Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1048
IDordLtsolie
door C. L. VAN BALEN.
De teekenaar die eenigen tijd geleden in
dit blad zijne geestige karikaturen van som
mige reclame-platen, welke ingekomen waren
op de prijsvraag der Dordtsche Tentoonstel
ling, publiceerde, heeft daarbij een kleine
vergissing begaan, waarvoor ik hem dank
baar ben, omdat zij mij een geschikt aan
loopje biedt voor dit schetsje. Het betrof
een teekening, die een hand voorstelde welke
aan een onzichtbaar persoon een lauwerkrans
bood. Maar het ondeugende van het geval
zat in de slagschaduw, waarin de geestige
karikaturist van »de Groene" een koeiekop
had gezien. Het was ik schaam mij haast
het te bekennen! nog veel erger. De
schaduw was... een schapekop, en de ont
werper van het bedoelde biljet had dien
vorm gekozen, omdat de eerzame burgers van
de oude Merwestad door hunne vijanden en
bedillers wel eens heel onaardig bij dien
scheldnaam worden genoemd.
Over den oorsprong van dien naam zou
en ouderwetsche Nutslezing te maken zijn,
met populaire beschouwingen over de rol die
het schaap in het algemeen, en zijn kop in
het bijzonder in de litteratuur, de heraldiek,
de mythologie enz. enz. sedert den oorsprong
der wereld neef t vervuld, maar het slot zou
toch zijn, dat niemand te weten is kunnen
komen, waar de goede Dordtenaars dien
leelijken naam aan te danken hebben.
Maar dit is toch eigenaardig in de opvat
ting van den spotzieken ontwerper van het
biljet, (het spreekt van zelf dat het niet
voor bekroning in aanmerking kwam) dat,
terwijl hij de naneven van Jan de W'M zulk
een hak zette, hij hun toch de eer niet kon
onthouden, dat ze een lauwerkrans hadden
verdiend. Laat men u een schapekop noe
men zooveel men wil, maar als men u tege
lijkertijd een lintje, of een lauwerkrans toe
kent, dan hebt ge niets meer te reclameeren.
Want dat een schapekop (en er zouden zelfs
nog leelijker dieren zijn te noemen) geen
schapekop meer is wanneer hij geridderd of
gelauwerd is, ziedaar iets wat voor ieder, die
in het leven om zich heen pleegt te zien,
boven allen twijfel verheven staat.
Welnu, die bekransing met eerelaurieren
overkwam Dordrecht in het vroege voor
jaar van 1897, dat is, toen de
tentoonstellingsplannen nog maar in de geboorte waren.
Wat moet de reclame-teekenaar van toen
niet gevoelen, wanneer hij ziet wat er in
dien tijd gebeurd is, en waar zou hij, die
toen al zoo haastig was met zijn »accessit",
het voertuig vandaan halen, groot genoeg
om de kransen te vervoeren, waarmee hij de
Dordtenaars dan nu wel kronen zou ? De
wagen van Hollen Gijs, die in onze kinder
jaren onze verbeelding zoo prikkelde, zou er
tenauwernood toereikend voor zijn.
Maar nu verder alle gekheid op een
stokje, en laten wij eens zien of de ten
toonstelling te Dordt inderdaad beantwoordt
aan het doel dat ermede beoogd werd.
* *
*
Allereerst dan een introductie, een kennis
making met de vereeniging »Voor Vak en
Kunst" van wie de tentoonstelling uitgaat.
Want het betreft hier niet een onderneming
van een tijdelijk comité, geen groep van per
sonen die elkander voor dit bepaalde doel
hebben gevonden, en na afhandeling van de
zaak weer uiteengaan. Neen, het is een be
staande vereeniging die een reputatie te ver
liezen heeft, welke de Dordtsche tentoon
stelling heeft op touw gezet.
