De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 25 juli pagina 4

25 juli 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1048 IDordLtsolie door C. L. VAN BALEN. De teekenaar die eenigen tijd geleden in dit blad zijne geestige karikaturen van som mige reclame-platen, welke ingekomen waren op de prijsvraag der Dordtsche Tentoonstel ling, publiceerde, heeft daarbij een kleine vergissing begaan, waarvoor ik hem dank baar ben, omdat zij mij een geschikt aan loopje biedt voor dit schetsje. Het betrof een teekening, die een hand voorstelde welke aan een onzichtbaar persoon een lauwerkrans bood. Maar het ondeugende van het geval zat in de slagschaduw, waarin de geestige karikaturist van »de Groene" een koeiekop had gezien. Het was ik schaam mij haast het te bekennen! nog veel erger. De schaduw was... een schapekop, en de ont werper van het bedoelde biljet had dien vorm gekozen, omdat de eerzame burgers van de oude Merwestad door hunne vijanden en bedillers wel eens heel onaardig bij dien scheldnaam worden genoemd. Over den oorsprong van dien naam zou en ouderwetsche Nutslezing te maken zijn, met populaire beschouwingen over de rol die het schaap in het algemeen, en zijn kop in het bijzonder in de litteratuur, de heraldiek, de mythologie enz. enz. sedert den oorsprong der wereld neef t vervuld, maar het slot zou toch zijn, dat niemand te weten is kunnen komen, waar de goede Dordtenaars dien leelijken naam aan te danken hebben. Maar dit is toch eigenaardig in de opvat ting van den spotzieken ontwerper van het biljet, (het spreekt van zelf dat het niet voor bekroning in aanmerking kwam) dat, terwijl hij de naneven van Jan de W'M zulk een hak zette, hij hun toch de eer niet kon onthouden, dat ze een lauwerkrans hadden verdiend. Laat men u een schapekop noe men zooveel men wil, maar als men u tege lijkertijd een lintje, of een lauwerkrans toe kent, dan hebt ge niets meer te reclameeren. Want dat een schapekop (en er zouden zelfs nog leelijker dieren zijn te noemen) geen schapekop meer is wanneer hij geridderd of gelauwerd is, ziedaar iets wat voor ieder, die in het leven om zich heen pleegt te zien, boven allen twijfel verheven staat. Welnu, die bekransing met eerelaurieren overkwam Dordrecht in het vroege voor jaar van 1897, dat is, toen de tentoonstellingsplannen nog maar in de geboorte waren. Wat moet de reclame-teekenaar van toen niet gevoelen, wanneer hij ziet wat er in dien tijd gebeurd is, en waar zou hij, die toen al zoo haastig was met zijn »accessit", het voertuig vandaan halen, groot genoeg om de kransen te vervoeren, waarmee hij de Dordtenaars dan nu wel kronen zou ? De wagen van Hollen Gijs, die in onze kinder jaren onze verbeelding zoo prikkelde, zou er tenauwernood toereikend voor zijn. Maar nu verder alle gekheid op een stokje, en laten wij eens zien of de ten toonstelling te Dordt inderdaad beantwoordt aan het doel dat ermede beoogd werd. * * * Allereerst dan een introductie, een kennis making met de vereeniging »Voor Vak en Kunst" van wie de tentoonstelling uitgaat. Want het betreft hier niet een onderneming van een tijdelijk comité, geen groep van per sonen die elkander voor dit bepaalde doel hebben gevonden, en na afhandeling van de zaak weer uiteengaan. Neen, het is een be staande vereeniging die een reputatie te ver liezen heeft, welke de Dordtsche tentoon stelling heeft op touw gezet. Vak en Kunst zooals zij in de wande ling genoemd wordt is van origine een vereeniging van personen die in het een of ander vak van kunstnijverheid werkzaam zijn. Maar de grens tusschen nijverheid en kunstnijverheid is er een, die al heel moeielijk te trekken is. In de praktijk is zij dan ook allengs nog al ver naar den kant van de nijverheid verlegd, zoodat de bevolking van de eens zoo exclusieve veste nu zoowel uit mannen van de nijverheid als uit be oefenaars van kunst of kunstindustrie is gevormd. Want de praktijk, ja, kan soms heel moeielijke gevallen aan de hand doen. Op een der vergaderingen tijdens de voor bereiding der Tentoonstelling was, met het oog op de stemmingslijst, een schifting van Nu de personen, want een vereeniging is alleen wanneer ze met den deurwaarder in aanraking komt, iets concreets, en buiten die gelegenheid een pure abstractie. De per sonen dus. Voorzitter der vereeniging is de heer A. C. Zoethout, uurwerkmaker en electricien, een man van organiseerend talent, die zich gaarne rekent tot wat men in de Merwestad »de borghers van Dordt" noemt, d.i. de nij vere middenklasse, maar die, niettegenstaande zijn gehechtheid aan de stad zijner geboorte, kunst kunstnijverheid