Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1047
Museum oer Sopereiiieii,
(La Silhouette.)
LIOPOLD.
Quand ca est qu'j'ai ma Grrrande Armêye,
Je faudrai bien . . . allèye, allèye ...
Etr' pris au sérieux, godfordoum !
Car je suis I'général Van Boum !
SdmlflBischer en schuldenaar.
(Der l'osüllon.)
De Griek: «Wat ? Wil je nog geld toe hebben voor het pak
slaag dat je my gegeven hebt ?"
Een gemoedelijk ioetsier,
(Vliegende Blatter.)
U heeft me een borrel gegeven en daarom heb ik hard
gereden ziet u ? En als u me nog een borrel geeft... mag
je me bij me'n voornaam noemen.
SCHETSJES.
Het ineestersM.
het Fransch
van J E A N A l c A K D.
Wij waren twintig jaar. Nu niet, maar toen. Wanneer gij
soms deukt, mijn arme vrienden, dat de vogels uit dien tijd net
zoo piepten als die uit den tegenwoordigen tijd, dan vergist gij u,
dan vergist gij u jammerlijk. En ronduit gezegd, laat mij niet
gelooveu, dat ge decadenten zijt, en geen helder denkbeeld hebt
over het verleden en dientengevolge ook niet van het heden.
Dat was ailes toen. O, het was een heerlijke tijd, toen de
mussehen zongen als nachtegalen, of eigenlijk nog mooier. Eeu
tijd, dat kan ik u wel verzekeren, die nooit meer terug zal komen,
dien niemand ooit meer zal zien. Noch gij, die hem nooit gekend
hebt, noch ik, die hem gezien heb. nuch degenen, die na ons zullen
komen, niemand zal dien tijd ooit meer zien !
Er zijn nu eenmaal zaken en tijden, die men slechts ns ziet,
ja, velen zien ze zelfs nimmer . . .
De roos, die gisteren aan den jongen struik ontloken is, God
zelf zal haar nooit meer in het leven roepen. Zij heeft bestaan, en
dat is voldoende.
Vaarwel, gij sehoone roos ! Gekuste lippen, verwelkt hart,
verdwenen liefde, vaartwei !
Lente, jeugd, vaartwei!.. . UI het wegvloeiende water na!
Het snelt weg met de tijden. O, welk een lief gelaat had mijn
liefste, in dien schooiien tijd, en hoe bekoorlijk spiegelde zij het
in liet water, in het wegstroomende water . . .
Het is verdwenen, het wemstroomeude water, snel, snel als
de tijd ontvlood liet, en ik heb altijd gemeend, mijn arm liefje !
dat met het water ook onze jeugd verdwenen is, dat liet water
haar met zich heeft genomen, evenals de roos, die onze vingers
blad voor blad erin wierpen . . . En over liet water klonk ons
lachen, het schoone, frissche lachen onzer twintig jaren!...
Wij waren jong. Wij, schilders, beeldhouwers en dichten?/
kwamen als de winter ons, na een zomerverblijf buiten, weer in de
stad terug bracht, des avonds, eiken avond bijeen in een sombere
herberg, die licht en helder werd door onze stem, ons gelach en
onze verhalen . . .
Te vergeefs verspreidden de twee walmende lampen een diepe
somberheid in de herberg van uicidi/nie Irene, wij waren immers
twintig jaar, en dat veranderde de twee walmende lampen in twee
stralende zonnen.
Goeden avond, madame Irene!" //Goeden avond, Pierre, Paul,
Antoine !" Is uw bier goed? Is je dochter nog altijd mooi?"
//Mijn dochter? Och kom, ik heb alleen maar een leelijk dienst
meisje ! . . . en wat het bier aangaat, daar is het ! . . ." Laat
ons drinken, laat ons drinken als reizende zangers !" Wat denk
je van llembrandt, Antoine?" Een kladder, een luie
verfkladder!" /-Michaugelo had talent, genie!" Ja, voot zijn
tijd misschien!" De renaissance, dat zijn wij!"
In dien tijd, lieeren, spraken wij niet over decadeuce. Eiken
morgen waren wij twintig jaar; eiken morgen ontdekten wij Hol
land en Amerika, en een kus van ecu mooi meisje deed ons aan
de toekomst gelooven. Wij dachten, dat niemand vóór ons de
liefde had gekend, zooals wij haar keuden. Alles wat wij voelden
en ondervonden scheen ons zoo nieuw toe, en onze jeugdjWas voor
ons de jeugd der geheele wereld !