Vak en Kunst zooals zij in de wande
ling genoemd wordt is van origine een
vereeniging van personen die in het een of
ander vak van kunstnijverheid werkzaam
zijn. Maar de grens tusschen nijverheid en
kunstnijverheid is er een, die al heel
moeielijk te trekken is. In de praktijk is zij dan
ook allengs nog al ver naar den kant van
de nijverheid verlegd, zoodat de bevolking
van de eens zoo exclusieve veste nu zoowel
uit mannen van de nijverheid als uit be
oefenaars van kunst of kunstindustrie is
gevormd. Want de praktijk, ja, kan soms
heel moeielijke gevallen aan de hand doen.
Op een der vergaderingen tijdens de voor
bereiding der Tentoonstelling was, met het
oog op de stemmingslijst, een schifting van
Nu de personen, want een vereeniging is
alleen wanneer ze met den deurwaarder in
aanraking komt, iets concreets, en buiten die
gelegenheid een pure abstractie. De per
sonen dus.
Voorzitter der vereeniging is de heer A.
C. Zoethout, uurwerkmaker en electricien,
een man van organiseerend talent, die zich
gaarne rekent tot wat men in de Merwestad
»de borghers van Dordt" noemt, d.i. de nij
vere middenklasse, maar die, niettegenstaande
zijn gehechtheid aan de stad zijner geboorte,
kunst kunstnijverheid aan de eene, en
nijverheid aan de andere zijde aan de orde.
Een der leden was als handelaar in kunstmest
stoffen tot de nijverheids-afdeeling gerekend.
»Maar mijnheer de voorzitter, ik zou
toch denken, dat, als er iets tot de kunst
nijverheid moet worden gerekend, het stellig
wel de »kunst"-meststoffen zijn!"
Groote hilariteit.
»En ik dan, mijnheer de voorzitter!" zeide
een ander lid die ook uit de kunst-rubriek
geschrapt was. »Ik ben werkzaam aan de
gasfabriek en daar ik derhalve »kunst"licht
vervaardig
Het overige kan men raden. Maar als ik
mij niet vergis, wonnen beide opponenten hun
pleidooi, wat getuigt voor bet praktisch
inzicht van de vereeniging. Want inderdaad
is een dergelijke scheidingslijn niet te trekken.
En het feit blijft dat de kern van »Vak en
Kunst" tot de kunstnijveren behoort. Waarom
dan zoo meende men, goede krachten,
die ons van dienst kunnen zijn, al te
Pennewippiaansch geweerd?
Hoe zij, die buiten deze vereeniging staan,
over die opvatting mogen oordeelen, het
feit is niet weg te cijferen, dat Vak en
Kunst in de 10 jaren van haar bestaan,
zeer veel in het belang der kunstnijverheid
heeft verricht, zoowel door het vormen van
een goede bibliotheek als door het houden
van voordrachten, het organiseeren van ten
toonstellingen, het uitschrijven van onder
scheidene prijsvragen, het optreden in gevallen
waar zij in het belang van de beoefening of
de toepassing van kunst, kunstindustrie of
handwerk iets goeds kon doen, enz. enz.
Het tentoonstellingsplan van nu, waarvan
de heer Jac. Schotel, antiquaar te Dordrecht
de vader is, heeft een voorlooper gehad in
dat van 5 jaren geleden. Maar er was
klitnming geweest in de ontwikkeling der ver
eeniging, er behoorde dus ook climax te
wezen in de tentoonstellingen die zij orga
niseerde.
Dus ean groote, tentoonstelling. Maar
daarvoor is, men wist het, veel geld noodig.
Dat aanzienlijke kapitaal in Dordt bijeen te
brengen, was onmogelijk, en op hulp van
elders kon men niet rekenen. Bovendien,
het is een Dordtsche eigenaardigheid dat
men liefst op eigen wieken drijft.
Maar ... wat elders met geld gekocht moest
worden, de altijd beschikbare arbeidskracht
van een drom menschen, dat althans was,
zoo redeneerde men, hier reeds beschikbaar.
Daarvoor konden ettelijke tienduizenden van
de exploitatie-rekening worden geschrapt. De
een zou dit doen, wat elders door betaalde
werkkrachten geschiedt; de andere dat. ..