aan de eene, en nijverheid aan de andere zijde aan de orde. Een der leden was als handelaar in kunstmest stoffen tot de nijverheids-afdeeling gerekend. »Maar mijnheer de voorzitter, ik zou toch denken, dat, als er iets tot de kunst nijverheid moet worden gerekend, het stellig wel de »kunst"-meststoffen zijn!" Groote hilariteit. »En ik dan, mijnheer de voorzitter!" zeide een ander lid die ook uit de kunst-rubriek geschrapt was. »Ik ben werkzaam aan de gasfabriek en daar ik derhalve »kunst"licht vervaardig Het overige kan men raden. Maar als ik mij niet vergis, wonnen beide opponenten hun pleidooi, wat getuigt voor bet praktisch inzicht van de vereeniging. Want inderdaad is een dergelijke scheidingslijn niet te trekken. En het feit blijft dat de kern van »Vak en Kunst" tot de kunstnijveren behoort. Waarom dan zoo meende men, goede krachten, die ons van dienst kunnen zijn, al te Pennewippiaansch geweerd? Hoe zij, die buiten deze vereeniging staan, over die opvatting mogen oordeelen, het feit is niet weg te cijferen, dat Vak en Kunst in de 10 jaren van haar bestaan, zeer veel in het belang der kunstnijverheid heeft verricht, zoowel door het vormen van een goede bibliotheek als door het houden van voordrachten, het organiseeren van ten toonstellingen, het uitschrijven van onder scheidene prijsvragen, het optreden in gevallen waar zij in het belang van de beoefening of de toepassing van kunst, kunstindustrie of handwerk iets goeds kon doen, enz. enz. Het tentoonstellingsplan van nu, waarvan de heer Jac. Schotel, antiquaar te Dordrecht de vader is, heeft een voorlooper gehad in dat van 5 jaren geleden. Maar er was klitnming geweest in de ontwikkeling der ver eeniging, er behoorde dus ook climax te wezen in de tentoonstellingen die zij orga niseerde. Dus ean groote, tentoonstelling. Maar daarvoor is, men wist het, veel geld noodig. Dat aanzienlijke kapitaal in Dordt bijeen te brengen, was onmogelijk, en op hulp van elders kon men niet rekenen. Bovendien, het is een Dordtsche eigenaardigheid dat men liefst op eigen wieken drijft. Maar ... wat elders met geld gekocht moest worden, de altijd beschikbare arbeidskracht van een drom menschen, dat althans was, zoo redeneerde men, hier reeds beschikbaar. Daarvoor konden ettelijke tienduizenden van de exploitatie-rekening worden geschrapt. De een zou dit doen, wat elders door betaalde werkkrachten geschiedt; de andere dat. .. En zoo ontstond het plan van een tentoon stelling, waarbij ieder lid van de ledenrijke vereeniging zou bijdragen in het exploitatie fonds met wat hij in natura aan te bieden had: de arbeid van zijne handen of van zijn intellect. Zoo ontstond de Dordtsche Tentoonstelling van Nijverheid en Kunst, die men met het zelfde recht, ofschoon van een ander stand punt haar bekijkend, zou kunnen betitelen als Tentoonstelling van Coöperatieve Werk kracht. in de bewegelijkheid van zijn intellectueel en lichamelijk optreden meer van een Franschman dan van een Hollander heeft. Naast hem staat in de uitwerking der ten toonstelling; de oud-voorzitter der vereeniging, de heer C. Kwast, boomkweeker en tuinarchitect, iemand uit denzelfden maatschappelijken kring als de voorzitter, maar in temperament zijn volslagen tegenhanger, kalm op flegmatiek af, een man die de puntjes op de i's zet, door de leuke nuchterheid van zijn gezond verstand moeielijkheden weet te voorkomen of op te lossen, en altijd gereed is in te springen waar anderen mankeeren. Dit waren de hoofdpersonen, de generaals vóór de slag begon. De opper-, hoofd- en subalterne officieren die met hen het leger aanvoeren, kan ik niet allen herdenken en het zou ook geen nut hebben Maar toen men de tentoonstellingsplannen aan het rollen had gekregen, begreep men al spoedig, dat er nog andere namen dan die van Janus Zoethout en Kees Kwast noodig waren om de zaak naar buiten den klank te doen geven, die noodig was om het welslagen mogelijk te maken. Uit die overweging werd het hoofdbestuur geboren, een kring van notoire achtbaarheid, waarvoor zoowel de Eerste als de Tweede Kamer, de Provinciale Staten zoo goed als de Gemeenteraad, het leger evenzeer als de vloot, de balie en de magistratuur, de Nederlandsche Leeuw en Oranje Nassau hun contingent hebben geleverd. Als voorzitter van het hoofdbestuur der tentoonstelling trad Mr. A. C. Crena de Jongh op, destijds wethouder van Dordt en lid der Provinciale Staten, die echter wegens zijne benoeming tot lid van Gedeputeerde Staten het voorzitterschap neerlegde op het oogenblik dat de bouw der tentoonstelling in vollen gang was. Zijn opvolger was de gepensioneerde lui