//Men zegt, dat ailes verouderd is. Wanneer men die oude man
netjes hoort, de hedendaagsche jeugd, zou men gaan gelooven,
dat' de wereld oud geworden is '."
Ik geloof het niet, lieve vrienden, ik geloof het niet. Zij, die
zoo iets zeggen, zijn geen twintig jaar meer en belastereu de jeugd,
die zich over hen vroolijk maakt.'
Onder onze makkers was ook een beeldhouwer, en hoewel hij
door zijn beroep gedwongen was, klei en marnier, boetseermes,
hamer en beitel te hanteeren, toch had hij, evenals al zijn vrien
den, de lichte illusie lief, den ontastbareu droom en de ledige,
bedriegelijke schim van den roem,
Hij was een groot beeldhouwer, een meester in zijn kunst, want
hij bezat een atelier, en in dat atelier had hij boetseermessen, en
klei, en gips, en beitels, en een hamer als die van Michel Angelo,
en wit marmer, marmer dat geurde als barnsteen en doorschijnend
was in het zonlicht ! . . .
En onder de walmende lampen zaten wij te babbelen.
Waaraan ben jij op het oogenblik bezig!"
Ik? Aan den Dood der Ziel!"
In verzen!"
Neen, op doek . . ."
En jij ?"
//O, aan de Aangesneden Meloen!"
In olieverf?"
Neen, in Alexandrijnen."
Van morgen heb ik een zonsondergang geschilderd, een
zonsondergang met een absiuth-kleurigeu hemel, waarover je
rersteld zult staan. Dat is een groen, een groen ! . . ."
In proza?"
Och, domkop in muziek!"
En zoo praatte onze fiere jeugd, ernstig, vol edel zelfvertrouwen
en vol verachting voor het verleden van alle kunsten.
Wee den jongeling van twintig jaar, die zich niet voor een
Bonaparte of een Columbus houdt, dat wil zeggen, die zich,
als hij kunstenaar is, niet voor een genie houdt. Hij zal noch
overwinningen behalen, noch ontdekkingen doen, hoe klein of gering
ook. Wee hem, die op twintig-jarigm leeftijd niet droomt over
de beklimming van de Juiigfrun of van den Olympus. Oin het
kleinste te bereiken moet men het grootste, het hoogste willen,
en men moet liet willen met hart en ziel! Maar weuschen is niet
willen. Een wil, die niet handelt, is slechts een woord als andere
woorden: klank, schuim, rook, wind, niets!
Goeden avond, Antoine! Hoe staat het met je beeld?... Je
bent er immers aan een bezig?''
O ... dat wordt iets heerlijks . . . iets verrukkelijks . . . Een
prachtig werk ?"
En mag men naar het onderwerp vragen?''
O, dat is heel eenvoudig: een hardlooper, naakt,
heelemaal naakt. Maar er zit zóó'u gang in, dat men dadelijk ziet, dat
hij de overwinning moet behalen. Hij is alleen, omdat, dat
begrijpt men dadelijk, omdat hij al de anderen ver, ver achter
zich "heeft gelaten in de opdwarrelende stofwolken ... En dat alles
ligt erin, alsof het in een bock geschreven staat, of op een schil
derij afgebeeld ! . . . De menschen juichen en applaudisseeren,
zóó hard loopt mijn hardlooper! Zrju uitgestrekte hand grijpt al,
als in een droom, naar den palm, den palm der overwinning."
De meiejes. wuiven met haar zakdoeken . . . Zij bewonderen hem,
zij zijn verliefd op hem . . . Hij is ook zoo sterk, zoo mooi ! Elke
spier is op de juiste plaats aangebracht, alsof het naar het leven
gecopieërd was, hoewel natuurlijk een onbewegelijk model onmo
gelijk de beweging kan weergeven van een hardlooper, die met
zijn geheele wezen jaagt naar liet einddoel . . .'
En wij luisterden allen ernstig en geloovig als Antoine ons zijn
heerlijk werk beschreef. . .
Een meester, die Antoine, een groot beeldhouwer, grooter dan
Michel-Augelo, want hij begint teuauwernood en hier is hij al bezig
aan zijn meesterwerk !
En de dagen gingen voorbij. Wij waren nog altijd twintig jaar,
want van achttien tot twee-en- twintig is men altijd twintig,
niet waar, collega's?