En zoo ontstond het plan van een tentoon
stelling, waarbij ieder lid van de ledenrijke
vereeniging zou bijdragen in het exploitatie
fonds met wat hij in natura aan te bieden
had: de arbeid van zijne handen of van zijn
intellect.
Zoo ontstond de Dordtsche Tentoonstelling
van Nijverheid en Kunst, die men met het
zelfde recht, ofschoon van een ander stand
punt haar bekijkend, zou kunnen betitelen
als Tentoonstelling van Coöperatieve Werk
kracht.
in de bewegelijkheid van zijn intellectueel
en lichamelijk optreden meer van een
Franschman dan van een Hollander heeft.
Naast hem staat in de uitwerking der ten
toonstelling; de oud-voorzitter der vereeniging,
de heer C. Kwast, boomkweeker en
tuinarchitect, iemand uit denzelfden
maatschappelijken kring als de voorzitter, maar in
temperament zijn volslagen tegenhanger, kalm
op flegmatiek af, een man die de puntjes op
de i's zet, door de leuke nuchterheid van
zijn gezond verstand moeielijkheden weet te
voorkomen of op te lossen, en altijd gereed is
in te springen waar anderen mankeeren.
Dit waren de hoofdpersonen, de generaals
vóór de slag begon. De opper-, hoofd- en
subalterne officieren die met hen het leger
aanvoeren, kan ik niet allen herdenken en
het zou ook geen nut hebben
Maar toen men de tentoonstellingsplannen
aan het rollen had gekregen, begreep men
al spoedig, dat er nog andere namen dan
die van Janus Zoethout en Kees Kwast
noodig waren om de zaak naar buiten den
klank te doen geven, die noodig was om het
welslagen mogelijk te maken.
Uit die overweging werd het hoofdbestuur
geboren, een kring van notoire achtbaarheid,
waarvoor zoowel de Eerste als de Tweede
Kamer, de Provinciale Staten zoo goed als
de Gemeenteraad, het leger evenzeer als de
vloot, de balie en de magistratuur, de
Nederlandsche Leeuw en Oranje Nassau hun
contingent hebben geleverd.
Als voorzitter van het hoofdbestuur der
tentoonstelling trad Mr. A. C. Crena de
Jongh op, destijds wethouder van Dordt en
lid der Provinciale Staten, die echter wegens
zijne benoeming tot lid van Gedeputeerde
Staten het voorzitterschap neerlegde op het
oogenblik dat de bouw der tentoonstelling
in vollen gang was.
Zijn opvolger was de gepensioneerde lui
tenant generaal der mariniers, F. A. van
Braam fiouckgeest, een man die al dadelijk
blijk gaf, meer te willen zijn dan de persoon
van titel en positie, die aan de zaak zijn
naam verbindt en verder violen laat zorgen.
Door zulk een houding wordt men niet po
pulair, en »de generaal" zooals men hem nu
kortweg noemt, is dat in den korten tijd van
zijn voorzitterschap metterdaad geworden.
Hij is de man die zijn volle werkzaamheid
voor de zaak veil heeft, en het voorbeeld
geeft van ijver en toewijding. Meer man van
de daad dan van het woord, zijn lange rede
voeringen en haarkloverige discussies hem een
gruwel. Hij gaat als oud-soldaat recht op
zijn man af' en boezemt door zijn rechtscha
penheid vertrouwen in. Waar de handigheid
van Zoethout en het beleid van Kwast te
kort schieten om een moeielijkheid op te
lossen, daar gelukt het vaak aan 't rond
borstige woord van »den generaal."
* *
de
tuin, die door de samenwerking van vele
menschen is aangelegd. Niet altijd is de
rolverdeeling daarbij zooals men zich die in een
ideale samenwerking wenschen zou; zelfs
gebeurt het wel eens dat A. het bloem bedje,
dat B. juist heel netjes bezaaid had, weer op
eigen gelegenheid omsgit; of dat wel gedacht
is om het planten, maar niet om het wieden
of begieten.