tenant generaal der mariniers, F. A. van Braam fiouckgeest, een man die al dadelijk blijk gaf, meer te willen zijn dan de persoon van titel en positie, die aan de zaak zijn naam verbindt en verder violen laat zorgen. Door zulk een houding wordt men niet po pulair, en »de generaal" zooals men hem nu kortweg noemt, is dat in den korten tijd van zijn voorzitterschap metterdaad geworden. Hij is de man die zijn volle werkzaamheid voor de zaak veil heeft, en het voorbeeld geeft van ijver en toewijding. Meer man van de daad dan van het woord, zijn lange rede voeringen en haarkloverige discussies hem een gruwel. Hij gaat als oud-soldaat recht op zijn man af' en boezemt door zijn rechtscha penheid vertrouwen in. Waar de handigheid van Zoethout en het beleid van Kwast te kort schieten om een moeielijkheid op te lossen, daar gelukt het vaak aan 't rond borstige woord van »den generaal." * * de tuin, die door de samenwerking van vele menschen is aangelegd. Niet altijd is de rolverdeeling daarbij zooals men zich die in een ideale samenwerking wenschen zou; zelfs gebeurt het wel eens dat A. het bloem bedje, dat B. juist heel netjes bezaaid had, weer op eigen gelegenheid omsgit; of dat wel gedacht is om het planten, maar niet om het wieden of begieten. Maar met dat al, mag het tuintje gezien worden. Want al is de liefde om iets goeds tot stand te brengen in haren ijver niet altijd onfeilbaar, zij vermag toch meer dan de be taalde onverschilligheid. En zoo er aan de organisatie gebreken kleven, niemand zal ooit van de Dordtsche tentoonstelling kunnen zeggen, dat iemand die er aan medewerkte dit deed met zelfzuchtige bijoogmerken. Van de velen, die er hun werkkracht voor ten dienste stelden, is er geen die eigen gewin zoekt. Eerlijkheid, angstvallige vrees voor alles wat maar in de verte op zwendel gelijkt, ziedaar wat de Dordtsche tentoonstelling boven alles karakteriseert. En wanneer men op dien grondslag staat, dan heeft men, ook al bleef het succes uit (wat ik dadelijk constateeren wil niet het geval te zijn) de voldoening met reine handen te kunnen scheiden. is er onder de leiding van zulke het tentoonstellingsplan ge* * * Nu de inrichting van de tentoonstelling. Vooreerst de eigenlijke expositie in het hoofdgebouw en een paar kleinere gebouwen op het terrein; dan Oud Dordt, de groote attractie; en in de derde, schoon niet in de minste plaats, het museum van oude kunst en kunstnijverheid. De nationale nijverheid is op de tentoon stelling vertegenwoordigd op een wijze, die van vele zaken van handel en industrie een goed denkbeeld geeft. De meubelindustrie kwam voortreffelijk voor den dag. Een inzending op dit gebied die een evenement in dezen tak van nijverheid beteekent, is de gemeubelde kamer van de firma J. B. Hillen te Amsterdam, ontworpen naar teekeningen van den archtitect H. P. Berlage. Men mag het met de opvatting van den ontwerper eens zijn of niet, de lof van oorspronkelijkheid, iets waaraan de meu bel-industrie zoo'n behoefte heeft mag hem niet onthouden worden. Maar er is ook verdienste in, het door den smaak van vele geslachten geijkte en beproefde in een uitnemenden vorm aan het publiek voor (e zetten en dat deed de Amsterdatnsche firma H. F. Jansen en Zoon met hare in Empire-stijl van Wat mannen worden ? Het antwoord kan verschillend luiden naarmate van het standpunt dat men inneemt. Ik voor mij beschouw de zaak gaarne aldus: De Dordtsche tentoonstelling is als een gemeubileerde kamer, waarin de strakheid van dien stijl is veredeld door groote sierlijk heid van lijn en proportiën. En het renaissance-vertrek van dezelfde firma is het beste middel om hen, die aan dien stijl, toegepast op een woonkamer, zwaarmoedigheid ver wijten, het zwijgen op te leggen. Voorts uit stekend meubelwerk van Tekstra en Roosje uit Leeuwarden, Smulders te Breda, Gebr. Vogel te Amsterdam, Tengeler te Schiedam, Van Drooge te Dordrecht, enz. enz. J'en passéet des meilleurs wat verder door loopend van toepassing is. Ook de metaalbewerking is goed vertegen woordigd. Vincent en Cie. te Schiedam zond uiterst kunstig gesmeed lofwerk en bloemen, die men geneigd zou zijn in een herbarium te plaatsen. De Dordtsche firma Van Dorsser en Terhorst plaatste aan den ingang een kolossaal hek dat een mooi type van smeed werk vormt. Maar het merkwaardigste op dit gebied is toch de inzending van Manstaedt's ijzer door de firma Wed. Brand te Dordrecht. Die in dustrie staat gelijk met een omwenteling in de metaalbewerking. Men ziet hier fraai geornamenteerde smeedijzeren staven van alle

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl