezuinigd kon worden en het bedrag van al die bezuinigingen te zamen, zou zeker meer zijn dan aan hoogere tractementen bij het door ons gewilde promotie stelsel op tijd zou noodig zijn. TEMPO NASCHRIFT. In het nummer 1045 van dit blad van 4 dezer wordt door R.A. het eerste gedeelte van dit opstel besproken. 't Spijt mij dat mijn beoordeelaar niet juister gelezen heeft. Ik gaf o. m. een officieel bewijs dat 't Icgerbestxnr verlangt, dat elk officier zich tot de hoogste standen zal rekenen. Als mijn oor deel schreef ik: »niet te kunnen begrijpen waarom luitenants en kapiteins niet 2e klasse zouden kunnen reizen" (op de spoorwegen). En verder ook nog: »Wenscht h,ei legerbestintr dat »standvoeren" der subalterne officieren te handhaven DAX moet het tractement worden verhoogd." Ergo wanneer »men" dat standvoeren loslaten wil, is tractementsverhooging niet noodig. Nergens heb ik geschreven dat onze offi cieren voortkomen uit de hooge standen onzer maatschappij; wel. dat »men" eischt dat de officier, eenmaal officier zijnde, zich zal reke nen te behooren tot die standen. Die eisch juist is m. i. onhoudbaar, vooral ook omdat een officier daar niet naar wordt betaald. Wanneer II. A. mijn opstel nog eens rustig wil overlezen dan zal hij dunkt mij, inzien dat wij in onze meeningen veel dichter bij elkaar staan dan zijn »ingezonden" stuk zou doen vermoeden. Van beoordeeling van dat stuk wensch ik mij overigens te onthouden. 4 Juli '97 TroMi'o. Brieven uit utrtt door GIESI: VAN J>KX D<«. M ijn kleermaker beweert dat zijn klanten tegenwoordig te vangen zijn als een aal bij zijn i staart. Bij het maatnemen en het passen schikt het nog al, dan is meneer gewoonlijk op het vast gestelde uur thuis en bromt hij geweldig als de snijer eens een minuutje in vertraging is. Maar later, als de quitantie gepresenteerd wordt, dan kijkt meneer niet op een minuutje, zelfs op geen week en geen maand. Dan is hij nooit thuis, waarachtig, dan is meneer te vangen als een aal hij zijn staart. En dat komt, zegt mijn tailleur, omdat een Nederlandsch burger teveel geaaid wordt tegen woordig, niet geadeld of gefield, maar geaaid. Daar heb je mij nou, bijvoorbeeld het is mijn kleermaker die aan 't woord is van huis uit ben ik liberaal, niet oud of nieuw, noch rechts of links liberaal, maar echt liberaal. Nu, daar moest liet mee af zijn, zou men zoo zeggen, niet waar ? Maar neen, nu hebben ze me ook nog kadastraal gesorteerd en behoor ik als zoodanig onder de gemeente Kathrijne. Clericaal ben ik ingedeeld bij de gemeente Sint Maarten en heb tot huisdominee gekregen ds. Gewin, die zijn zwarten rok bij een roomschen kleermaker laat maken en zijn witte dassen in het groot te Parijs inslaat. Fiscaal moet ik ter biecht bij dien vrindelüken meneer op de Kromme Nieuwe Gracht en vocaal ben ik bij de Utrechtsche Mannenzangvereeniging onder de eerste bassen gestopt, terwijl ik om mijn vois uittebrengen ge rangschikt wordt onder het stembureau in de Schoolstraat. Neen, 't is niet te verwonderen dat een mensch als een aal wordt, zoo besloot de jassenfabriekant zyne beschouwingen. Maar dan toch altijd nog liever een aal, en vooral een liberaal, riep hij met geestdrift, dan al die andere fratsen waar je tegenwoordig van leest. Ik gaf den man volkomen gelijk en stemde hem aan de buitendeur ook toe wat trouwens voor geen tegenspraak vatbaar was dat het ver schrikkelijk warm was. Toen nog een handdruk, nog eenmaal de vraag: dus stellig, meneer ? en het antwoord : stellig, hoor ! en toen werd me weer een strooibiljet in de handen gestopt voor de aanstaande Raadsverkiezingen. Nu, mijn vrouw, dat oneerbiedige wezen, beweert dat die Tweede Kamerkeuze haar precies een rol closetpapier gescheeld heeft, dus die heeft niets tegen de verkiezingen. En ik eigenlijk ook niet. Ik erger me alleen maar, dat ik in al die strooibiljetten mijn medeburgers alweer in nog meer soorten verdeeld zie dan mijn kleermaker met zijn alen er al van gemaakt heeft, 't Is niet meer om er uit wijs te wo.-den. Roomsch-katholieken, antirevolutionairen, christelijk-historischen en weet ik wat nog al meer en dan heel aan het slot, erg nederig en bescheiden, menschen die zich vereenigen onder de leuze «algemeen belang". Zie, dat zijn nu nog eens menschen om land mee te bezeilen. Niet voor zoo'n enkel groepje roomschen of gereformeerden werken ze, maar voor het alge meen belang ! Hè, da's mooi, da's edel! Dat is zoo'n zelfde idee als van den ouden heer Nieuwenhuijzen niet van den verdienstelijken vader van alle Utrechtsche kamerbehangers, maar van dien anderen ouden heer Nieuwenhuijzen, dien van het Nut die me daar in onze groote maat schappij waarvan elk kind zou denken dat ze ten algemeenen nutte moest dienen, nog eens een maatschappijtje ging oprichten tot nut van 't algemeen. 't Is mal hr ? Is 't niet of die oude Nieuwen huijzen inderlijd den draak eens heeft willen steken met onze geheele maatschappelijke in richting ? Zoo ironisch weg zei hij, ja jelui hebt nu wel een maatschappij gevormd, waarvan je alle kosten gezamenlijk draagt, de straten, de politie, de verlichting, de reiniging, het drink water zelfs (waarom spreekt men toch wel van drinkwater en niet van eetbrood ?) maar dat is allemaal nog niets, er moet een maatschappij tot nut van 't algemeennn. .... zijn. En zoo hebben we dan hier ook menschen die beweren dat ze het «algemeen belang" behartigen. Niet alleen dat van de roomschen of gerefor meerden of van de joden, neen, het algemeen belang. Ziet u nu wel 'i Ik ben nieuwsgierig hoe het dezen keer zal gaan met onze Raadsverkiezingen. De roomschen althans de velen die ik gesproken heb en mij met hun vertrouwen vereerden zijn woedend op hunne bondgenooten bij de laatste verkiezingen, die hen, naar zij beweren, ten slotte toch nog weer in den steek gelaten hebhen. Nooit meer een roomsche stem op een anti-revolutionair ! Een ezel stoot zich geen tweemaal aan n steen ! En toen ik mij de opmerking veroorloofde dat aan dezen steen figuurlijk gesproken de roomschen zich al onderscheidene malen hadden gestooten en zij dus ook figuurlijk gesproken wel degelijk ezels waren, kreeg ik ten ant woord : ja, maar al de nieuwe kiezers, die we van 't jaar gekregen hebben, zijn er pas voor het eerst ingeloopen en die zullen in 't vervolg wel oppassen. Ik sprak de hoop uit dat het blijken zou dat die nieuwe kiezers zooveel slimmer zijn dan Schaepman, Weijers en andere leiders, maar als ik het candidatenlijstje voor den Raad inzie, waar roomsch en antirevolutionair alweer dezelfde candidaten stellen, dan twijfel ik er hard aan. De verdeeling in districten van onze stad, is voor velen een ergernis. We hebben er vier zoo en in elk daarvan moeten er drie, in n vier leden gekozen worden. En nu zijn er in óén district veertien, in de drie anderen slechts zes en acht personen candidaat gesteld. Voor burgemeester Reiger, die als de geheele stad te samen stemde, ongetwijfeld met verplet terende meerderheid zou worden gekozen, heeft men nu den truc moeten gebruiken om hem in twee districten te stellen om toch maar de kans niet te missen, dat hij gekozen wordt. Is 't niet vernederend ! Engeringh en de Ligt zijn van roomsche en antirevolution.iire zijde in drie districten gesteld, Ragay in twee en zoo meer. Maar zou 't nu niet verschrikkelijk zijn als men verdienstelijke mannen, die slechts in n district gesteld zijn uit den Uaad zag verdrijven door het toeval dat de kiesvereeniging, die hen stelde nog niet genoeg op de hoogte van de in elk district heerschende 'gemoedsstemming" is. In dat geval verkeeren mannen als Bolhuis en Van Lier, Gerlings en Laseur, De Groot en de Louter, Meijers en van Ilassel (werkmanscandidaat). Maar dat zijn allen candidaten van de Utrecht sche kiezersvereeniging, tot nog toe steeds de machtigste. En als de roomschen werkelijk ditmaal niet met de antirevolutionaircn meestemmen dan zullen /ij de meerderheid wel krijgen. Die ver wachting mag evenwel geen reden zijn om niet trouw ter stembus te gaan. Want het is meer vertoond die verontwaardiging der bondge nooten kan ook wel een slaapdrankje voor de tegenpartij zijn, waarna een zeer katterig ont waken zou volgen. TOONLLCJ5TMVZIÜC Henri Melac. (Nalezing). Omtrent iemand die zoo in het Parijsche leven gemengd was als Meilhac, waren heel wat anecdoten te verzamelen. De souvenirs personnels zijn talrijk; Meilhac's leven was zoo openbaar. De doctoren verwijten hem dat hij zoo weinig op de eischen der hygiëne gelet heeft, de mo ralisten spreken van het losse leven dat hem tot een vroegtijdig einde gebracht heeft. Het is waar, dat Meilhac lederen avond naar circus of Folies-Bergères ging, en dat het troepje dames, dat