Maar met dat al, mag het tuintje gezien
worden. Want al is de liefde om iets goeds
tot stand te brengen in haren ijver niet altijd
onfeilbaar, zij vermag toch meer dan de be
taalde onverschilligheid. En zoo er aan de
organisatie gebreken kleven, niemand zal ooit
van de Dordtsche tentoonstelling kunnen
zeggen, dat iemand die er aan medewerkte
dit deed met zelfzuchtige bijoogmerken. Van
de velen, die er hun werkkracht voor ten dienste
stelden, is er geen die eigen gewin zoekt.
Eerlijkheid, angstvallige vrees voor alles wat
maar in de verte op zwendel gelijkt, ziedaar
wat de Dordtsche tentoonstelling boven alles
karakteriseert. En wanneer men op dien
grondslag staat, dan heeft men, ook al bleef
het succes uit (wat ik dadelijk constateeren
wil niet het geval te zijn) de voldoening met
reine handen te kunnen scheiden.
is er onder de leiding van zulke
het tentoonstellingsplan
ge* *
*
Nu de inrichting van de tentoonstelling.
Vooreerst de eigenlijke expositie in het
hoofdgebouw en een paar kleinere gebouwen
op het terrein; dan Oud Dordt, de groote
attractie; en in de derde, schoon niet in de
minste plaats, het museum van oude kunst
en kunstnijverheid.
De nationale nijverheid is op de tentoon
stelling vertegenwoordigd op een wijze, die
van vele zaken van handel en industrie een
goed denkbeeld geeft.
De meubelindustrie kwam voortreffelijk voor
den dag. Een inzending op dit gebied die
een evenement in dezen tak van nijverheid
beteekent, is de gemeubelde kamer van de
firma J. B. Hillen te Amsterdam, ontworpen
naar teekeningen van den archtitect H. P.
Berlage. Men mag het met de opvatting van
den ontwerper eens zijn of niet, de lof van
oorspronkelijkheid, iets waaraan de meu
bel-industrie zoo'n behoefte heeft mag
hem niet onthouden worden. Maar er is ook
verdienste in, het door den smaak van vele
geslachten geijkte en beproefde in een
uitnemenden vorm aan het publiek voor (e zetten
en dat deed de Amsterdatnsche firma H. F.
Jansen en Zoon met hare in Empire-stijl
van
Wat
mannen
worden ?
Het antwoord kan verschillend luiden
naarmate van het standpunt dat men inneemt.
Ik voor mij beschouw de zaak gaarne aldus:
De Dordtsche tentoonstelling is als een
gemeubileerde kamer, waarin de strakheid
van dien stijl is veredeld door groote sierlijk
heid van lijn en proportiën. En het
renaissance-vertrek van dezelfde firma is het beste
middel om hen, die aan dien stijl, toegepast
op een woonkamer, zwaarmoedigheid ver
wijten, het zwijgen op te leggen. Voorts uit
stekend meubelwerk van Tekstra en Roosje
uit Leeuwarden, Smulders te Breda, Gebr.
Vogel te Amsterdam, Tengeler te Schiedam,
Van Drooge te Dordrecht, enz. enz. J'en
passéet des meilleurs wat verder door
loopend van toepassing is.
Ook de metaalbewerking is goed vertegen
woordigd. Vincent en Cie. te Schiedam zond
uiterst kunstig gesmeed lofwerk en bloemen,
die men geneigd zou zijn in een herbarium
te plaatsen. De Dordtsche firma Van Dorsser
en Terhorst plaatste aan den ingang een
kolossaal hek dat een mooi type van smeed
werk vormt.
Maar het merkwaardigste op dit gebied is
toch de inzending van Manstaedt's ijzer door
de firma Wed. Brand te Dordrecht. Die in
dustrie staat gelijk met een omwenteling in
de metaalbewerking. Men ziet hier fraai
geornamenteerde smeedijzeren staven van alle