Vordert ie hardlooper goed, Antoine?"
O ja, best!"
Nog een glas bier, madame Irene, goudgeel bier !
Is uw dochter nog altijd zoo mooi?"
Daar heb je je bier, grappenmaker! Ik heb geen dochter, alleen
een meid."
En de twee walmende lampen straalden nog altijd als twee zonnen.
Wij hadden zonneschijn in het hoofd en die smelt in onze her
senen te zamen met onze visioenen van liefde en kunst, de visioenen
onzer jeugd. Tusschen de straatsteeuen zagen wij rozen bloeien en
wij plukten ze en ontbladerden ze en wierpen de blaadjes in de
goot, a,lsof het Mei was, alsof onze liefste er bij was, alsof aaa
onze voeten de Arno of de iber vloeide. ..
Wij waren immers twintig jaar.,.
Over den hardlooper van Antoine werd veel en dikwijls gesproken,
eiken dag.
Men beweerde, dat Laurence hem had gezien, Laurence, een
meisje uit het quurüer Latin, een braaf meisje, wier vingers
heelemaal zwart waren van het naaien, een braaf, vlijtig meisje, dat
zeer veel van de liefde hield en een klein beetje van Antoine,
om de betoovering zijner kunstenaarsdroomen en om zijn twintig jaar.
Toen zij den hardlooper had gezien, was hij geheel in natte
doeken gewikkeld, en maakte daaronder een verbazend effect! dat
vertelde men ten minste.
Laurence, heb je er met iemand over gesproken?"
Waarover?"
Over Antoine's hardlooper."
Over Autoine's hardlooper?"
Ik zou haar niet aanraden ," bromde Antoiue, er met iemand
over te spreken! Een kunstwerk behoort aan zijn schepper, totdat
hij het aan de menschen heeft overgeleverd. Ik ben jaloerscli op
miju beeld, versta me goed! jaloersch! jaloerscli, als opeen
vrouw. Het is heerlijk, te kunnen zeggen: Dat is mijn werk.
Ik heb liet, ik bezit hef, ca nog kan niemand het zien! ns zal
het de geheele wereld versteld doen staan. De menschen zullen
er naar toe komen stroomen! Maar nu, op 't oogenblik, behoort
het aan mij, aan mij alleen, het kind van mijn kunst." Werkelijk,
dat is een wellust zonder gelijke, een vreugde zouder schaduw, een.
zaligheid zouder einde.. .
De kunstenaar is een mensen zonder mededingers, als hij het
werk, dat hij schept, lief heeft en het nog niet aan het domme
heelal heeft uitgeleverd. Ja, een menseh zonder mededingers is de
kunstenaar slechts op het oogenblik, dat hij zijn schepping nog
niet aan domkoppen en ezels heeft laten zien!. . .
Wij dronken op Antoine's gezondheid. De dagen, de maanden
gingen voorbij. Onze twintig jaren werden vijf-en-twiutig,
zes-entwintig, dertig. Madame Irene was dood. De zon scheen maar
zelden meer. De walmende lampen wierpen donkere schaduwen in
de herberg van wijlen madame Irrne. Andere hoofden met even
lange en glanzige haren als de onze verschenen nu geregeld eiken,
avond. Baardclooze gezichten, dichtertjes, artistjes, kwamen aan onze
tafels zitten en stieten ons met de grootste vrijmoedigheid en
ongedwongenheid met hun ellebogen aan. Schilders, musici en beeld
houwers van zestien jaar vonden ons oud, versleten, zeer oud en
schudden over onze theorieën ernstig liet hoofd, als jonge lieden.
die dat alles al lang ontgroeid waren en ons, alleen uit medelijden
met onzen ouderdom, niet wilden uitlachen. . .
En nog altijd werd r r over Antoine's hardlooper gesproken.
Ja, ja, dat is een meesterstuk! Dat is het meesterstuk var»
onzen tijd!"
Die hardlooper, jij kent hem toch zeker ook wel?"
Ja, uit het sonnet van Lemaitre."
Ik keu hem uit de symphonie van Audolin!"
Dus men heeft Antoine's beeld tot een sonnet omgewerkt."
«Ja, en in muziek omgezet."
Slechte muziek en een armzalig sonnet !"
Zij hebben geen van beiden de hoogte van den beeldhouwer
bereikt, dat staat vast. Hoc kau men uu ook in tonen en in woorden
de lijnen en vormen van een beeld nauwkeurig weergeven?"
Maar er zat toch heel wat leven in die muziek!"
Dat kan wel zijn, maar niets kan bij dat beeld halen!"
Laat ons Antoine eens vragen, of wc hem niet eens een bezoek
mogen komen brengen."
»Ziju atelier is een heiligdom, hij zal het toch niet toestaan."
Mogen we met u mee naar huis gaan en in uw atelier een
puuch-bowl klaar maken?... Bij liet grillige licht van de brandende
punch zal uw hardlooper zeker een schitterend eil'ect maken."
Neen, jongelui, dat nooit! Mijn beeld is niet vóór den tijd
te zien. Mijn atelier is een heiligdom. Niemand mag het betreden
behalve ik!"
En de stof?"
Ik heb een bezem."
Nu, ik vind toch, dat hij heel wat tijd noodig heeft, om
menscheuleven in de eeuwigheid? Het werk van den kunstenaar is
geschapen voor de eeuwigheid. E.cegi Monumentiiui uere perennius,
Steden verdwijnen, standbeelden blijven. Vele steden zijn
verzouken, maar haar standbeelden zijn weer uit den afgrond tevoor
schijn gekomen. In de volmaaktheid der vormen, in de volkomen
heid der omtrekken, in de zuiverheid der lijnen, ligt een macht,
die weerstand biedt aan alles. Eu hij die voor de eeuwigheid
arbeidt, mag hij op een paar jaren zien? Dan zou hij gelijk
staan aan een rozenstruik, die werkt en voortbrengt zonder het te
weten, en slechts schept voor n dag. Tien jaar, twintig jaar,.
dertig jaar. een halve eeuw desnoods, wil ik er aan besteden, om
n enkel,'tot in de kleinste bijzonderheden volmaakt en harmo
nisch kunstwerk te scheppen. Zelfs niet de geringste trilling der
opperhuid zal de symphonie der algemeenc beweging verbreken'
Elk détail zal herinneren aan het geheel en het geheel zal
alles" wakker roepen, ja, alles wat een hardlooper omringt:
de menigte, die hem bewondert, de stad, die over zijn overwinning
jubelt, de naburige steden, die zijn vaderstad benijden, de wereld,
waaraan zijn roem verkondigd wordt, de aarde, die hij onder de
voeten, den hemel die hij boven het hoofd heeft!"
Zij moesten wel zwijgen, al die kleine, baardelooze jongens, als
Antoine met zijn dunne, maar lange en verwilderde haren, zoo
sprak en zich daarbij met ziju gespierde beeldhouwershand over
den baard streek . ..
-A- vr
Velen van ons waren reeds naar betere of slechtere gewes
ten vertrokken; velen van ons waren weer naar hun geboorteplaats
teruggekeerd om kool en peterselie te planten, en hadden de kunst
vergeten.
En veertig jaar later, het was gisteren, ging ik weer,
nadat ik juist een reis om de wereld had gemaakt, gedreven
door de nieuwsgierigheid van een oud man, voorbij de herberg van
madame Irrne.
Per liiiiro.' tusschen een stuk of vijftig jonge lieden die
er precies zoo uitzagen, als wij er indertijd uitzagen, zat Antoine.
een kaallioofdige man, en blufte nog altijd.
Gij kunt u niet voorstellen hoe vreeselijk de twee lampen
in dat vuile hol walmden ! Hoe kan een verstandig kunste
naar in zoo'n atmosfeer leven ! De rook van de pijpen maakt de
schaduw, die uit de vette, vuile, walmende lampen opstijgt, nog
donkerder, nog somberder ...
Ik trad binnen en ging een oogenblik zitten, ik stikte bijna !
Werkelijk, in zóó'n oord zou men kunnen vergeten dat er zoo iets
als een zon bestaat ! Eu daar ik vreesde, dat ik me vergist had,
zeide ik tot een mijner jeugdige buren: Kunt u mij^ook zeggen,
wie die kleine, oude man is, die zoo hard schreeuwt !"
De jonge man keek mij medelijdend aan. Dat is Antoine, de
groote beeldhouwer '." De schepper van den beroemden hard
looper ?" Ja, juist"
;/DUS) z;jn hardlooper is beroemd gebleven ?"
/f<j ja> het is een eenig, onovertrefbaar meesterstuk !"