hem omzwermde, »le Royal-Meilhac" genoemd werd, als een soort van vliegend escadron, maar met het losse leven is hij toch bijna 07 jaar geworden en heeft tot zijn laatste jaar kunnen werken, dus zoo vreeselijk is het waarschuwend voorbeeld niet. Het werken had hij misschien al vroeger moeten opgeven; ondanks de attaque van het vorige jaar had hij zich geen rust willen gunnen. Wanneer men hem er over sprak, zei hij: »Ik ben zes maanden ziek geweest; dat is inderdaad zooveel tijd als ik voor ziek zijn beschikbaar mag hebben; nu heb ik weer het recht, te leven zooals iedereen." Wanneer men hem zei, dat hij liever in het Bois moest gaan wandelen, in plaats van al het couranten- en tijdschriften lezen, zei hij: »Ik moet mijn opvoeding nog voltooien, dat is een plicht." Het spelen op klaarlichten dag was niet zoozeer om winst te doen; de inzet was maar laag; hij speelde trouwens niet eens fijn. »Ik speel alleen om te zien of ik veine heb", zei hij; «wanneer ik geluk heb met de kaarten, zal ik ook in andere dingen geluk hebben; krijg ik slechte spellen, dan valt ook mijn volgend stuk." Hij kon niet tegen zijn verlies; maar als patiënt was hij nog lastiger dan als speler, Na zijn laatste ziekte gaf de dokter hem allerlei voorschriften. »Dus veel melk drinken; verder geregeld inhaleeren en dan met de chinine-pillen voortgaan." Meilhac werd boos. »Zoo? Ik moet alles doen, niet waar? en u, als dokter, wat doet u nu voor me'.;' Meilhac werkte heel langzaam; hij zat aan. een klein tafeltje en schreef met een omgekeerde ganzepen. Het papier was altoos hetzelfde; hij wist precies, hoeveel bladen er voor de groote scène en hoeveel er voor een acte noodig waren. Als metteur-en-scène was hij lang niet zoo flink als Sardou; hij kon niet zeggen wat hij bedoelde en kon niets voordoen. Hij was timide voor de artisten en toch niet gauw tevreden. Zij moesten zelf verschillende nuances verzinnen, eer zij het hem naar den zin gemaakt hadden. Hij was zeer gevoelig voor de kritiek; zijn vrienden zorgden na eene première altoos voor een bloemlezing uit de verslagen, want hij voelde zich volkomen ongelukkig na een slecht succes. In den Guiilnls geeft Bergerat een aardige en vrij complete biographie van hem in weinige woorden : >Yan zijn leven weet ik niets, dan dat hij eigenlijk Camille heette (Meillac is anagram van Camille) dat hij voor het admissie-examen van de polytechnische school gedropen is en er later toch opkwam en den cursus met succes doorliep, dat hij eenigen tijd aan het ministerie van financiën doorbracht, dat hij caricaturen heeft doen verschijnen, van biljart hield, dat hij om zoo te zeggen nooit buiten Parijs geweest is, dat hij reusachtig veel geld met zijn stukken verdiend heeft, dat hij een autograaf van Molière bezat, verbazend veel talent had en een beste kerel Vierbeenige tooneellielden. Te (Uasgow wordt tegenwoordig een stuk op gevoerd dat uit Amerika is overgekomen. De Sii/iuih». waarin bijna al de groote dramatische momenten door honden worden vervuld. Ken oude heer i? vermoord; de verrader heeft om de verdenking op een ander te laten vallen, diens mes in de wond laten zitten; de hond Touzer liualt het mes er uit en brengt een ander mes, zoodat de bedoelde niet beschuldigd wordt. De verrader wil den held vergiftigen, maar de hond Leo zorgt dat het tlcsclije met vergif uit den zak van den verrader verdwijnt. De heldin zal ver drinken, maar de hond liruno, een St. Bernard, haalt haar uit het water; een handlanger van den verrader wordt door den bull-dog Ned tusschentijds opgepeuzeld. Do «signalen'1 komen in liet vierde bedrijf. De heldin is door haar belagers op de rails van de spoorweg gebonden; de sneltrein is in aantocht; in het huisje1 zit wel een wisselwachter, maar men heeft hem een doek met chloroform voor het gezicht gebonden. Wat doet de hond Duke? Hij scheurt met zijn tanden den zakdoek van zijn meesters gezicht, en als deze nog wat doezelig is, vliegt de hond terstond naar den seinpaal en zet de signalen op «gevaar!'1 'J'ot overmaat van veiligheid komt de hond Leo, bijt de touwen los, sleept zijne meesteres van de rails, en legt haar bewusteloos een eind op zijde. De trein houdt stil, de reizigers helpen het jonge meisje op de been. In de vijfde acte komt het op een testament

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl